Jean-Paul Mulders
‘Door alleen maar te bestaan, heeft dit weekdier een blijvende indruk gemaakt, wat ons niet zal lukken hoe wij ook krabbelen, vloeken of stampen’
Op een rommelmarkt vind ik een koekendoos van Delacre, met op het deksel een Albert en Paola die nog groen achter de oren zijn. Het prinsenpaar kijkt in de lens met genoeg houterigheid voor het kampvuur van een jamboree. De doos kost één euro. “De koekjes zijn wel al op”, grapt de verkoper. Verderop liggen andere fossielen in een sigarenkistje. Ik zie ammonieten in het zonlicht glinsteren. ‘100.000.000 jaar oud’, staat in potlood op het cederhout gekrabbeld. Het verbluft mij dat je voor vijf euro iets kunt kopen dat even oud is als de dinosauriërs. Ik doe zelfs geen moeite om af te pingelen.
De ammoniet was een inktvisachtige, hij woonde in een slakkenhuis dat door het lange verblijf in de bodem veranderd is in steen. ‘Aan de buitenkant van de schelp zitten ribbels,’ lees ik ergens, ‘die ervoor zorgden dat ze moeilijker te kraken was door natuurlijke vijanden.’ Het voelt onwezenlijk je duim te laten glijden over een verdediging tegen belagers die ook al een eeuwigheid zijn verdwenen. Wat er nu nog overblijft, zijn geribbelde chips.
Als ik het fossiel in mijn vuist hou, lijkt er kracht in mij over te vloeien. Vraag me niet hoe het komt, maar ik heb altijd ontzag gevoeld voor ouderdom. Door alleen maar te bestaan, heeft dit weekdier een blijvende indruk gemaakt, wat ons niet zal lukken hoe wij ook krabbelen, vloeken of stampen. Het is het oudste ding dat ik bezit. Ouder dan het verste beeld van mijn vader, met grijzend borsthaar en een vierkant horloge. Ouder dan mijn munt van Caligula en de vuistbijl van een neanderthaler, die zwijgend de wacht houdt op mijn werktafel.
Later die dag dwalen we door de kamers waar James Ensor in de eenzaamheid vergrijsd is. Toen de meester bezoek kreeg van Roger Raveel, klaagde hij over constipatie. Hij was oud genoeg geworden om niet meer rond de pot te draaien.
In Mu.ZEE is er een tijdelijke tentoonstelling van Anna Boch, de vrouw die als grootste gebrek had geen man te zijn – volgens Emile Verhaeren. Toch zal ‘Blauwe ledlamp’ van Lotte Van den Audenaeren mij langer bijblijven: een geheimzinnige doorgang naar nergens, met brandkast en lockers met sfeervolle klinknagels. De installatie leent zich tot onoorbare feiten – al weet je nooit of er verborgen camera’s zijn.
’s Avonds gaan we wandelen in de branding. De zon zakt in zee, zoals zij al sinds de tijd van de ammonieten onverbiddelijk doet. Mijn gezelschap straalt met de zuiverheid van huid en hart uit retro Nivea-reclame. Het is zo’n spaarzaam moment waarop de wereld een appel zonder voze plekken lijkt.
In mijn hoofd spelen de noten van Perfect Day. Boze tongen beweren dat die song niet over de liefde, maar over druggebruik gaat – sommigen steken alles dat nog onbezoedeld is ook graag met mottigheid aan. De discussie woedt voort, hoewel Lou Reed het gerucht zelf ontkracht schijnt te hebben: “Het gaat over een meisje, sangria in het park en dan samen naar huis gaan. Een perfecte dag, heel simpel. Ik meende wat ik schreef.”
“Mooi!” zegt mijn gezelschap als ze in de auto de koekendoos nog eens bekijkt. “Maar met Boudewijn en Fabiola zou ze leuker zijn geweest.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier