Jean-Paul Mulders
‘Was afscheid een meteoriet, dan zag mijn ziel er inmiddels zo pokdalig uit als de achterkant van de maan’
Mijn kapper Kenneth is gestorven en dat is niet zo verwonderlijk, want naar alle waarschijnlijkheid was hij de oudste nog werkende coiffeur van het land. Zesentachtig zou hij worden. Hij was een van de laatste mensen die mij koppig een jonge snaak bleef noemen.
Zeventien jaar geleden overwoog hij met pensioen te gaan, maar toen stierf zijn vrouw. Werken werd een overlevingstechniek voor Kenneth. Hij deed het niet langer omwille van het geld, maar voor de sociale contacten. Om de eenzaamheid te vlug af te zijn, bleef hij nekhaar uitscheren in zijn salon vol sfeer en vergeten charme. Het meubilair was art nouveau, er stonden geheimzinnige lotions en kappersstoelen uit de sixties in de kleur van vanille-ijs. Meestal waren de kapper en ik ernstig, soms ook kregen we de slappe lach. Zoals die keer toen hij vertelde dat hij viagra had geprobeerd en drie dagen lang geen rust meer vond. ‘Vake,’ had zijn vrouw hem bezworen: ‘dat gaat ge toch niet meer mogen pakken.’
Een halve eeuw getrouwd geweest en toch nog vol gloed over zijn echtgenote. Dat fascineerde mij, in een wereld waarin commitment een bedreigde diersoort is geworden. ‘De huidige generatie kent geen romantiek meer’, kreeg een vriend te horen van zijn therapeute. ‘Ghosten is een plaag geworden. Ze spreken niet langer van een relatie, maar hooguit van een situation.’
Soms vraag ik mij af: zijn degenen die ons verlaten te beklagen – of verstaan zij de kunst zich bijtijds uit de voeten te maken?
Wat een verschil met Kenneth, die oudjaar in zijn eentje doorbracht met zes oesters en een glas champagne – ‘omdat dat iets was van hem en zijn vrouw’. Ik zet hem bij in de galerij van mensen die mij zijn ontvallen, tezamen met mijn vader, mijn oma, tante Agnes, een jeugdvriend, een dichter, een hardrocker en de buurman die gootsteenontstopper heeft gedronken. Was afscheid een meteoriet, dan zag mijn ziel er inmiddels zo pokdalig uit als de achterkant van de maan. Soms ontmoet ik iemand van wie alle geliefden nog alive and kicking zijn. Het water is te diep, nooit kunnen wij communicerende vaten worden. Hoe moet zo iemand weten hoe het voelt?
Intussen schiet de goudkoers omhoog, wat volgens deskundigen een barometer is van nakend onheil. Ik schrik wakker uit een droom waarin ik mensen achterna moet zitten met een vlammenwerper. Je zou haast denken dat het geweld van overdag doorwerkt in de nacht. Soms vraag ik mij af: zijn degenen die ons verlaten te beklagen – of verstaan zij de kunst zich bijtijds uit de voeten te maken?
Dat is geen vrolijke gedachte, maar ik kan het niet helpen dat ik af en toe ook last heb van minder jolige invallen. Om die te bezweren, bak ik cupcakes of luister naar Family Radio, de lievelingszender van kapper Kenneth. De smartlappen neem ik op de koop toe, alsook de reclame voor ribbetjesrestaurants en nieuwe badkamers. ‘Laat de zon in je hart’, zingt Willy Sommers. Ik gehoorzaam en zet de ramen open. Helaas begint het juist weer te bewolken.
Mijn dochter van zeventien maakt met een vriendin en haar ouders een rondreis door Italië. ‘Het is hier veel drukker en vuiler’, stuurt ze. ‘Wel leuk, vind ik. Iedereen leeft echt.’
Ik vraag haar wat ze daarmee bedoelt, maar krijg alleen een ‘hahaha’ terug.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier