Kunstenaar Sophie Calle: ‘Ik transformeer verdrietige momenten zodat ze verder van me afstaan’
De Franse koningin van de autofictie geldt als een van de grootste en meest veelzijdige levende conceptuele kunstenaars. Sophie Calle (68) woonde in 1978 een jaar illegaal in het toen verlaten Hôtel d’Orsay van het gelijknamige treinstation in Parijs, nu een museum. Ze verbleef er opnieuw tijdens de lockdowns en graaft er nu in de geschiedenis met de tentoonstelling Les Fantômes d’Orsay.
Het is niet omdat je je verdiept in je verleden dat je nostalgisch bent. Voor mij is het ene niet noodzakelijk verbonden met het andere. Uiteraard was het een emotionele ervaring om terug te keren naar het Musée d’Orsay – ik ging op zoek naar herkenningspunten zoals mijn kamer van destijds en de balzaal. Maar dat alles bracht me niet terug naar mijn eerste kennismaking met de plek in 1978 of de tijd die sindsdien verstreken is. Ik leef niet in het verleden: ik hou net zozeer van het nu als van mijn leven vroeger. Het enige verschil met mijn jeugdjaren is dat ik me vandaag bewust ben van de tijd die ik nog heb. Wat ik ook doe, ik vraag me altijd af of ik er nog de tijd voor heb of niet.
Ik heb geen geheugen, dus ik bewaar alles. Bij me thuis staan een dertigtal dozen met agenda’s, dagboeken en onder meer toegangskaartjes van toneelstukken waarvan ik hield en me anders nooit de naam zou herinneren. Ze helpen me om herinneringen op te halen en dus kan ik ze niet weggooien, en tegelijk hou ik niet van het idee dat iemand dat persoonlijke archief ooit zou lezen of exploiteren als ik er niet meer ben. Sommige omslagen dragen nu een verzoek: ‘Als je van me houdt, lees dit dan niet wanneer ik sterf, maar vernietig het.’
Wat ik ook doe, ik vraag me altijd af of ik er nog de tijd voor heb of niet.
Ik ben altijd nieuwsgierig geweest. Vooral in mijn kindertijd, tot ergernis van de volwassenen rond me, die er een spel van maakten om niet te reageren op mijn vragen. Mogelijk ben ik kunstenaar geworden om aan de hand van mijn werk alsnog antwoorden te krijgen.
Mijn werk toont me niet in mijn intimiteit. Zelfs als ik vertel over een gebeurtenis, gaat dat niet over mijn leven op zich: vertellen over een kortstondige ontmoeting zonder de tien jaar die eraan voorafgingen en de vijf jaar die erop volgden, dat is slechts een fractie van een liefdesverhaal. De momenten op zich hebben plaatsgevonden, maar zodra ik de woorden kies om ze te beschrijven, is het niet meer mijn verhaal – ik schrijf in de eerste plaats een tekst.
Geluksmomenten zijn er voor mij om te beleven. Veel mensen zouden zich verbazen over mijn joie de vivre. Die klinkt amper door in mijn werk: als een plek me bevalt of als ik met geliefden ben, dan neem ik er niet mijn camera of mijn notitieboekje bij. Dan wil ik de dingen niet observeren, maar ze meemaken. Met moeilijke momenten is het net omgekeerd: daar wil ik wat afstand van nemen en door erover te vertellen kan ik dat ook. Denk aan Rachel, Monique, mijn installatie met videobeelden, foto’s en dagboekfragmenten van de laatste dagen van mijn moeder in 2006. Dat werd een project zodat ik erover kon praten zonder tranen te laten. Ik transformeer verdrietige momenten zodat ze verder van me afstaan, en tegelijk laat ik ze toe in mijn leven zonder dat ze me pijn doen.
Het is een kunst om op een luchtige manier over het geweld in de wereld te praten. Daarom heb ik op de biënnale in Venetië mijn hart verloren aan het paviljoen van de Belgische kunstenaar Francis Alÿs. Ik ben er maar liefst zes keer naartoe gegaan en heb alle films bekeken – ik vond zijn bijdrage tegelijk politiek, poëtisch, grappig en mooi. Hij is een groot kunstenaar die erin slaagt om tegelijk extreem diepzinnig en subtiel te zijn, een prestatie die me aan het dromen zet.
Het is niet aan mij om te bepalen hoe de buitenwereld me ziet. Ik heb nooit opzettelijk geprobeerd om verwarring te zaaien of iemand op een dwaalspoor te zetten. Mijn enige doel is verhalen met een zekere poëzie creëren, degelijk schrijven en goede foto’s maken. Kunstenaar is een begrip dat alles omvat en dus ook de hele enscenering van mijn werk, maar als ik pakweg een douanier over mijn beroep vertel, pas ik niet in het profiel: een artiest hoort een zanger of een acteur te zijn. Nu, zolang mensen me niet beledigen of onwaarheden vertellen, maakt het me niet uit hoe ze me omschrijven. Ik volg het allemaal niet zo, maar op het internet werd ik weleens als volgt beschreven: “Sophie Calle, bewust kinderloze kunstenaar” – dan gier ik het uit van het lachen.
Expo tot 12 juni in het Musée d’Orsay. Het begeleidende boek L’ascenseur occupe la 501 (69 euro), samengesteld met archeoloog Jean-Paul Demoule, is verschenen bij Actes Sud. musee-orsay.fr
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier