Koningsverhalen en preromaanse kunst, woeste bergen en vissersdorpen: de provincie Asturias is ‘España verde’, een stukje van het allergroenste Spanje en de oorsprong van het land.

Als nevels hangen de mysteries van een oude cultuur over de romaanse brug in Cangas de Onis. Iedereen komt en kijkt naar het Cruz de la Victoria, het overwinningskruis dat voor veel Spanjaarden een mystieke betekenis heeft. Het stadje was de residentie van Pelayo, in de 8ste eeuw de eerste koning van Asturië en de aartsvader van de Spaanse vorsten. Hogerop in de bergen, aan het eind van een steile kronkelweg die ook de wielrenners in de Vuelta krijgen voorgeschoteld, ligt de bakermat van Spanje: in Covadonga versloeg Don Pelayo in 718 de troepen van de emir van Cordoba. Het is het begin van de Reconquista, de zeven eeuwen durende herovering van Spanje op de Moorse overheersing. Het maakt van de sombere Basilica de la Virgen de las Batallas een nationaal bedevaartoord. Iedereen wil de koning en de Moeder Gods danken voor het katholieke moederland. In de grot van La Santina, de heilige Maagd die de overwinning heeft mogelijk gemaakt, ontsteken meisjes een kaars en tekenen een kruisbeeld op hun vrome borst. Pelayo’s gebeente ligt onder een steen. Op het Campo de Repelao, het slagveld waar de geschiedenis een andere wending heeft genomen, staat zijn beeld met kruis, Spaanse en Asturische vlag.

Zo is het onherbergzame Asturias het oudste Spanje, het land van Visigotische migranten, van Pelayo en zijn opvolgers, koningen te talrijk om ze bij naam te noemen, met bijnamen die naar lichaamseigenschappen verwijzen, koningen ook die met hun legers Spanje en Europa hebben getekend. Asturië is het land waar de Moren geen voet aan de grond kregen, waar een beweging ontstond die, versterkt door de pelgrimsmanie naar Santiago de Compostela, het Iberische schiereiland voor altijd van de islam zou ‘bevrijden’. Het is de genese van het katholieke Spanje en het Europa zoals het geworden is. Covadonga is gekleurd door mythe en nationale trots, door sacraliteit en commercie. Een complexe geschiedenis verengd tot een bedevaartsoord, waar uit de grijze lucht niets dan regen druilerig op het verleden pletst.

Het regent veel, groen is de hoofdkleur. De provincie Asturië is la España verde, het groene, allergroenste Spanje dat geklemd tussen de Cordillera Cantabrica en de Atlantische Oceaan niet enkel historisch, maar ook klimatologisch anders is. Want Spanje, zijn dat niet dorre en hete hoogvlakten, zijn dat niet de overbevolkte costas langs de Middellandse Zee? Dit landschap, waar ik golvend en kronkelend doorheen rijd met op de radio de vijfde Danza Española van Enrique Granados, geeft me een bevreemdend gevoel, alsof ik niet in mijn geliefde Spanje maar in een ander land ben, getekend door groene glooiingen en regen, dorpen en mist waaruit het land is geboren. Als iedere oorsprong wazig is, dan is Asturië – boven op een heuvel tussen nevelslierten en strepen zon die de boerderijen opblinken, vol bergen en stille valleien met schapen en graanzolders – een ongewoon stukje huid, minder strak en hard dan de rest van het land.

En vanop de Mirador del Fito fonkelt in de verte de zee, de Atlantische costa verde, met vuurtorens en dorpen als Lastres, hoog op een falaise, of zoals bij Llanes gekromd langs een zandstrand tussen een eenzame baai en een woeste kaap, of beschut achter de havenpier van een vissersdorp. Cudillero is zo’n gezellige plek die zich, met de rug tegen een rotswand, sierlijk overgeeft aan de oceaan. Kleurrijke huizen en opgewekte mensen, een zonnig terras. Vissersboten, een straatveger, vrouwen hangen de was door het venster, maar ook vis hangt te drogen. Mensjes leunen uit hun raam, op het terras drink ik een frisse cider. Siesta, synoniem voor een lome namiddag, de Atlantische Oceaan als de tegenpool van de badplaatsen aan de mediterrane kust.

