Faeroër eilanden
Als er een einde van de wereld bestaat, dan ligt het hier. Het is een plaats waar het licht schijnt met een helderheid die het gras overal even groen maakt. Een landschap zo groots en desolaat dat zelfs de wind er niet durft te gaan liggen.
Achter iedere heuvel hetzelfde glooiende groen dat uiteenslaat op het ruwe gebergte van basalt, overal het geraas van een zee die breekt tegen statige rotskusten. Op de Faeröer-eilanden valt de regen zachter neer dan elders. De mensen leven er als dwergen onder een immense wolkenhemel.
Halfweg Schotland en IJsland, meer dan vierhonderd kilometer ten noorden van de Shetlands, liggen de Faeröer-eilanden, een verzameling van 18 uitgerekte stipjes op de wereldkaart; 1399 vierkante kilometer slecht bewerkbare aarde, ongeveer 44.000 inwoners, 70.000 schapen. De rest van de wereld beseft nauwelijks hun bestaan.
Land van ongemolken schapen
Hij had nog nooit zo’n dik schaap gezien. Hij was op zoek naar het Beloofde Land van de Heiligen. Over de Faeröer wordt het eerst bericht in de geschriften van de Ierse monnik Sint-Brendanus.
Rond 570 begon hij over de Noord-Atlantische Oceaan te varen. Met Pasen ging hij aan wal op de Faeröer. Hij slachtte er een schaap en beschreef zijn verwondering: “Hier worden de schapen nooit gemolken.”
Monniken die een kluizenaarsbestaan wilden leiden, besloten naar dit land van de ongemolken schapen te trekken. Het waren reizigers met als levensdoel een kluis te vinden in de onbekende landstippen op de onbevaren oceaan. De zeeroute vanuit Ierland naar de desolaatheid moet rond die tijd heel bekend geweest zijn.
Maar tijdens de 8ste en 9de eeuw ontdekten ook de Vikingen het land. Zij trokken weg uit Noorwegen. Na een reis van twee dagen en twee nachten in open zee zagen zij in de mist het verborgen land.
Volgens de saga van de Faeröer was de eerste niet-religieuze bewoner van de Faeröer-eilanden een man die Grimur Kamban heette. Rond 800 zou hij de kluizenaars verjaagd hebben. Het eiland viel in handen van grote families.
Zoals vele plaatsnamen op het eiland suggereren, waren de eerste nederzettingen groot maar verspreid. De landinname was waarschijnlijk georganiseerd door enkele machtige families die hun eigen familie wilden herbergen en andere van de eilanden wegjaagden. Ruzie is er ooit genoeg geweest.
Zoals in de Middeleeuwen
Het centrale punt moet toen al de huidige hoofdstad Tórshavn geweest zijn. Thor was de belangrijke god van het eiland. Hij was de meester van de oogst en de god van het weer. In het zuiden van Streymoy, het grootste van de achttien eilanden, ligt de hoofdstad Tórshavn.
Onder de Noorse en later de Deense heerschappij maakten de bestuurders Tórshavn tot hun thuisstad. Ze bouwden forten om hun stad te beschermen tegen de aanvallen van piraten. Ze bouwden een parlement om indruk te maken. De stad draagt nog altijd die sfeer van vroeger.
Op de heuvel langs de baai lopen smalle straatjes met kleine vissershuizen. Men zegt dat het er in de Middeleeuwen ook al zo uitzag. Een houten stad die nooit ten prooi viel aan een vernietigende brand.
Op weg naar Kirkjuböur zie je de eilanden Hestur en Koltur liggen. Hestur betekent “paard”, en er wordt gezegd dat het op een liggend paard lijkt. Er wonen zo’n 50 mensen. Als het weer het toelaat, kan je het met de boot bereiken. Op Koltur, wat “klein paard” betekent, woont nog één familie.
Imposante verlatenheid
Het lijkt een excursie naar een arcadisch maanlandschap, de tocht van Tórshavn naar Kirkjuböur. Imposante verlatenheid, die in een vage mist zachter wordt. Diep beneden een rollend en bewegend vlak, de zee.
Tijdens de Middeleeuwen was Kirkjuböur het religieuze centrum van de Faeröer. De ruïne van de kathedraal vormt een stenen kubus waarin de jeugd haar eigen cultuur uitbouwt, omgeven door de graven van hun verre voorouders. Aan de rand van de kathedraal staat nu een winkeltje.
Op de verschillende eilanden zijn er meer dan honderd kleine nederzettingen waar mensen wonen. Gedekt door de bergen zoeken de huizen bescherming bij elkaar. Langs een kant de zee, hun rijkdom en last.
De dorpen liggen ver uit elkaar. De dichte mist die vaak over de wegen hangt, is een spelbreker. Wie een inwoner van een ander eiland wil zien, is afhankelijk van de grillen van de zee, die soms dagen niet te bevaren is. Misschien. Van noord naar zuid, 113 kilometer lang, van west naar oost, 75 kilometer.
Vandaag zijn de meeste gemeenschappen verbonden door wegen, alleen Gásadalur, het dorp op het eiland Vágar, is de enige nederzetting die geen weg heeft, een wandeling van 1,5 uur over kleine bergpaden brengt de mensen naar elkaar.
Bron: Weekend Knack
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier