Jean-Paul Mulders

‘Hoe kun je bang zijn voor een marter als er in het Oosten een oorlog voortpruttelt?’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

De laatste tijd ontmoet ik bevreemdende diersoorten. Tussen de geparkeerde auto’s in mijn straat zie ik in het schemerduister een marter lopen. Binnenshuis kom ik een insect tegen dat ik herken als de gegroefde lapsnuitkever. Dat vind ik een geweldige naam, hoewel de kever zelf een plaagdier schijnt te zijn. Zo noemen wij mensen andere schepselen, ons niet bewust van het feit dat wij zelf het grootste plaagdier zijn.

Over de lapsnuitkever heeft de wetenschap niet veel te melden, maar ik stel vast dat hij halve maantjes bijt uit mijn kamerplanten. Om hem te bestrijden, bestel ik natuurlijke vijanden op een website waar ze ook lokstof en vangplaten verkopen. Je leert er mieren te verjagen en de buxusmot te verdelgen op biologische wijze. Mijn favoriete rubriek is: engerlingen bestrijden. Helaas betreft het slechts larven van bladsprietkevers.

Via de post ontvang ik een leger van vijf miljoen onzichtbare aaltjes. De inhoud van het zakje moet ik aan het gietwater toevoegen om met de lapsnuitkever komaf te maken. De marter ligt lastiger, want dat is een beschermde diersoort met scherpe tanden. “Mon Dieu!”, schrikt een Franstalige vriendin als ik vertel dat ik in mijn straat een marter ben tegengekomen. “Die zijn levensgevaarlijk! Ze knabbelen aan remkabels.”

Als ik ergens aan moet sterven, dan liever aan doorgebeten kabels dan aan een stoflong of kanker van de alvleesklier.

Ik vind haar reactie overdreven voor een wezen met een pluimstaart. Hoe kun je bang zijn voor een marter als er in het Oosten een oorlog voortpruttelt? ’s Ochtends hoor ik op de radio het nieuws van de vernielde stuwdam die de grootste milieuramp dreigt te worden sinds Tsjernobyl. ’s Avonds zit ik toch weer gezellig op een terras, in het gezelschap van vrouwen zonder bh of kopzorgen.

De vrees van mijn vriendin blijkt echter niet uit de lucht gegrepen. Het klopt dat marters verzot zijn op het inwendige van auto’s, weet ik na research over het onderwerp. Ze worden aangetrokken door het vismeel of de visolie die wordt gebruikt in sommige kabels. Marterschade komt vooral voor in de bronsttijd, als de mannetjes actiever zijn. Er bestaat een hele industrie die middelen produceert om de dieren af te schrikken, van elektrische matten tot toestellen die geluiden opwekken van hoge frequentie. Speciale sprays hebben slechts een tijdelijk effect, lees ik, zoals ook wc-blokjes of hondenhaar dat her en der wordt gelegd.

Hondenhaar leggen lijkt mij in deze hitte lastig, zeker als je thuis alleen maar over een ruiende kat beschikt. Ik besluit de marter ongemoeid te laten en Russische roulette te spelen met het wel en wee van mijn remmen. Als ik ergens aan moet sterven, dan liever aan doorgebeten kabels dan aan een stoflong of kanker van de alvleesklier. In afwachting scharrel ik welgezind verder, in deze wereld waarin niets nog goed lijkt te werken – behalve de thuislevering van pizza’s en pakjes.

In de zinderende middagzon is geen spoor te bekennen van de lapsnuitkever of de marter. Aan de overkant van de straat zoekt een jonge vrouw wel haar spiegelbeeld in de ruit van de nachtwinkel. Ik denk aan een zin van een schrijver die is vergeten: ‘Alleen dieren en kinderen zijn mooi, omdat ze niet wéten dat ze mooi zijn.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content