Geschiedenis geeft niet op: in de kathedraal van Oviedo hangen opnieuw de kruisen van de Asturische koningen. Een kleine stad, maar als hun hoofdstad is ze gezegend met een rijkdom aan kerkschatten. Verleid door andere kleinoden in het landschap wil ik in de heuvels buiten Oviedo de vreemdste bouwwerken uit de Spaanse architectuur zien. Het kerkje van San Salvador de Valdediós, langs een wegeltje dat vanuit Villaviciosa naar de vergetelheid leidt, heeft me bekoord: 9de eeuw, ongewone verhoudingen met een schip dat drie keer zo hoog als lang is, de structuur van een basiliek met drie apsissen, hoefijzerbogen en muurschilderingen. Het is eenvoud in een stille vallei. Tussen de mystiek van de eerste oorsprongen en de groene natuur straalt het godshuis evenwicht en harmonie uit. Het kerkje behoort tot de bijzonderste erfenis van Asturië, het preromaans patrimonium: veertien heiligdommen uit de 8ste tot 10de eeuw, met verwijzingen naar Romeinse en Visigotische kunst, liggen in het landschap uitgestrooid.

Boven Oviedo pronken twee van die parels: San Miguel de Lillo heeft dezelfde gestileerde proporties, een rank silhouet met muurschilderingen op de gewelven. Maar het hoogtepunt is de Santa Maria del Naranco. Ook uit de 9de eeuw, een paleis met twee verdiepingen, oorspronkelijk de aula regio of troonzaal van Ramiro I, later omgebouwd tot kerk. Maar wat is omgebouwd? En wat is kerk? Ik heb helemaal niet het gevoel door een kerk te lopen, met trappen aan de buitenkant om op de eerste verdieping binnen te geraken, een lege ruimte van zandsteen die met versieringen en symbolen is bewerkt, met zuilen en openingen in plaats van vensters, een elegante en transparante ruimte waar de wind doorheen waait en die oplost in de bomen en heuvels en uitzichten op de stad. De Naranco is een uniek symbool van Asturische macht en het eerste christelijke rijk op Spaanse bodem, een embryo van het toekomstige Spanje, streng maar bevallig, een fusie van kunst en natuur.

Rene Garcia heet mijn toevallige reisgezel, die in het ruige binnenland de duim omhoog stak om een eindje mee te rijden. Zo bezoek ik plekken waar ik anders zou voorbijgereden zijn: een spookdorp in de Gargante del Cares, een kloof tussen groen en nevels en kale rotsen, met lage huisjes waarin enkel geiten schuilen. “Dat zijn de casas de pastores waarin de herders hun dieren achterlaten. Boven stapelen ze het stro. En er zijn de typische horreos, de droogzolders voor graan en maïs. Asturias is met zijn bergdorpen altijd een streek van herders geweest.” Terug in de bewoonde wereld, in Las Arenas, proef en koop ik in een winkeltje bij Berta Cayarga de la Parte de befaamde streekkaas: ” Cabrales wordt gemaakt van melk van geiten of schapen, maar altijd op ambachtelijke manier.” In een restaurant eten we de lokale specialiteit, een ragout van bonen met spek en chorizo-worst, de fabada. En we besluiten onze ontmoeting met een vriendschapsdronk in een sidreria: met een glas cider, door de kelner met gestrekte arm in een lange straal in het glas gegoten, een snelle dronk en het laatste restje kieper ik, zoals de traditie het wil, in een houten bak op de grond. Het is simpel om Spanjaard te worden.

Boven het heiligdom van Pelayo reiken de bergen naar de hemel. Twee meertjes, Lago de Enol en Lago de la Ercina vormen de toegang tot het Parque Nacional de Covadonga, vanwaar wandelpaden dieper het gebergte intrekken. Parkwachter Fernando Gorriz wijst me de weg naar de andere kant van het massief en somt op wat we onderweg mogen verwachten: “Spaanse gemzen, zo’n vijfduizend stuks, reebokken maar ook beren en wolven, al krijgen we die niet te zien. Gieren en arenden, het auerhoen.” Met de verrekijker in de aanslag dringen we door in een bergketen die almaar dreigender en woester wordt: de Picos de Europa, een massieve rotsblok aan de rand van de oceaan. Grauwe reuzen, diepe kloven, zwart graniet, een aasgier zwevend tegen de donkere wolken, alpenheggenmussen boven op de pas. Plots breekt een onweer los, de hemel kleurt zwart en stuurt bliksems naar de aarde, donderslagen galmen door een universum waarin ik me met iedere stap onooglijker en toch opgewekt voel, als een spatje met een vuurrode regenjas in een bulderende wereld. Heerlijk klein!

Aan de zuidkant van het massief zijn we te laat voor de laatste kabelbaan die duizelingwekkend naar beneden schiet, naar het keteldal, waar de parador van Fuente Dé op dit moment niet meer is dan een legosteentje, maar waar ik straks onder een hete douche de kou uit mijn stramme botten jaag.

Aan de voet van de Picos hoef ik niet lang te zoeken om in de vallei een verborgen kleinood te ontdekken. Het klooster van Santo Toribio de Liébana is gesloten, maar de kerk heeft haar poort wijd openstaan. Tijdens het voorbije Año santo is zelfs de Puerta del Perdón geopend om de talloze pelgrims het duizendjarig jubileum van het Heilig Jaar te laten vieren, een privilegie dat Toribio deelt met Rome, Jeruzalem en Santiago de Compostela. De kerk, versierd met afbeeldingen van stier en beer, bewaart het Lignum Crucis of het Cruz de Cristo, volgens de overlevering het grootste stuk hout van het kruis van Jezus, door de heilige Toribius van Astorga in de 5de eeuw van Jeruzalem naar Spanje gebracht. In de barokkapel is het hout ingelegd in een groot zilveren kruis.

In de kloostergang hangen miniaturen, reproducties van illustraties die monniken in de 10de eeuw hebben gemaakt bij het boek dat San Beato de Liébana in het scriptorium heeft geschreven: de Comentarios al Apocalipsis, een commentaar op de Openbaring van Johannes. Ik zie figuren uit voorwereldse tijden, fabelwezens die onheil aankondigen. Fascinerend. Gevleugelde of veelkoppige monsters en engelen. La prostituta of de hoer van Babylon. Of la bestia que sube de la tierra die de kaft van Cees Nootebooms Spanje-boek siert. Het zijn angstvisioenen over het einde der tijden, ze verhalen de ondergang van de mensheid. “Gestileerde angst, maar toch angst”, schrijft Nooteboom die me in Spanje bijna overal is voor geweest. Maar pater Juan Maria vertelt me zijn verhaal: ” Beatus, monnik en abt van Liébana was als kapelaan verbonden aan het hof van Oviedo. Hij verkondigde dat de heilige Jakob in Spanje heeft gepredikt: hij was la cabeza refulgente de España, het verlichte hoofd van Spanje. Zo ligt Beatus mee aan de basis van de pelgrimage naar Santiago. In de 8ste eeuw schreef hij zijn beruchte commentaar. Dat is een van de meest gelezen boeken in de Middeleeuwen, een onoverzichtelijk labyrint van commentaren waarmee hij de ketterse denkbeelden van Elipandus bestreed. Die aartsbisschop van Toledo beweerde dat Christus geen deel uitmaakte van de goddelijke drievuldigheid, maar door God de Vader gewoon was aangenomen, letterlijk geadopteerd. Twee concilies, samengeroepen door Karel de Grote, hebben die leer van het adoptionisme veroordeeld. De miniaturen zijn de beelden bij zijn commentaar, beelden die de mensen op de rand van het nieuwe millennium confronteerden met allerlei onheilstijdingen. In zekere zin is de Spaanse schilderkunst in Liébana ontstaan.”

Terug buiten is het uitzicht weids: het klooster, de bergen van de Picos en de vallei, badend in een groen waarop de zon de laatste regendruppels wegblaast.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content