Uitbundig groen bedekt er bijna het hele grondgebied. In de tropische wouden krioelt het leven : van kleurrijk en verbijsterend mooi, tot giftig en ondoorgrondelijk. Costa Rica is een van de biologisch rijkste plekken op aarde. Een schatkamer om te koesteren.

Costa Rica es la vida, un tresor verde…“, zegt een local me. Het land draagt met trots de naam ecoparadijs. Het ligt onder één grote groene deken. Dertig procent van het grondgebied is beschermd natuurgebied, bestaande uit drie soorten woud : tropisch regenwoud, droogbos en nevelwoud. Dankzij de veelheid aan klimaten en microklimaten heeft het een spectaculaire fauna en flora. Een biolo-gische schatkamer op de scheiding van twee continenten.

“Tortuguero is voor ons ook een beetje buitenland”, zegt Victor, mijn Costa Ricaanse gids, tijdens een zes uur durende busrit naar het noordoosten van het land. Toen de spoorweg er werd aangelegd in 1873, werden daarvoor werkkrachten gezocht in Jamaica. De hoofdstad San José en de centrale vallei, waar twee derde van de bevolking leeft, was tot in ’49 verboden terrein voor hen. Daardoor is hun cultuur erg authentiek gebleven, wordt er reggae en calypso gespeeld, rookt iedereen marihuana en praten ze nog steeds met een Jamaicaans accent.

Slechts drie procent van de bevolking, op een totaal van 4,2 miljoen inwoners, is zwart, en zij wonen nog altijd in en rond Tortuguero. De spoorweg die met veel bloed, zweet en tranen tot stand kwam, ging volledig verloren tijdens een aardbeving in 1991.

Als we de provincie Limón binnenrijden, waar Tortuguero deel van uitmaakt, komen we voorbij koffie-, ananas- en bananenplantages en ken ik meteen drie producten uit de top vijf van de inkomstenmarkt, na toerisme en technologie. “Onze koffie is wat de tequila voor Mexico is”, lacht Victor. “En één ding is zeker : mensen die van koffie houden, zijn de beste minnaars”, voegt hij er zonder verdere bewijsvoering aan toe.

Onderweg eet ik mijn eerste gallo pinto (rijst met bonen), hét nationale ontbijt. De boterham met choco van Costa Rica zeg maar, een stevig begin van de dag. We trekken voorbij het park Braulio Carrillo, met zijn 50.000 hectare het grootste beschermde gebied van het land. Erg ontoegankelijk, waardoor het ecosysteem perfect intact is gebleven en er nog poema’s en jaguars leven.

De weg wordt steeds slechter. In een boom langs de kant van de weg hangt een drietenige luiaard. Hij beweegt amper en slaapt achttien uur per dag. Om de week komt hij naar beneden om zijn behoeften te doen. Behalve vruchten, bloemen en bladeren eet hij ook soms vogeltjes, zegt Victor. “Blinde vinken ?” vraag ik lachend, want zijn bewegingen zijn zo tergend traag dat ik hem geen dartel vogeltje zie pakken. Een ding is zeker : stress is hem onbekend. En ook de mensen lijken hier op een relaxter manier te leven. Op elk terras staat minstens een schommelstoel en hangen er meerdere hangmatten, life is easy…

Al geldt dat laatste niet op de enorme bananenplantages van Chiquita en Del Monte, waar onderbetaalde Nicara-guanen het vuile werk opknappen. De trossen hangen in blauwe plastic zakken die een microklimaat creëren, waardoor de bananen sneller groeien en er minder bespoten moeten worden. Vroeger werden er zoveel chemicaliën gebruikt dat de Nicaraguaanse plukkers voortdurend ziek waren. Bovendien kwamen de toxische stoffen ook in de rivieren en de zee terecht, waardoor een groot deel van de koraalriffen werd vernietigd.

Zeemeerminnen in modderwater

De naam Tortuguero betekent ‘land van de schildpadden’. Maar liefst vier soorten leggen er hun eieren aan de oevers van de Parisminarivier en op de stranden aan de Caribische Zee. Het natuurgebied is enkel per vliegtuig of over het water te bereiken. Onze boot loopt al na tien minuten vast in een zandbank, en hoe dichter we bij het nationale park komen (32.000 hectare primair regenwoud), hoe ontoegankelijker de jungle wordt. We logeren in het Lagunaresort aan de rivier, dat zoals alle andere hotels net buiten het park ligt. In het dorp Tortuguero zelf speelt de zwarte bevolking hier en daar al in op het opkomende toerisme, maar verder gaat het leven hier zijn gewone gangetje.

Net zoals op de rivier, waar een enorme leguaan me aanstaart van op een overhangende tak, watervogels met hun hoge stelten op een drijvende boomstronk landen, en ijsvogels rakelings over het water hun prooi achterna vliegen. Van de zeekoeien (manatees) zie ik alleen een rug. De Spanjaarden verwarden ze met zeemeerminnen, al waren het dan wel forse exemplaren, want ze wegen tussen de 600 kilo en een ton. Intussen zorgen brul-apen voor het geluidsdecor. Ze klinken erg onheilspellend, maar zien er allesbehalve gevaarlijk uit. Als de avond valt, scheren er vleermuizen over het water. Ook spectaculair is de roodoogmaki die ik op een tak zie balanceren : een bijna doorschijnende erg kleurrijke kikker met ontzettend grote rode ogen, fascinerend mooi, een kunstwerk van de natuur.

De volgende dag trekken we verder over de riviertjes Tortuguero in, dat ook wel het ‘kleine Amazonegebied’ genoemd wordt. Brulapen en kapucijnaapjes lijken het vanochtend uitstekend met elkaar te kunnen vinden. Een grote formatie papegaaien vliegt laag over. Van op de kant kijkt een tijgerroerdomp ons aan, slangenhalsgieren zitten onheilspellend op een uitstekende tak, en vanuit een donker hol in het bladerdek vliegt een schuitbekreiger op. Enorme lianen hangen in het water. Ze vertellen veel over de ouderdom van het woud, want zo’n liaan wordt slechts een millimeter per jaar dikker. Een kaaiman steekt met zijn twee bolle ogen boven het water uit. Een kleiner exemplaar ligt iets verder op een dooie tak en wordt door het zonlicht perfect weerkaatst in het bijna zwarte water.

Op een relatief kleine oppervlakte (51.000 vierkante kilometer) telt Costa Rica zes verschillende klimaatzones. Daardoor heb je hier een enorme natuurlijke rijkdom : 878 vogelsoorten, 120 soorten kikkers, 350 reptielen en amfibieën, 1200 soorten orchideeën, en meer vlindersoorten dan in heel Afrika (1600). Met de Belg Pieter Westar als gids, die hier al zeven jaar woont en bioloog en fervent vogelaar is, krijg ik steeds meer oog voor het kleine, de minuscule schatten van het woud. De mooiste zijn ongetwijfeld de pijlgifkikkertjes. De opvallendste soort is de rode (hooguit anderhalve centimeter), die ook wel eens bluejeanskikker wordt genoemd, vanwege zijn vaalblauwe achterpootjes. Pieter wijst me ook van op erg grote afstand op minuscule vogeltjes. Met zijn telescoop kunnen we binnendringen in hun wereld zonder hen te storen.

Het zijn niet altijd de opvallendste vogels die het mooist zingen. De nationale vogel is de graylijster, een onopvallend bruin beestje, maar met een bekoorlijke zangstem. De grootste uitslovers zijn de manakinmannetjes. Ze oefenen een heel jaar op hun paringsdans. En dan nog sterven sommige als maagd omdat geen enkel vrouwtje hen opmerkt. Als we in onze handen klappen (het geluid dat ze maken) krijgen we meteen antwoord en zien we een manakin in zijn eentje heen en weer wippen. Hij heeft zijn eigen dansarena afgetekend en schoongemaakt en voert een soort ingewikkelde breakdance uit voor een onbestaand publiek. Een simpel klein geel-zwart vogeltje dat indruk wil maken in het oneindig grote woud.

Op het dak van de jungle

De Arenalvulkaan in het noordwesten van Costa Rica is in ’69 voor het eerst uitgebarsten. De meeste mensen dachten dat het een gewone berg was en verbouwden groenten op de flanken. Drie dorpen werden bedolven onder de lava en sindsdien barst de vulkaan zowat elke vijftien minuten uit, zij het dan op kleine schaal. Dat maakt Arenal een van de meest bezochte plekken van Costa Rica. Hij rommelt onophoudelijk en gooit voortdurend stenen uit zijn buik. Grote uitbarstingen verwachten ze niet meteen, want de vulkanische activiteit wordt uiteraard op de voet gevolgd, net als bij de andere zes actieve vulkanen in dit land. Het Observatory-hotel waar ik verblijf, ligt als enige aan de kant van de vele uitbarstingen. Van op mijn terras zie ik hoe de gloeiende stenen de berg afrollen, vooral bij valavond is dat spectaculair. ’s Nachts hoor ik hem grommen en af en toe voel ik zelfs trillingen.

Van op the hanging bridges nabij de Arenalvulkaan heb ik een spectaculair zicht op het dak van de jungle. De hoogste brug (45 meter hoog en 97 meter lang) voert je helemaal door de boomkruinen, waar de toekans zich schuilhouden. Een erg kleurrijk exemplaar zit eenzaam op een tak. Heel wat lager zie ik een kuifsjakohoen, een grote bosvogel die enkel in Centraal-Amerika voorkomt.

Op weg naar Manuel Antonio, aan de Tárcolesrivier, liggen een dertigtal krokodillen onbeweeglijk in de felle zon, een ervan lijkt net een volledig rund te hebben doorgeslikt. Maar volgens Pieter eten ze vooral vis en schildpadden, en krijgen ze hooguit af en toe een kippetje toegeworpen van een toerist. Manuel Antonio is een aangenaam toeristisch stadje. Je kunt er uitgaan, lekker eten en er is een regenwoud dat zich ook hier uitstrekt tot aan de zee. Het nationale park is erg populair door de grote aanwezigheid van slinger-apen. Die zorgen voor het nodige entertainment en maken regelmatig het strand onveilig, tot groot plezier van de toeschouwers. Pieter is volledig in extase als hij plots niet een, maar twee grijze reuzennachtzwaluwen ziet. Ook andere vogelaars gaan helemaal uit hun dak, want deze meesters in de camouflagekunst zijn ontzettend moeilijk waar te nemen. Zo zit een van hen boven op een dode boom en vormt het perfecte uiteinde van de stam. Als kers op de taart krijg ik ook nog doodskopaapjes te zien, die veeleer zeldzaam zijn en vreselijk schichtig.

De god van het nevelwoud

De familie Chacon, die ooit als enige in de onherbergzame streek leefde waar nu het dorpje San Gerardo di Dota is, kreeg vaak avontuurlijke vissers over de vloer die onderdak zochten. “We zijn eigenlijk uit noodzaak het Savegrahotel begonnen”, zegt de kleinzoon van Efray, die hier de grote pionier was. Mensen kwamen vooral forel vissen, maar als dan bleek dat je hier ook bijna met zekerheid de quetzal kon zien, werd de plek al snel een populaire ecobestemming. Deze wellicht mooiste vogel van Centraal-Amerika werd al vereerd in de precolumbiaanse culturen, toen Quetzalcoatl één van de belangrijkste goden was. In Guatemala, waar quetzal de nationale vogel is, is hij met uitsterven bedreigd, in de nevelwouden van Costa Rica kun je hem nog met enige regelmaat zien.

Ik lijk een sprookjesdecor binnen te stappen : de eeuwige mist die tussen de bomen hangt, is eigenlijk horizontale regen, waaruit de vele epifyten en mossen die grote delen van het woud overwoekeren, fijne druppels absorberen. Het hult alles in een mysterieuze sfeer, waardoor dit een van de uitzonderlijkste plekken van Costa Rica is. Een uitgelezen omgeving voor orchideeën ook, waaronder de kleinste ter wereld, slechts enkele millimeters groot.

We speuren geruime tijd het hele bladerdek af en plots fluistert Pieter opgewonden : “Quetzal…” Een prachtexemplaar zit recht voor ons. Ik zie, ondanks de afstand, heel goed zijn rode borst, de schitterende blauwe en groene veren, de enorm lange staart (de rugdekveren zijn zeker een meter lang), het kopje in dezelfde kleuren en de heldere oranje snavel. Het vrouwtje zit iets verder, normaal broeden ze beiden de eieren uit. Maar het nest is leeg, tot groot ongenoegen van twee andere rare vogels : ornithologen die volledig bedekt met donkere doeken onder een boom liggen, hun fototoestel gericht op het nest. Nu ik de quetzal gezien heb, begrijp ik plots de passie en de opwinding die vogelliefhebbers voor hem voelen. Ik ga erbij zitten en blijf kijken tot een van de twee wegvliegt, al snel gevolgd door de andere. Hun blauw-groene sleep geeft hun aftocht extra elan. Costa Rica is de tuin van Centraal-Amerika, een biologische schatkamer waarvan ik net de kroonjuwelen heb mogen bewonderen.

Tekst en foto’s Myriam Thijs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content