Journalist Katrin Swartenbroux (37) begon in 2012 bij dit blad en was van 2015 tot 2018 chef van knackweekend.be. Vandaag werkt ze voor De Morgen en als auteur. Met haar succesvolle non-fictiedebuut, Ok dan niet, schreef ze een bijbel voor de millennial. Zelf grijpt ze graag terug naar revelerend advies van de Amerikaanse essayist Rebecca Solnit.
“Na een grote break-up zeven jaar geleden liet ik het woord ‘naïef’ op mijn heup tatoeëren, als reminder dat ik moet blijven geloven in het goede van de mens en de toekomst. Dat klinkt kumbaya, maar ik vind het angstaanjagend als mensen dat niet meer doen. Zeker tijdens corona groeide dat cynische sentiment, en dus ging ik onderzoeken waarin er nog hoop schuilt en wat hoop precies is. Was het, zoals Plato of Emily Dickinson suggereerden, iets gevaarlijks, een garantie op teleurstelling? En was het dan niet dom om het te bepleiten, dacht ik in het begin verward. Tot ik Hope in the Dark las, waarin de geweldige Rebecca Solnit belicht hoe gemeenschappen die getroffen zijn door burgeroorlogen en natuurrampen erbovenop komen door actief hoopvol te zijn.
Kort daarna vatte de politiek filosoof Bleri Lleshi het in een interview met mij prachtig samen: ‘Hoop is geen passief wensen, het is een actief geloven.’ Wat een openbaring! Het deed me inzien dat we in het Westen te veel berust hebben in ‘we weten het allemaal wel’ en ‘alles komt goed’. Terwijl toch blijkt dat de omverwerping van totalitaire regimes, bijvoorbeeld, geen wereldwijde omarming van de democratie garandeert, of dat de vrije markt niet per se voor een almaar sterkere economie zorgt.
Ik ga, net als de jongere generatie, weer de straat op. Ik ben geen barricadespringer, maar wil wel mee ijveren voor milieu en mensenrechten.
Die verkruimeling van onze aannames maakt veel mensen bang en machteloos, tenzij je dus actief je schouders onder verandering zet. Sinds Solnits raad ga ik, net als de jongere generatie, meer de straat op. Ik ben absoluut geen barricadespringer, maar wil wel mee ijveren voor milieu en mensenrechten door bijvoorbeeld te manifesteren voor de sluiting van de luchthaven van Deurne of tegen het geweld in Gaza. Natuurlijk word ik soms moedeloos van de slappe reactie van onze politici op de waanzin daar, maar net als Solnit probeer ik breder te kijken. Dan zie ik hoeveel gesprekken vrienden en collega’s nu voeren over onze westerse rol in de situatie, en wat een kans dat is om dieper te spreken over kolonisatie. Me omringen met mensen die bijdragen werkt ook besmettelijk, merk ik.
Ik vond mezelf nooit de meest intelligente persoon ter wereld, waardoor ik vroeger zelden inging tegen hoogopgeleide mensen die bijvoorbeeld zeiden dat stemmen geen zin meer heeft. Oei, dacht ik dan, misschien ben ik hier de dommerik die dweilt met de kraan open. Ik was wel overtuigd van het belang van engagement – zoals dat van mijn papa, die als architect prestigieuze opdrachten verruilde voor sociale projecten – maar het leek zo soft. Solnit gaf me het zelfvertrouwen om zo’n hoopvolle houding net mooi en krachtig te vinden. Het was zo’n radicaal inzicht dat het me echt emotioneerde.
Tegelijk werd ik bang, want het kwam, vond ik, met de verantwoordelijkheid om als journalist die hoop te verspreiden, terwijl slecht nieuws nog altijd beter verkoopt. Vroeger durfde ik, zeker in opiniestukken, onderwerpen kapot te schrijven, maar nu maak ik liever een reeks over bruggenbouwers, zoals deze zomer. Ook op café, als iemand weer eens cynisch doet, kies ik de constructievere insteek door te vragen: ‘Oké, maar wat is je tegenvoorstel? En wat doe je zelf?’
Amai, dat klinkt allemaal zo zweverig… En toch ga ik overtuigd zaadjes van hoop blijven planten.”