De gulle Peloponnesus

© Thinkstock

Arcadisch landschap met de beste ruïnes, decor van Hercules en zijn werken, landtongen met merkwaardige bouwwerken, Byzantijns erfgoed, excellente wijndomeinen, tavernes en terrassen in de mooiste stad: het schiereiland van de Peloponnesus is het antieke hart van Griekenland.

Dikke muren in oud land, grafcirkels en de leeuwenpoort van Mycene waar ik, ingebeeld dan toch, tussen de badresten in het koninklijke paleis getuige ben van de grootste tragedie uit de Griekse kosmos: koning Agamemnon, zegevierend teruggekeerd uit de Trojaanse oorlog, wordt vermoord door zijn vrouw Klytaemnestra en haar minnaar. Op hun beurt doden haar kinderen Orestes en Elektra hun moeder. Nergens anders onder de Helleense zon zijn de stenen zo dooraderd met mythische verhalen.

Het schiereiland van de Peloponnesus, op amper een uurtje rijden van Athene, is het klassieke Hellas, bezaaid met ruïnes die al die verhalen en landschappen extra glans geven. De mythe brandt in de zon, alsof de schoollessen uit lang vervlogen tijden een rauwe werkelijkheid krijgen.

Niet eens zo ver van hier klinken die verzen van Aischylos, Sofokles en Euripides in een grandioos decor: te midden van paarse bergen is Epidaurus een volmaakt amfitheater in witte en roze kalksteen. Ergens boven op een zitbank is de akoestiek volmaakt. Beneden spelen toeristen Apollo of Ifigeneia. Ze declameren verzen, zingen een lied of spelen toneel en krijgen applaus, zoals acteurs en koor dat zevenduizend jaar terug al te beurt viel. In een van de indrukwekkendste bouwwerken van de Middellandse Zee krijgt de Pelopponesus haar magische aantrekkingskracht van het ultieme Griekenland.

Wijnen van Hercules

Op de brug knikken de knieën: heel diep vaart een vrachtschip van de Egeïsche zee naar de Golf van Korinthe. Maar het beroemde kanaal maakt van de Peloponnesus nog geen eiland: met een oppervlakte die België benadert, lijkt het schiereiland op een volle uier met drie tepels. Poëtischer heette het ooit Mouriá, omdat het de vorm van een moerbeiblad zou hebben.

Dit land, overal omgeven door zee, is het hart van antiek Griekenland, waar een boekje vol mythen (Robert Graves is een leerrijke en amusante gids) de werkelijkheid voortdurend inhaalt. In een decor van besneeuwde bergen rond Nemea, een arbeider trekt voren voor nieuwe ranken, weet ik niet of ik naar de wijnboer moet luisteren of mag fantaseren hoe Hercules hier het eerste van zijn dozijn werken heeft volbracht: het doden van de onkwetsbare leeuw.

Maar zoon George looft zijn beloftevolle wijnen, boven alles de donkerrode aghior-ghitiko. In de kelder van het familiehuis Papaioannou proef ik uitstekende complexe wijnen: “Het bloed van Herakles”, lacht mijn gastheer. Als discipel van Dionysos weet ik dat deze nog zuinig bekende flessen bij ons een mooie toekomst wacht.

Griekenlands mooiste stad

Net voor de hitte ongenadig wordt, tel ik de negenhonderdste trap en sta boven op de kantelen van het fort van Palamídi, met een vrolijke naam die verwijst naar de uitvinder van vuurtorens en dobbelstenen. Beneden ligt de baai met een Turks fort op een eiland, de zee, de bergen, kerktorens en de daken van Griekenlands mooiste stad: in Náfplio zou ik graag wonen. Smalle rechte straatjes met veel bloempotten, witgekalkte gevels met blauwe ramen, winkels, terrassen, fonteinen, met marmer betegelde pleinen en eethuizen met de beste reputatie van het land.

Op de trendy kade van Bouboúlinas verzamelt het jonge volkje, ik zet me op een plein met gebaarde mannen, die alle dagen hun ritueel herhalen: klak, zegt het in hun hand, klak klak, de barnstenen blokjes van de kombolói draaien rond een hand, kussen elkaar en glijden door geroutineerde vingers. Kleurige bolletjes als tijdverdrijf, ook verzameld in het enige kombolóimuseum ter wereld. Geen man of hij heeft zo’n wereldse paternoster, ook in het kafenío waar kranten, sigarettenrook en geroezemoes de gezellen van een straffe koffie zijn. We drinken een ouzo.

De stad, gesticht door de Venetianen, was bij de Griekse onafhankelijkheid vijf jaar lang de hoofdstad. Gelukkig heeft Náfplio sindsdien de sfeer van gemoedelijke provinciestad teruggevonden. Slenteren, lezen, flaneren, mensen kijken op de terrassen en ’s avonds onderduiken in een van de gemoedelijke restaurants: met zoveel charmes wil ik van hieruit grote delen van de Peloponnesus verkennen. Parakaló, nog een ouzo graag !

Arcadische vreugde

In het binnenland staan honingpotten op tafel : zoet als Arkadía, dat paradijs van overvloed en geluk. Wat aan dat beeld voldoet, zijn fruitgaarden, ranke cipressen, paars bloeiende moerbeibomen en de herders met hun geiten en schapen. Maar in de middeleeuwse dorpen is het leven sober en hard. Ik mis de Middellandse Zee en de felle kleuren, het klimaat is koud of heet.

In Stemnítsa huur ik een kamertje bij mensen thuis, wandel door kloof en langs rivieren met hun wulpse goden, bezoek de Apolloruïne van Vásses die al decennia onder een tentzeil op restauratie wacht. Ergens in een huisje vind ik ’s avonds een oud moederke, die van haar keuken een restaurant maakt met een paar jongelui eten we dolma’s, olijven, stoofpot en drinken een zware rode wijn. Buiten roept een dwergooruil, de platanen slapen. Hoofdpijn, maar met onze kleine paréa, dit zo gezellig tafelen in intieme kring, is Arcadië op z’n best.

Met een omweg wil ik me ’s anderendaags niet oefenen in olympische disciplines, maar tussen de sacrale ruïnes van Olympia, een dromerig zuilenveld te midden van de purperen bomen, haalt de drieduizend jaar oude serene rust het van eender welke inspanning.

Byzantijnse raadsels

Ook al is er niets te zien, ik moet erlangs: de militaristische stadstaat Spárta van weleer ligt op luttele kilometers van wat twee eeuwen lang, afgelegen in de bergen, het politiek en religieuze centrum van het Byzantijns universum was. Even vredig als geheimzinnig ligt de ruïneuze stad Gul in weelderig groen. Een raadsel: een doolhof van huizen, monumentale poorten, kerken met fresco’s, het paleis van de despoten en de kathedraal waarin de laatste Byzantijnse keizer is gekroond.

Omdat deze mysterieuze wandeling zo intens is, rijd ik naar het meest oostelijke van de drie landtongen: in zee leidt een kilometerlange dijk naar de immense bultrug van Monemvasiá: in deze versterkte stad dreven de Byzantijnen zeven eeuwen lang handel. Stegen, pleinen, het geboortehuis van dichter Yánnis Rítsos en kerkkoepels zoeken tegen de rotswand beschutting.

In een taverna kies ik voor piperies ma tiri, met kaas gevulde pepers. De wijn is fors als de rots. Een steil pad slingert naar de top, tussen bloemen staan kerkresten, maar het zicht naar beneden, naar de daken, koepels en de zee, overdonderd door zware stormwolken, is de zoveelste verbluffende ervaring.

Torens van de Mani

De verbazing zal niet ophouden. In Liméni vind ik onderdak in een hotel met bungalows die hoog boven zee tegen de afgrond hangen: het is mijn stek om in een lus het middelste schiereiland van de Máni te verkennen. In een woestenij van niets dan stenen blakeren dorpen met vierkante torens uit gewelddadige feodale tijden. Families en clans stonden elkaar vanaf de vijftiende eeuw naar het leven: vetes, schaarse akkers, erecodes, mannelijke rituelen, vechtpartijen en doodslag tekenden de streek en de mensen.

Nu is alles vredig, cicaden raspen hun monotone onomatopeeën, ik kuier door de doodse straatjes, geiten lopen rond met bellen of het nu in Kítta, Váthia of Flomohóri is. Het is onwezenlijke architectuur op een spitse landtong: een voetpad leidt naar Kaap Mátapan met de tempelresten van Poseidon. Ik sta voor de toegang tot de onderwereld en bij een vuurtoren aan de blauwe mediterrane zee, op de meest zuidelijke punt van het Griekse en Europese vasteland.

Schone rust

Rondom op het laatste schiereiland Messinína, voor wie verslingerd is aan archeologie, liggen de paleisresten van Nestor, het Venetiaanse fort van Méthóni op een rots in zee en in Koróni een witte fortificatie met Venetiaanse, monastieke en Turkse herinneringen. Op een terras boven zee staat een zitbank, een tegelvloer en zo’n klokkentorentje met de Griekse vlag: Hellas op z’n puurst.

Ik rijd naar Kardamyli om de laatste dagen door te brengen in relatieve ledigheid. Ook hier een burcht- en kerkruïne, ik ga wel kijken voor het uitzicht, maar het zijn de huisjes en het plein, de kade en de onooglijke haven die me hier houden. Op het terras van Lela’s bestel ik een simpele choriátiki elenáta, het Griekse slaatje dat het beste aller gerechten is. In een van de huisjes woonde de rusteloze Bruce Chatwin, maar ik wil de eigenaars niet lastigvallen om het kamertje te mogen zien.

In de zon lees ik dan maar een van zijn verhalen: “Wij worden als zwervers geboren.” Ja, maar voor een tijdje is dit zonovergoten terras in Kardamyli mijn honkvast eindpunt op de Peloponnesus.

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content