Naar huis zonder kameeltje
Met kinderen reis je op een andere manier. Toch mag het best avontuurlijk zijn. We trokken met onze dochters Jozefien (8) en Marthe (6) naar Agadir, voor een makkelijke en kindvriendelijke ontdekking van Marokko.
Het is voorbij middernacht wanneer het vliegtuig de Marokkaanse grond raakt. De kinderen zijn boven de wolken ingedommeld. Slaapdronken strompelen ze aan onze zijde mee over het tarmac naar de luchthavenhal. Ze zwijgen en kijken verward om zich heen. Pas als we in de bus zitten, vraagt Jozefien waarom de mensen in hun nachthemd op straat lopen. De link van een djellaba naar een nachtplunje is onder deze gitzwarte hemel natuurlijk snel gelegd.
Na een rit van een half uur, rijden we de stad binnen. De grote witte hotels en de brede boulevards ogen westers. Op onze kamer vinden we bovendien vertrouwde luxe: netjes opgemaakte bedden, televisie, minibar en een badkamer.
Dag 1
Bij het ontbijt is de kindervreugde groot: vreemde oliebollen, pannenkoeken, vers vruchtensap, toast en een eitje. Dat is pas vakantie. Bovendien wachten twee helblauwe zwembaden op een eerste duik. Dat er non-stop discomuziek over het bad galmt, ergert algauw, maar de dag is jong en na twee uur plonzen zijn ook de kinderen aan iets anders toe.
Een korte stadswandeling maakt duidelijk dat we de echte muntthee buiten Agadir zullen moeten proeven. We huren een wagen en rijden naar het eerstvolgende stadje Inezgane, dertien kilometer verderop. Op de achterbank wordt het verbazend stil. Met open mond turen de meisjes door de ramen. Tussen de chaos van ezelskarren, gesluierde vrouwen en kuierende mannen vallen hun de kleine naaiateliers op. Achter open deuren zijn jongens met garen in de weer. De draden zitten tussen hun tenen geklemd, terwijl hun vingers behendige bewegingen maken. Sommige van de knapen schatten we zo oud als Jozefien. Dat kinderen na school met de ouders meewerken, vinden onze meisjes een vreemde gedachte.
We zoeken een parkeerplaats en nog geen twee minuten later hebben we een horde mannen rond ons. Ze willen ons allemaal in de soek rondleiden. We kiezen een goedlachse, oudere man en beginnen bij de slagerij. Het groene neonlicht werpt een vreemde kleur op het vlees. Enthousiast toont de gids ons de geëtaleerde kamelenpoten, de afgehakte koppen met ontblote tanden en de vettige bulten. De sterke geur, de bloederige ingewanden en de grijnzende koppen maken me lichtjes duizelig. Marthe zegt plots dat ze moet overgeven, we hadden beter gekozen voor groente- en fruitstalletjes.
Tussen hopen kruiden nemen we plaats op een bank. Een oudere vrouw komt langs en haalt een grote zwarte spuit te voorschijn. Op de enkels van de meisjes maakt ze hennatekeningen. Intussen smeert de apotheker mij veel te dure kruiden, theetjes en zelfs een zalf aan. Maar het is onze eerste dag en we malen er niet om dat we belazerd zijn.
Op de terugweg houden we halt in een café waar alleen mannen zitten. We vallen op, voor de lokale kinderen zijn we een attractie. In geen tijd zijn we omringd door jongens en meisjes die gekke bekken trekken en het tekenmateriaal van de kinderen bestuderen, maar uiteindelijk druipen ze verveeld af, want echt veel valt er aan ons niet te beleven.
Dag 2
Onder een stralende zon installeren we ons bij het zwembad tot de disco weer door de boxen knalt, voor ons is dat het startsein voor een toeristische uitstap. Onopgemerkt rijden we de groepjes gidsen voorbij en parkeren onze auto in de haven, naast de sloepen. Duizenden sardines worden er in grote vrachtwagens gestort. Wanneer een man iets later vantussen de glibberige vracht komt gekropen, zegt Marthe dat hij op een vis met benen lijkt.
Jozefien kijkt vol afschuw hoe het vissenbloed en de schubben van hem afdruipen. Ze vraagt waarom die man zoiets wil doen. Na één week Marokko zullen ze beginnen te begrijpen dat de wereld er niet overal uitziet zoals thuis.
In een lokaal visrestaurant eten we verse garnalen waarvoor we de prijs van langoesten moeten betalen. Ik weiger, veroorzaak een rel en vertrek, ik laat slechts de helft van de gevraagde 3000 frank op tafel liggen. De man die ongevraagd als gids optreedt, is woest, de kok lijkt ons te begrijpen. Hij graait het geld van tafel en wij nemen de benen, richting Banana Beach. Op plantages naast de weg naar het vissersdorp Tarhazoute worden bananen gekweekt, vandaar de naam.
We rijden door naar het dorp, waar een ontspannen sfeer hangt. In een kleine bar op het strand betalen we een redelijke prijs. In de verte zien we surfers de oceaan uitdagen. Vissers sleuren hun boot over het strand en de kinderen bouwen een zandkasteel. Wie heeft ooit verteld dat er in Agadir niets te beleven valt?
Dag 3
Omdat het regent, vertrekken we naar Taroudannt. De weg is saai, veel meer dan sinaasappelplantages zien we niet. Op de achterbank beginnen ze verveeld te jennen tot er plots in de berm een jongen met zijn stok naar de boom achter hem wijst. Tot in de kruin van de boom zitten geiten. We zijn de beesten dankbaar, want deze rit had dringend een attractie nodig. Tot in Taroudannt blijven we bomen vol geiten aanwijzen.
In de ommuurde stad neemt een gids ons op sleeptouw, maar na een uur bedanken we hem en trekken er alleen op uit. Bij een barbier laat Jan zijn haren knippen. Ademloos houden de kinderen de kapper in de gaten. Als die het vlijmscherpe scheermes eerst door een vlam haalt om daarna de hals van Jan te bewerken, is de sfeer in het kleine kamertje te snijden. Maar er valt geen druppel bloed, buiten evenwel stort de regen intussen met bakken uit de hemel. Onze zomerschoenen zijn op zand berekend, niet op modderpoelen en na een half uur regen krijgen we het behoorlijk koud. Hoe somberder ons gezicht vertrekt, hoe enthousiaster de Marokkanen worden, ze hebben in geen maanden regen gezien. Een eethuisje achter een trap brengt soelaas. Het is niet meer dan een lange gang met tafeltjes. In een nis wordt het eten bereid. Er is slechts één schotel: tajine met kip.
Aan een tafeltje zitten vijf mannen die vreemd opkijken als wij binnenstappen. De kinderen kijken nog vreemder als ze merken dat de mannen met zijn allen met hun vingers uit de pot eten. Wij krijgen elk een vork en hoewel de meisjes het aanvankelijk een vreemde bedoening vinden, geven ze toe dat dit de lekkerste tajine is die ze ooit gegeten hebben.
Na de middag gaan we op zoek naar de oase van Tioute. Dat palmbos telt zeven dorpen, die elk een paar huizen rijk zijn. We parkeren de huurauto naast een kleine moskee. Een berbervrouw, van mijn leeftijd, schat ik, komt aangelopen met een ezel. Kordaat neemt ze de kinderen bij de heupen en zet ze op het muildier. Terwijl ze tussen de palmbomen verdwijnen, luisteren wij naar het verhaal van een berber. In de verte horen we de kinderen het uitgieren en wanneer ze een half uur later weer bij de wagen staan, begroeten ze ons plechtig in het Marokkaans. De vrouw nodigt ons uit voor thee, maar omdat we voor valavond het westerse bastion willen bereiken, bedanken we vriendelijk.
Na twee kilometer stoppen we om twee berbers een lift te geven. De meisjes maken plaats voor het bonte gezelschap. Engels spreken ze niet, we vermoeden dat ze op weg zijn naar een of andere markt met tassen vol koopwaar. Marthe is argwanend, Jozefien nieuwsgierig. De vrouw aait hen, de man zegt iets onbegrijpelijks. We lachen allemaal, want een andere vorm van communicatie is er niet. Bij het kruispunt enkele kilometers verderop stappen ze weer uit. Zij gaan richting Taroudannt, wij rijden door naar Agadir.
Dag 4
We besluiten de hele dag bij het zwembad te blijven. De kinderen hebben behoefte aan nietsdoen om de cultuurschok van de voorbije dagen te verwerken. Bovendien moet Jozefien de tafels van drie en vier oefenen en Marthe is vastbesloten vandaag het zwembad over te zwemmen. We maken intussen plannen om morgen de Anti-Atlas in te trekken met als eindbestemming Sidi Ifni, de oude Spaanse garnizoenstad aan de kust.
Dag 5
De weg naar Tafraout, het hoogste punt op onze route, slingert door de bergen. De vergezichten zijn adembenemend en hoe hoger en verder van Agadir, hoe verlatener de streek. Hier en daar dwalen herdersjongens eenzaam langs de weg. Af en toe rijden we een iets groter dorp door en lopen joelende kinderen ons tegemoet. Het leven van deze kinderen wordt het gespreksonderwerp. Onze meisjes kunnen zich niet voorstellen dat die nooit naar de bioscoop zijn geweest, in de zee hebben gezwommen, op ijs hebben geschaatst of in een vliegtuig hebben gezeten.
Hoe indrukwekkend het landschap ook is, de rit begint te wegen en de kinderen worden lastig. We zingen liedjes, spelen spelletjes, maar krijgen de sfeer niet opgekrikt. Jozefien wordt bovendien wagenziek, de pilletjes blijken niet te helpen.
Halverwege de klim merken we in de verte een kashbadorp, het staat als een taart bovenop de heuvel. Onze nieuwsgierigheid wint het van de planning en we lassen een tussenstop in.
Een ijzige wind snijdt door onze zomerkleren, maar dat belet ons niet om de grote trappen naar de ingang van het versterkte dorp te beklimmen. De laatste treden zijn verdwenen, maar dat ultieme klimwerk valt bij de jongsten zeer in de smaak. Boven kloppen we aan bij een grote houten deur. Een oude vrouw met een bos vol reuzensleutels laat ons binnen. Ze wijst de richting aan die we moeten volgen. Een wandelgang, deels overdekt, loopt rond het dorp dat een vijftigtal huizen telt. Een jongetje kijkt uit een raam wie die vreemde lawaaimakers zijn. Om zijn pols heeft hij een G-Schock, verder loopt hij er sjofel bij. Uit zijn summiere Frans onthouden we dat hier nog twintig mensen wonen, onder wie acht kinderen. Wanneer we hem naar de geschiedenis van het dorp vragen, haakt hij af. Hij herhaalt nog een paar keer dat hij Frans spreekt en als gids een fooi wil.
Terwijl we de tocht naar de kust verderzetten, wordt Jozefien almaar zieker en Marthe almaar lamlendiger. Pas als we in het pension aan zee zijn aangekomen, keert de opgewektheid terug en zijn we blij om wat we vandaag gezien hebben. Op het geruite tafellaken van het hotel tekenen de kinderen het taartendorp en de bergen. Marthe maakt een tekening die een plaatsje krijgt tussen de kunstwerken van de lokale artiesten. Zo eindigen we onze de dag tevreden.
Dag 6
In Sidi Ifni heerst een prettige, ontspannen sfeer. Geen gids of sjoemelaar valt ons lastig. De mensen zeggen spontaan gedag. Je voelt dat de Spanjaarden hier nog niet zo lang geleden vertrokken zijn. Het dorp is in art deco opgetrokken, jammer genoeg is het merendeel van de gebouwen in zeer slechte staat. Tussen de ruïnes van een zwembad vinden we restanten van prachtige Marokkaanse tegels.
Een aantal van de gebouwen kreeg de vorm van een boot. Spanje noch Marokko zien het historische belang in van deze monumenten. De betonnen schepen leveren op de kaai een hopeloze strijd tegen weer, wind en zee.
In een stalletje op de markt eten we een heerlijke tajine. Het is nu winter en we vragen ons af hoe ondraaglijk heet het hier moet zijn in de zomer. Sidi Ifni ligt slechts 57 kilometer ten noorden van Goulimine, de poort naar de Sahara, waar de nomadische hommes bleus een toeristische trekpleister vormen. Wij laten het zuiden en de Sahara voor een andere keer. Tegen het vallen van de avond keren we langs de veel kortere kustweg terug naar de bekende haven. Terwijl de avondzon de wereld roze kleurt, kijken we gefascineerd naar de kleine vrachtwagentjes die de weg voortdurend op en af rijden. Langs deze weg bevinden zich de grootste groenteveilingen van Marokko.
De wortels, courgettes of sinaasappelen liggen in torens op de open bestelwagens gestapeld. Het is een lust voor het oog en een vreemd contrast met het anders erg chaotisch lijkende land.
Dag 7
De laatste dag brengen we door tussen de intussen wel zeer bruin geworden toeristen van Agadir. Alras doet de hitte aan het zwembad dorsten naar een muntthee. Bovendien is het vandaag in Inezgane de laatste dag van de maandelijkse berbermarkt.
Wanneer we in Inezgane aankomen, loopt de soek vol. We slenteren tussen de groentekramen, elektronicastalletjes, de smederijen, de houtbewerkers en de textielverkopers. Iemand zegt ons dat de echte berbermarkt, met levende kamelen, aan de andere kant van de weg ligt. We gaan een ommuurd terrein binnen en waden door slijk en uitwerpselen. Tussen lege houten kratten ligt hier en daar een man te slapen terwijl de geiten en schapen onverstoord verder zoeken naar iets te eten. Van het ene binnenplein komen we bij het ander, maar kamelen vinden we niet. Integendeel, de chaos, het slijk en de vuilnis worden steeds indrukwekkender, en de mensen die erin rondzwerven worden talrijker. Voor we er erg in hebben, staan we op een soort vuilnisbelt. Mannen, vrouwen en kinderen zitten gehurkt voor hun koopwaar: een verroeste koffieketel, een schoen, een batterij, een stuk ijzer. In de verte staan grote vrachtwagens en balen stro, we stevenen erop af in de hoop alsnog de kamelen te zien te krijgen. Intussen worden we week van de ellende.
Pas als Marthe het plots uithuilt dat ze een klein kameeltje wil, is het duidelijk dat dit niet zo’n goed idee was. We haasten ons naar de uitgang. Op een terras, boven de soek drinken we een muntthee, maar Marthe blijft ontroostbaar, ze wil koste wat het kost een kameeltje voor thuis. Dat het dier zich in ons koude land niet zo lekker zou voelen, vindt ze geen argument. Pas aan de rand van het hotelzwembad vergeet ze de hele historie.
De volgende dag pols ik bij de meisjes voorzichtig naar de ongelukkige kamelenuitstap. Jozefien heeft er een eigen verhaal rond bedacht, Marthe wil er niet meer over praten. Wanneer we net voor de terugreis nog wat fruit willen aankopen in de soek van Agadir, krijgt Marthe bij het zien van de markt en de drommen mensen acute buikpijn. Ze heeft er letterlijk de buik van vol. In het vliegtuig dicteert ze me een brief aan haar vriendje. Ze heeft het over de ezel waarop ze heeft gereden, over de mannen die met hun handen eten, over het taartendorp, maar vooral over het zwembad. Daar wil ze zeker naar terug.
Hilde Bouchez / Illustraties Jozefien en Marthe Hoet
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier