Jean-Paul Mulders

‘Het voelt steeds afwijkender als je min of meer normaal bent in dit wereldwijde krankzinnigengesticht’

Jean-Paul Mulders Columnist voor Knack Weekend en schrijver

Mijn telefoon staat vol dingen over priesters en nonnen die zich vergrepen aan kinderen. Mijn grootvader zou zich omdraaien in zijn graf. Hij was zuiver van hart, maar droomde ervan dat ik onderpastoor zou worden. De mis heb ik gelukkig nooit gediend, al ben ik wel beschermd opgevoed. “Mijn leven als kind bereidde me er niet op voor dat de wereld vol wrede en bittere dingen zit”, schijnt Robert Oppenheimer gezegd te hebben, de wetenschapper die het dankzij de film tot rockheld schopte. Ik herken mij in zijn woorden, maar ben blij dat ik de atoombom niet heb uitgevonden. Liever doop ik de rand van een gekoeld glas in een mengsel van honing en limoensap. Ik maak dan een martini zoals Oppie: four ounces of gin and a dash of vermouth. De cocktail smaakt – en toch heb ik meer genoten van Barbie.

Er is ook het bericht van een krokodillenexpert uit Australië die jarenlang honden heeft verkracht en gemarteld. Het voelt steeds afwijkender als je min of meer normaal bent in dit wereldwijde krankzinnigengesticht. Ik kieper mijn telefoon in de paraplubak en ga zonder nieuwsflashes fietsen langs de waterkant. De zon schijnt, de vogeltjes fluiten en de middag is vol meisjes van het type dat Raymond heeft bezongen. Een vrouw met sluike haren en mooie benen loopt over straat met haar telefoon voor zich uit als een wichelroede. Ze glimlacht ernaar, verzaligd, als herbergt het ding een extase die in real life niet te rapen valt.

Soms wou ik dat mijn wereld ook nieuw was.

Vlak bij de bioscoop, waar een noodbrug over de Muinkschelde is opgetrokken, sukkelt een donker meisje met een gipsbeen en een kruk. Ze laat de kruk vallen en heeft moeite om die op te rapen. Ik overweeg te doen alsof mijn neus bloedt, bang als ik ben te worden beschuldigd van mansplaining – of hoe noem je masculiene hulp die ongevraagd wordt aangeboden? Maar als je doorfietst, denkt zo’n meisje vast: daar heb je weer zo’n oude, witte eikel die te beroerd is om je kruk op te rapen. Zo verdwijnt de vriendelijkheid uit de wereld, op kousenvoeten of spoorslags. Dat mogen we niet laten gebeuren, dus stop ik met knarsende remmen en raap het ding voor haar op. Ze zegt ‘dank u mijnheer’ en grijnst een mond vol blokjes bloot.

Mijnheer zet zijn tocht voort langs het water, met banden vol lucht en gedachten die kant noch wal raken. Het pad is zondoorspikkeld en ruikt naar rosbief met aardappeltjes. Ergens kwinkeleert een kanarie. “Onze stofzuigrobot kan ook dweilen”, hoor ik in het voorbijrijden een man trots zeggen tegen een andere man. Ze zitten op een bank en de techiek staat niet stil.

Thuisgekomen drink ik een glas kraantjeswater en vis mijn telefoon met tegenzin uit de paraplubak op. Mijn connectie met de grote boze wereld is hersteld. Ik lees: ‘Bent u rijk? Doe de test. Met twee miljoen ben je tegenwoordig niets.’

Geld stinkt niet, maar toch hoor ik liever de verhalen van mijn jongste dochter. Zij verbaast zich over de bleekheid van haar huid op de plek waar haar horloge zat. Gefascineerd toont ze mij het verschil met de rest van haar zongebruinde arm.

Ik glimlach alsof ik dat voor het eerst zie. Soms wou ik dat mijn wereld ook nieuw was.

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content