Architect b0b Van Reeth wordt 80: ‘Ik ben vier keer getrouwd. Ik zal wel makkelijker geweest zijn om mee samen te werken dan om mee te leven’
Een Belgisch monument wordt tachtig. Een van vlees en bloed: de eerste Vlaamse Bouwmeester, b0b Van Reeth. Voor die gelegenheid ging Knack Weekend bij hem op de koffie met één vraag: mocht je leven verfilmd worden, welke momenten mogen er dan zeker niet in ontbreken?
Als je zijn naam op de klassieke manier schrijft, is hij altijd verontwaardigd. “Het is b0b Van Reeth, met kleine b’s en een grote nul. Ik zie het als een zelfportret”, grapt hij aan het eind van ons gesprek. Het is geen gimmick, de schrijfwijze is zijn handelsmerk. Een eigenaardigheid die hij te danken heeft aan iemand die destijds, in de jaren zestig, verantwoordelijk was voor het letterzetten van de studentenkrant. “Die kwam letters tekort voor een pagina waar mijn naam op stond. Het viel meteen op, ’t was anders dan de rest. Dat vond ik geestig.”
De eerste Vlaamse Bouwmeester. De jongste Belgische architect ooit die deel uitmaakte van een tentoonstelling in ons land. De man die Antwerpen naar de Schelde leerde kijken. De bedenker van de Open Oproep. De jongste architect met een gerealiseerd project. De man die zijn volk over architectuur deed nadenken. b0b Van Reeth, de verrassend boomlange vent die me bij hem thuis in De Haan verwelkomt, wordt eind februari tachtig. “Ik kan het moeilijk geloven”, geeft hij toe. Zijn vrouw Mianne brengt intussen een assortiment zoetigheden en schenkt koffie uit in een On-line-kopje dat b0b ontwierp voor Royal Boch in 1997. De moeilijk te vinden editie wordt deze maand in beperkte oplage heruitgebracht. “Het is ook gewoon raar, joeng. Heel mijn leven ben ik de jongste geweest. Van het nakomerke thuis tot de jongste architect in bijna alles. Vanaf vijftig is dat beginnen te draaien. En nu, ja, ben ik plots een oude vent zeker?” Al voelt hij zich niet zo. Hij mag dan met pensioen zijn, toch is hij nog actief als juryvoorzitter in verschillende wedstrijden, onder andere voor een nieuwe kerk in Brugge, en heeft hij nog projecten lopen in Nederland in samenwerking met de architecten van Bildt, ooit zijn stagiairs. Hij lacht en hij grapt, geniet er duidelijk van om in zijn herinneringen te graven en van kwalen blijft hij vooralsnog gespaard. “Met uitzondering van een toenemende luiheid en een afnemend zicht”, grapt hij. Maar voor alle duidelijkheid: “De oudste zijn, dat went niet. Dus als ik soms domme dingen zeg, dan is dat door de jeugd.” En meteen haalt hij een papiertje boven waarop hij de scènes van zijn leven chronologisch heeft neergekrabbeld.
Scène 1: Fietsen voorbij het Kiel
“Ik ben de jongste van zes. Tussen mijn broer en ik zaten vier zussen. Hij was negentien jaar ouder. Ik was een accidentje. Mammie was al 46 jaar toen ze me kreeg in 1943. Op een dag fietsten we samen voorbij het Kiel in Hoboken toen mijn broer me vroeg: ‘Snul, wat wil je worden? ’t Wordt tijd dat je iets anders doet dan basketten.’ Ik studeerde op dat moment Latijn bij de Jezuïeten in Borgerhout. Ik ben 2,02 meter groot en speelde fanatiek basketbal. Het was ook de enige reden waarom ik tot die leeftijd op die school kon blijven. Het was alleszins niet dankzij mijn briljante punten. (lacht)
We passeerden toen net de blokken van Braem. ‘Van die grote gebouwen neerzetten’, antwoordde ik. Bouwen zat me in het bloed. Mijn vader was een getalenteerde amateurmeubelmaker. Als kind liep ik vaak in zijn atelier, waar ik zelf al eens een tafel in elkaar knutselde. Een van mijn schoonbroers was directeur bij de organisatie van de Wereldtentoonstelling in 1958. Hij nam me af en toe mee naar zijn werk, waardoor ik zeker vijftien keer de expo heb bezocht. Ik liep daar de hele dag verwonderd in mijn eentje. En ’s avonds probeerde ik dan die onmogelijke dingen na te bouwen. Het leek nergens op. Maar ik deed dat wel graag.
Mijn broer opperde tijdens het fietsen dat ik dan maar beter architect werd. Dat kwam mijn moeder ter ore, die me uiteindelijk naar Sint-Lucas in Brussel stuurde. Ik kreeg er vakken als literatuur, kunstgeschiedenis, film en muziek. En het fantastische was dat de prof Nederlands uitweidde over muziek, die van film over schilderkunst. Alles liep door elkaar. Die periode heeft me gevormd. Het was een tijd van vrijheid, van ongelooflijk enthousiasme en belangrijke vriendschappen, zelfs met leerkrachten, die vandaag nog bestaan. Ja, die mannen hadden zo’n brede cultuur. Voor iemand als ik, opgevoed in een strikt milieu, ging de wereld toen open. Muziek spelen, op de koer een sigaretje opsteken. ’t Waren fantastische tijden.
Later heb ik altijd gegrapt dat ik, mocht ik die dag aan het Kiel met mijn broer langs een frituur zijn gefietst, ik friturist zou zijn geworden.” (lacht)
Scène 2: Brossen om te bouwen
“Juwelier Cambron was mijn eerste realisatie. Alleen was ik in 1965 nog ‘maar’ een derdejaars. Zonder diploma kon ik geen bouwaanvraag regelen. Alfons Hoppenbrouwers, van wie ik les kreeg op Sint-Lucas en die zelf architect was, heeft dat in mijn plaats gedaan. Daarna volgde de uitgeverij voor Walter Beckers, en een penthouse in Ascona in Zwitserland. Dat was ongezien als student. Mijn profs en medestudenten wisten daar niks van. Ik herinner me dat ik examens broste omdat ik op de werf moest zijn. (probeert zijn lach in te houden) En dat mijn prof in zijn colleges maar bleef beweren dat ‘we niet moesten denken zomaar werk te vinden als we hier gingen buitenkomen!’ Eigenlijk is het jammer dat hij toen geen idee had van wat er aan de hand was.”
Scène 3: De nacht in met Bob Dylan
“Overdag had ik les en aangezien het om een creatieve opleiding ging, stelde ik het zo lang mogelijk uit om het onderwerp van mijn schoolopdrachten te bepalen. Ik schetste met andere woorden ’s nachts. Zo heb ik Bob Dylan leren kennen, via de radio, die mij gezelschap hield. ‘Don’t follow leaders, watch the parking meters’, zong hij. Zoiets spreekt je toch metéén aan? Dylan had een grote impact op mij. Door hem voelde ik me gesteund in het niet accepteren van wat je wordt voorgeschoteld. Zeker in de architectuur. Ik had profs die me zogezegd moderne architectuur gingen aanleren, maar die me eerder blokkeerden in mijn denken. Er werd aangenomen dat architectuur bouwen was, terwijl je eigenlijk moet ontdekken dat architectuur wonen is.
Twintig jaar geleden, in Londen, heb ik een reeks schilderijen van zijn hand gekocht. Wanneer hij tourt, tekent hij op zijn hotelkamer. En die tekeningen laat hij dan een paar keer afdrukken, waarna hij ze een voor een weer beschildert. Ik zag hem ook meermaals optreden. Ooit kreeg ik zelfs de kans om hem te ontmoeten, maar ik heb geweigerd. Ik wilde de magie niet doorbreken. Of ik daar spijt van heb nu? Nee, want wat zeg je tegen elkaar op zo’n moment? ‘Hi, I’m also Bob?’” (lacht)
Scène 4: De zomer van de bevestiging
“In de zomer van ’64 trok ik met een vriend naar Zwitserland. We wilden daar ‘andere’ architectuur bezoeken dan wat we studeerden. Op een tentoonstelling in Lausanne zagen we het Eternit-paviljoen, gemaakt door Max Bill, een Zwitserse beeldhouwer-architect. Zijn werk kun je ook in het Middelheim zien. Hij studeerde aan het oorspronkelijke Bauhaus in Dessau, en nadat de hele school verjaagd was door de nazi’s, richtte hij het Nieuwe Bauhaus op in Ulm. Een fantastische ontdekking. En dan het Siedlung Halen in Bern, een ontwerp uit 1959 van Atelier 5. Fenomenaal. Terug thuis kreeg ik bezoek van een bevriend koppel Amerikanen. Ze hadden een boek mee voor mij, Five California Architects. Een daarvan was Rudolph Schindler, Oostenrijker van geboorte en student van Adolf Loos.
Toen ik hun werk bekeek, zag ik een modernistische architectuur die niet draaide rond stereotiep modern bouwen, maar modern wonen. Zij konden dat. Het was de aanzet om me nog meer in die visie te gaan verdiepen.”
Scène 5: Sinjoren doen kijken naar de Schelde
“De vriend die me destijds introduceerde bij Cambron, de Nederlandse interieurontwerper Will van Roosmalen, had een hoekpand gekocht op de Antwerpse Kaaien. Het was toen 1985, die plek behoorde tot een verkrot deel van de stad. Platte wagens reden aan en af om goederen te laden en te lossen. Hun rubberen banden op de kasseien maakten een hels lawaai. Daarom was het, op prostituees en havenarbeiders na, nauwelijks bewoond.
Will vertelde me dat hij een paar jaar in Firenze had gewoond en dat hij alles zwart-wit zag. Dat vond ik grappig voor een Hollander. Ik nam zijn verhaal letterlijk, en toen ik het voorstel doorstuurde, verwachtte ik eigenlijk dat hij het vooral een goeie grap zou vinden waarna hij een serieuzer tegenvoorstel zou vragen. Maar totaal onverwacht zei hij: ‘Goed. Doen we!’ Oorspronkelijk hadden we zelfs het idee om de strepen op de gevel ook op de begane grond te projecteren en zo een zebrapad te vormen tot aan het water. Maar dat is er gelukkig niet van gekomen. Dat zou te straf zijn geweest.
Een jaar later ontwierp ik het Zuiderterras. Door die twee gebouwen kregen de Kaaien een nieuw leven en zagen Antwerpenaars eindelijk de Schelde terug. En kijk hoe het er vandaag uitziet.”
Scène 6: Ambities op papier
“‘Mij in een administratie zetten? Gaat niet lukken!’ Dat was mijn standaardrepliek op de vraag van Wivina Demeester om Vlaams Bouwmeester te worden. Uiteindelijk zwichtte ik. Op één voorwaarde: dat ik een adjunct mocht aanwijzen. Zonder Marc Santens was die opdracht me nooit gelukt en had ik ook de Open Oproep nooit kunnen realiseren. Als er iets is waarvoor ze me later mogen herinneren dan is dat het wel. Het Huis Van Roosmalen en de Open Oproep.
Het goeie aan Will van Roosmalen als opdrachtgever was dat hij duidelijk zijn ambities verwoordde. Dat was vroeger niet altijd het geval, en helemaal niet bij de overheid. Voor het Dossin-museum in Mechelen was er geen concrete opdracht. Ik heb het als architect allemaal zelf moeten uitdokteren. Terwijl je, zéker van een overheid, zou verwachten dat die denkers en schrijvers zou samenbrengen om de raison d’être van een gebouw te formuleren. Door de Open Oproep worden overheden daartoe aangezet. Als ze er zelf niet in slagen, moeten ze zich omringen met anderen die dat wel kunnen. Met de uiteindelijke finalist van de Open Oproep volgt dan een proces van samenwerking. De rol van de bouwheer wordt vandaag te vaak onderschat, weet je. Nochtans bepaalt hij uiteindelijk ook het eindresultaat. Men gaat vaak uit van het tegenovergestelde. Terwijl architectuur te belangrijk is om over te laten aan architecten alléén. Maar als je mijnheer Huts heet, dan maak je daar hutsekluts van.” (lacht)
Op de vraag of er geen moeizame momenten in de film horen, moet hij even nadenken. “Ik ben vier keer getrouwd, dan heb je wel penibele periodes meegemaakt. Ik zal wel makkelijker geweest zijn om mee samen te werken dan om mee te leven. (lacht)”
Hij vond het moeilijk om afscheid te nemen van AWG, tien jaar geleden. “Ik wilde een bureau met gelijkgestemden waarmee je een intellectueel patrimonium vormt dat blijft voortbestaan op het moment dat je verdwijnt. Als je dan merkt dat niet alle partners dat op dezelfde manier zien, is dat ontgoochelend.”
Dieper gaat hij er niet op in. Hij haalt de zoetigheden en de koffie aan die we nog niet hebben aangeraakt sinds we aan het gesprek zijn begonnen. Achter het On-line-servies waaruit we drinken herinnert hij zich niet meteen een groot ontwerpidee. “Maar de lijn lokt een bepaalde creativiteit uit. Of je ze nu chaotisch opstelt of allemaal in dezelfde richting, op het neurotische af. Het zegt iets over de persoon die ze gebruikt.”
Liever banaal dan monumentaal. Het is een van de vele bekende uitspraken van b0b Van Reeth. In een gebouw heeft hij het altijd als iets positiefs gezien. Waarom dan niet afronden met een banale vraag. Heeft hij als éminence grise nog goede raad voor de architecten van morgen? “Ik heb in de jaren negentig een boekje gemaakt met Willem Koerse, Architectuur is niet interessant. Mijn achttienjarige zelve zou ik aanraden om het eens te lezen. Maar zelf was ik nooit degene die luisterde naar goede raad.”
b0b Van Reeth
Geboren in 1943 in Temse, groeide op in Niel, verhuisde als tienjarige naar Antwerpen. Woont vandaag in De Haan.
Was in 1971 de jongste architect in de expo Bouwen in België 1945-1970.
Richtte in 1972 met Laenen en Smets de werkgroep Krokus op, die vocht voor het behoud en de restauratie van de oude stadskern van Mechelen.
Startte in 1976 het architectenbureau AWG, kort voor de ArchitectenWerkGroep.
In de jaren 80 ontwerpt hij o.m. het Huis Van Roosmalen en het Zuiderterras.
Werd in 1999 benoemd tot eerste Vlaamse Bouwmeester en ontwikkelde de Open Oproep, die overheden aanzet om naar architecturale kwaliteit te zoeken voor publieke bouwprojecten.
De tachtigste verjaardag
In deSingel brengt het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) van 26 februari tot 26 maart b0b80, een video-installatie met archiefmateriaal uit het oeuvre van b0b Van Reeth. Je kunt er ook je verjaardagswensen achterlaten. Meer info: vai.be
Naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van b0b Van Reeth loopt er nog tot eind april 2023 een tentoonstelling in De Winkelhaak in Antwerpen. Centraal staan 10 projecten waarbij b0b niet betrokken was als architect, maar als raadgever achter de schermen. Meer info: winkelhaak.be
Ook het 30-delige on-line-servies dat Van Reeth ontwierp voor Royal Boch wordt opnieuw uitgebracht door De Winkelhaak. De limited edition wordt exclusief via Knack Weekend aangeboden voor 345 euro in plaats van 460 euro. Meer info: knackweekend.be/servies of hieronder.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier