INDONESIE Slalommen in het paradijs
De Indonesische archipel strekt zich uit over 13.000 eilanden. Er zijn duizenden idyllische plekjes die met het openbaar vervoer moeilijk te bereiken zijn. Daarom gingen wij aan boord van een Buginese schoener om de kusten van Noordwest-Sulawesi en Kalimantan te ontdekken.
Tekst en foto’s Els Vermeersch
Het is paasmaandag als we in Manado neerstrijken, de noordelijke havenstad van Sulawesi. Voor we aan boord gaan van het schip dat ons tien dagen lang naar ontoegankelijke plekjes van de Celebes-zee zal voeren, kunnen we vier dagen lang Manado en het noordelijke gebied Minahasa verkennen. Zo hebben we straks een idee van wat er allemaal schuilgaat achter die kustlijn aan de horizon.
Na een onrustige nacht met kakkerlakken op de kamer valt ’s morgens het zonlicht door het raampje. Het uitzicht is troosteloos : golfplaten daken van een opslagplaats en ventilators. Ik wil de uitlaatgassen en de stoffige straten van Manado ontvluchten. Taxichauffeur Jessy zal me de hele dag rondleiden door de groene heuvels van Minahasa. Meteen als we de stad uitrijden, klimmend in zuidelijke richting, is het weldadige effect van het binnenland voelbaar. Het regenseizoen is net voorbij ; het landschap is ontzettend groen en overal bloeien kleurrijke bloemen. Tussen bougainvilles, hibiscussen, papaja’s, bananen, orchideeën en frangipanes dwarrelen reuzenvlinders. Bamboestengels stijgen de hemel in.
Jessy komt uit een landbouwersgezin. Hij spreekt een beetje Engels maar kent ook tot mijn verbazing wat Nederlands. Zijn grootmoeder is uitgeweken naar Belanda (Holland), zoals vele mensen uit de streek. Heel wat Minahassers dienden in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, waar ze bekendstonden als goede soldaten. Na de onafhankelijkheid werden ze door de rest van de Indonesische bevolking beschuldigd van landverraad, waarna ze massaal naar Nederland trokken. De verhouding met het centraal gezag in Jakarta is nog steeds gespannen.
Even verrassend als Manado verdween, verschijnt na de laatste heuveltop het uitgestrekte meer van Tondano. Aan de rand van het meer ligt Remboken, waar ik via een loopbruggetje een viskweker bezoek. Zijn paalwoning is omringd door visvijvers, van elkaar gescheiden door bamboestellingen met netten. De gigantische goudvissen, die gekweekt worden voor consumptie en export naar Japan, woelen door het water als de man er wat brood ingooit. Vissers beladen met reuzenmosselen parkeren hun bootje langs de paalwoningen. Midden op het meer drijven eilanden van waterplanten met de stroming mee. Een vader en zijn zoontje dobberen in hun uit één boomstam gehouwen prauw langs de oever. Langs de rand van het meer spelen kinderen in het water.
Tondano-boulevard doorsnijdt de rijstvelden waarin duizenden witte vlaggetjes van plastic zakken ter verschrikking van de vogels zijn opgehangen. Minuscule hutjes, die de landbouwers wat schaduw geven tijdens hun pauzes, torenen boven de rijstaren uit. Op de hoek van de boulevard staan enkele mannen naast hun fiets in de schaduw van een groot reclamebord voor Garam-sigaretten hun kommetje rijst te verorberen. Ze nodigen me uit een hapje mee te eten. Ik verkies door te rijden naar de havenstad Bitung, die wordt gedomineerd door de vulkaan Dua Saudara (de twee broers, genoemd naar zijn twee toppen). Het langgerekte Lembeh-eiland volgt op nauwelijks een kilometer afstand van de kuststrook de glooiing van de stijle jungleheuvels.
We keren terug naar Manado via de historische site van Sawangan. Achter de huizen van het dorp ligt een eeuwenoude begraafplaats, waar een 150-tal voorchristelijke graftombes verspreid zijn onder de laagstammige bomen. Jessy noemt ze ?future houses?. De minihuisjes zijn uit één steen gehouwen en hebben middenin een opening waarin het lijk in foetushouding geborgen werd. Daarna werd er een prismavormig deksel bovenop geplaatst. De graftombes zijn rijk versierd met sculpturen van mensen, dieren, planten en traditionele geometrische patronen. Vaak verwijzen de beeldhouwwerken naar de begraven persoon.
Sulawesi is veelzijdig, en daar wordt op ingespeeld tijdens de facultatieve excursies die aan de boottocht voorafgaan. Na de culturele tocht door Minahasa trekken we de jungle in van het Tangkoko Batu Angus-reservaat, op zoek naar de Tarsius Spectrum, het zogenaamde spookdiertje. Het regenseizoen heeft zijn sporen achtergelaten in het woud : diepe littekens van erosie maken de weg uit lavazand op sommige plaatsen haast onberijdbaar. Tussen het dansend spel van de twaalf pluchen poppetjes door, die met zuignappen op ooghoogte aan de voorruit hangen, probeer ik iets op te vangen van het landschap. Het is me een raadsel hoe de chauffeur de barricades van steengruis, rotsblokken en planten tijdig kan ontwijken, spiedend door de bengelende decoratie.
Na een tweetal uur rijden duikt als bij wonder een dorpje op dat bovendien aan het strand ligt, net daar waar de oostelijke Molukse Zee overvloeit in de westelijke Celebes-zee. Bij het hotelletje onthaalt Mama Rose ons hartelijk met huisgemaakte pindakoekjes en een verse vruchtencocktail van banaan, papaja, mango en ananas. De tijd dringt : een Ranger leidt ons eerst langs een strandpad dat opeens rechts afslaat en modderig als een aardworm de jungle inkronkelt. Het regent niet, maar de lucht is bezwangerd met neerslag. Neushoornvogels vliegen krijsend tussen het bladerdak van boom tot boom op zoek naar vruchten, die ze met hun gigantische bek lospikken. We proberen ze te naderen, maar moeten wijken voor een regen van vallende vruchten. Net als het donker wordt, bereiken we een ficusboom waarvan de wortels als zandkleurige muren uit de donkere junglegrond rijzen. In zijn spleten verschuilen de spookdiertjes zich overdag. Als na afspraak verschijnen de kleine beige aapachtige beestjes en nestelen zich op de stam. Hun grote koperkleurige uitpuilende ogen lijken niet in een juiste verhouding tot hun minuscule donzige lichaam. Net als een uil kunnen ze hun kop 180 draaien. Als een bliksemschicht springen ze, soms achterwaarts en draaiend in de lucht, van boom tot boom. Even plots als ze verschenen zijn, verdwijnen ze naar de hogergelegen takken. De lichtstraal van onze zaklamp leidt ons terug langs het smalle pad vol wortels als valstrikken naar het avondmaal van Mama Rose.
’s Nachts kan ik niet inslapen. De dunne uit bamboe gevlochten muren van mijn paalwoning worden omringd door geluiden die ik niet kan thuisbrengen. In de verte huilt een hond alsof hij geslacht wordt, wat ook mogelijk is, want gebakken hond is een specialiteit in Minahasa. Rond het muskietennet zoemen insecten. Hanen vergissen zich van uur en kraaien in het holst van de nacht. Nu ruik je pas echt de jungle : mos, rotte bladeren, en nu en dan de jasmijngeur van de eierboom, die enkel in het donker geurt. Op de achtergrond het onophoudelijk geruis van de branding.
Bij het ochtendgloren is mijn hele lichaam bedekt met zweetdruppeltjes. De vochtigheidsgraad is smorend. We trekken opnieuw de jungle in om de monumentale ficusboom te bewonderen, die zich als een parasiet om een andere boom heenweeft en hem uiteindelijk vernietigt. Ontbijtende families zwarte makakapen slingeren van boom tot boom. Als ze genoeg bladeren en vruchten verorberd hebben, tuimelen ze naar beneden op zoek naar insecten. Ze zijn vooral nieuwsgierig en vergasten enkele reizigers op een straal ochtendurine. Zelfs tijdens het zwemmen aan het strand houden we ze in de gaten. We kunnen straks niet zonder kleren aan boord van het schip gaan.
Op de terugweg ziet het er even naar uit dat we de boot niet zullen halen. Door de erosie zijn de oplopende gedeelten van de heuvelhellingen aan de randen afgebroken. Nu er ook een flinke bries staat, heeft een palmboom het zopas begeven. Hij ligt dwars over de weg. De buschauffeur haalt zijn machete boven, maar tot ieders verbazing klautert hij de stam op en loopt hij tot de kruin, waar hij ijverig de kokosnoten loshakt. Triomfantelijk zwaaiend met de verse vruchten loopt hij balancerend over de stam terug. Straks kan hij ze verkopen in de stad. Andere jongens volgen zijn voorbeeld, en al gauw wordt het een joelend drummen. Ondertussen staan machteloos aan weerszijden van het obstakel een aantal busjes. Ik stel voor voertuigen te ruilen als er plots een houthakker verschijnt met een kettingzaag. In een mum van tijd is de weg vrijgemaakt. Beladen met de verse noten, waarvan we er een paar gulzig leegdronken, hobbelen we haastig verder.
De Sea Safari II, een volledig houten witgeschilderde Buginese schoener, ligt al te schitteren aan de kade in Bitung. Met zijn 14 meter en drie dekken oogt hij als een gebouw. De 17-koppige bemanning staat paraat. Om vier uur schalt de scheepshoorn. De ontdekkingstocht begint : het is de eerste maal dat Seatrek dit traject organiseert. Langzaam zien we Bitung verdwijnen. Een motorbootje trekt een achttal kleine prauwen het zeegat uit. Daar zullen de vissers de hele nacht dobberen met hun olielampje dat de vissen aantrekt, terwijl het tij en de stroming hen weer naar het land voeren.
Nadat we de nacht voor anker doorbrachten bij het eiland Gangga, varen we verder naar Pulau Siladeng. Onder de waterspiegel rond het grote eiland bevindt zich een waar paradijs : bonte papegaaivissen knagen met hun snavel aan de koraal, terwijl trompetvissen traagjes verderzwemmen. Uit een rotsspleet bewegen de witte antennes van een langoest. Bizarre visjes, die als langgerekte mesblaadjes verticaal met hun snoet naar beneden hangen, zwemmen met zijn drieën zijwaarts voorbij. Goed gecamoufleerd door het zand kijkt een naaldvisje me met zijn zeepaardjeskop aan. De climax van het snorkelen komt bij het marinepark van Bunaken. Hier vind je vast alle rifvissen die in Indonesië voorkomen. Een muur van koraal duikt dramatisch de donkerblauwe diepte in. Anemonen wuiven je elegant toe. Dieper verbergen zich haaien, napoleonvissen en reuzenroggen. Na het snorkelen gaan we er meteen vandoor, want hier in het natuurpark kan het schip niet voor anker gaan.
Net voor het vallen van de avond leggen we aan voor het vissersdorpje Ponelo. De kinderen van het dorp leiden ons langs het hoofdpad. De borders zijn getooid met gele propagandaborden voor de verkiezingen van 29 mei. In de blakende zon ligt glasachtig zeewier op vele tafels te drogen. De export naar Japan van deze agar-agar, waar het vooral in cosmetica verwerkt wordt, heeft het dorp zo welvarend gemaakt dat er meerdere schotelantennes prijken. Uit beleefdheid wil onze reisleider Ido eerst de toestemming vragen aan het dorpshoofd om zijn gemeenschap te bezoeken. De kinderen wijzen ons het laatste huis op het smalle pad aan, terwijl de stoet van dorpelingen die ons volgt steeds aangroeit. Een mooie vrouw met een gedroogd kleimasker op haar gelaat ontvangt ons vriendelijk. Ido begrijpt dat het dorpshoofd er zo aankomt. Waarschijnlijk wil hij zijn beste kostuum aantrekken om ons te ontvangen. Maar na verloop van tijd blijkt dat de mooie vrouw het dorpshoofd is. We verontschuldigen ons meteen. Het feminisme heeft de uithoeken van Indonesië bereikt.
Captain Irianto, die al vijf jaar schipper is van de Sea Safari II, heeft ons tijdens de nacht en ochtend 125 zeemijl verder westwaarts gebracht. Onze bestemming is Salumpaga, waar volgens de kaart een oud Nederlands fort gelegen is. De deining in deze bocht is te hevig : glazen gaan aan het rollen, koppen vallen aan diggelen. We zijn genoodzaakt een andere baai te zoeken. Het wordt Laulalang, waar we hopen vervoer te vinden. Tegen de zuidelijke heuvelflanken staan kruidnagelplantages netjes opgesteld. Je herkent de boompjes aan hun mooie ronde vorm. In het dorp blijkt er geen bus voorhanden, maar Arifi, die naast zijn kruidenierszaak ook nog tweegammele vrachtwagens en een busje heeft, wil ons wel naar Salumpaga brengen. Ik neem plaats vooraan in de vrachtwagen, terwijl de laadbak deze keer geen hout maar toeristen vervoert. De Indonesiërs vinden het te gek. Overal worden we schaterlachend nagewezen. Arifi vertelt dat de truck twintig jaar oud is. De benzinemeter staat ver beneden de E van empty, maar hij blijkt gewoon niet te werken, net als de snelheidsmeter. Tuffend trekt de bejaarde wagen de heuvel op. Ik vrees dat we de top niet halen. De enige buitenspiegel bengelt naast het open raam. Af en toe houdt Arifi hem even omhoog als hij achterom wil kijken. Eenmaal het hoogste punt van de heuvel bereikt, schakelt hij meteen naar eerste versnelling. De remmen werken nauwelijks, legt hij schaamteloos uit. De uitlaat sputtert, het is vreselijk warm.
Aangekomen in Salumpaga gaan we meteen op zoek naar het oude fort. Op de hoek van Jalan Hayn vinden we enkel een omheind grasperkje met een halfvervallen obelisk, waaraan de bonte waslijn van de buurman vastgemaakt is. Een kip met zes kuikens scharrelt driftig in de rijst die voor het monument op knalblauwe plastic zeilen ligt te drogen. Horden kinderen volgen ons op de stoffige paden. Vrouwen met witte of gelige kleimaskers gluren vanachter de kleurige luikjes en verstoppen giechelend hun glimlach achter hun hand. Iedereen is uitbundig.
We maken ons klaar voor de overtocht naar Kalimantan. In de haven van Toli-Toli haalt de chef nieuw proviand aan boord, terwijl watertanks bijgevuld worden. Wij shoppen op de dorpsmarkt en gaan op bezoek bij de afstammeling van een Raja. Aan de muur van de mooie met houtsnijwerk versierde villa prijkt een verzameling oude zwaarden en blaaskokers voor pijlen. Rond het huis worden viskweekvijvers manueel aangelegd. Het duurt vast maanden voor de met modder bedekte mannen de klei van één vijver uitgegraven hebben. Terwijl we lunchen en een siësta houden, brengt de boot ons naar Kampung (dorp) Tumpangan, een piepklein vissersdorpje voor de kust van Toli-Toli. De families wonen er in armoedige paalwoningen. Ze hebben nauwelijks kleren. Als ze die wassen, dragen ze een sarong tot de kleren droog zijn. De kinderen kijken me giechelend maar niet-begrijpend aan als ik hun naam vraag in het bahasa indonesia, de officiële taal. Het eiland heeft maar één bron die enkel bij laagwater bereikbaar is over land. Bij hoogwater peddelen de vrouwen met een ton en een halve voetbal tot bij de bron om water op te scheppen. Ik ga op verkenning en loop om de zuidpunt van het eiland. Daar beland ik bij een mangrovekreek, die me langs prachtige bomen en struiken naar het hart van het eiland leidt. Uit de modderige vlakte steken duizenden mangrovewortels. Even raak ik mijn oriëntatie kwijt, maar ik hoor de zee die achter een steile helling op het strand druist.
Onder een fonkelende sterrenhemel varen we die nacht richting Kalimantan, het Indonesische deel van het eiland Borneo. Pas rond een uur of twee is het eerste eiland in zicht. Kakaban is een koraalatol dat door geologische krachten is omhooggeduwd, zodat de lagune een door bosrijk land omringd meer werd, dat het grootste deel van het onbewoonde eiland omvat. Toch sijpelt vers zoutwater door de bodem van het meer en vermengt het zich met het opgevangen regenwater. Hierdoor ontstaat een uniek ecologisch systeem. Het is nog steeds een mysterie hoe zoutwaterdieren, zoals zeeanemonen en de miljoenen kwallen, in dit brakke water overleven. Het wateroppervlak ziet eruit als een gewoon zoetwatermeer, maar als je goed tussen de mangrovebomen kijkt, zie je de rozig-bruine kwallen en kwalletjes door het water dansen. Volgens de duikgids steken ze niet en kan je er zo doorheen snorkelen. Ik laat me uiteindelijk ook zakken in het uitzonderlijke onderwaterschouwspel. De donkerbruine bodem van verrotte bladeren, modder en slakken ligt vol beige kwallen. Ze hangen ondersteboven en bedekken de bodem als een tapijt. Buiswormen met bloemachtige tentakels aan één uiteinde kronkelen zich langzaam voort. Zelfs de vissen zijn bijzonder : ze lijken wel doorzichtig.
Ter afsluiting van deze fantastische dag organiseert de scheepskok een barbecue op het strand. Een paar reuzenschildpadden zijn hier vannacht aan land gekomen om hun eieren te leggen. Eenmaal de dieren hun enorme kuil gegraven hebben, kan je ze rustig bekijken met je zaklamp. Hun ogen lijken treurig. Af en toe slaken ze een diepe zucht, leggen eieren en bedelven ze. Het karwei kan uren duren, en als ze klaar zijn, keren ze met hun laatste krachten terug naar het water. Op weg naar de boot flitst een onweer in de verte. De doorzichtige wolkenmassa’s kleuren pastelroze. Boven ons schitteren duizenden sterren aan het gitzwarte firmament. Honderden vissen haasten zich in een fosforescerende baan weg van de boot.
In de baai van Suleman zetten we de volgende dag voor het eerst voet aan wal in Borneo. Het eiland is vooral bekend om zijn uitgestrekte regenwouden. We worden meteen geconfronteerd met het dilemma tussen bosbehoud en ontginning. Deze kampung leeft vooral van de bosontginning. We volgen de weg van de houthakkers, die dwars door de jungle loopt. Robuuste vrachtwagens staan klaar om de reuzenstronken weg te slepen. Torenhoge bomen en dicht struikgewas verbergen allerlei fluitende vogels, terwijl krekels hen proberen te overstemmen. Toch kan je de realiteit niet van je afzetten, want in de verte hoor je de symfonie van kettingzagen. Enkele rossige neusapen schreeuwen ons toe. De lucht wordt donker. We keren terug. Net terug aan boord breekt de regen los. We stevenen af op de baai van Sabang in Sulawesi.
De regen die gisteren de sterren verduisterde, is uit de lucht. De sloepen brengen ons naar Sioyong. Voor we aan land gaan, varen we een kreek in die langs het dorp loopt. Hier en daar groeien eilandjes van riet die we slalommend ontwijken. Af en toe is een botsing niet te voorkomen. Honderden muggen worden opgeschrikt en vliegen zoemend het bootje in. Langs de oever kijkt een oude man ons vanachter een berg kokosnootbasten aan. Sulawesi is de grootste leverancier van gedroogd kokosvruchtvlees, dat vooral naar Java verscheept wordt. Daar verwerkt men het in de geurige en knetterende Kretek-sigaretten. We varen onder een stalen brug door. Boven ons hoofd rijden bussen akelig balancerend over enkele losliggende dwarsbalken.
Tanjung Dampelas, een weelderige turkooizen baai met parelwit strand vlakbij Sabang, is onze laatste paradijselijke verademing. Op het koraalzand is geen voetspoor te bespeuren. Terwijl we pootje baden in het snelstromende heldere water van de zoetwaterkreek, wipt een ijsvogel op een tak van de mangrove. Het zoete water van het hogeropgelegen meer sijpelt door de rotsen en verschijnt als bij mirakel hier en daar als beekjes uit het fijne zand, dat wel bakmeel lijkt. Een kakofonie van krekels en vogels stijgt op uit de bomen en slingerplanten van de jungle die aan het strand grenst. De koraal is overal weggedynamiteerd door de bevolking, die lange tijd op die manier de vissen bovenhaalde.
Begeleid door een overweldigende zonsondergang varen we de evenaar tegemoet. Het anker raakt de bodem net op de scheiding tussen noord en zuid, een speciale plaats voor een tropisch afscheidsfeest. Getooid in slingerplanten en gewapend met zijn gouden drietand rijst Neptunus overheersend uit de zeediepte om diegenen die nooit tevoren de evenaar overvoeren te dopen. Terwijl de bemanning op Balinese ritmes uit de bol gaat, genieten we op het bovendek van de zeebries.
De historische site van Sawangan : een eeuwenoude begraafplaats met een 150-tal voorchristelijke graftombes.
Sulawesi is de grootste leverancier van gedroogd kokosvruchtvlees (1 en 5). Dat wordt verwerkt tot de Kretek-sigaretten, die hartstochtelijk door 80 % van de bevolking worden gerookt (9). Molukse-Zeeatol (2). Glasachtig zeewier (3) wordt uitgevoerd naar Japan, waar het vooral in cosmetica verwerkt wordt. Vrouwelijk dorpshoofd (4). Graftombe met sculptuur van bevallende vrouw (6). Paalwoningen aan het Tondano-meer (7). Eierleggende reuzenschildpad (8). Idyllische zonsondergang op de Celebes-Zee (10).
Op dit bord wordt de bevolking aangemaand het te laten bij twee kinderen, maar niemand schijnt zich daar aan te storen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier