Onder de wol: waarom Belgisch breigoed het zo goed doet
Van cosy sjaals tot comfy cardigans: de voorbije jaren duiken er met grote regelmaat nieuwe Belgische knitwearlabels op. De pandemische stormloop op loungewear gooide extra olie op het vuur. Is onze ooit zo florerende breigoedsector klaar voor een comeback?
Het begon zo’n tien jaar geleden, met op DIY beluste hipsters die LN Knits-breipakketten hamsterden. Intussen hangt de ‘Ik koop lokaal’-sectie vol met knuffelbare vesten en meer technische staaltjes van de breikunst. Het zou niet mogen verwonderen, met een breiverleden als het onze. Ware het niet dat de geschiedenis, zo ergens tussen de jaren zeventig en de nillies, een nogal tragische wending nam. Nochtans boerde de Belgische breisector goed, vanaf het einde van de negentiende eeuw. Eerst ondergoed, daarna nylonkousen, dan bovenkleding, parallel aan de komst van nieuwe materialen en breimachines. In Vlaanderen was vooral het Waasland en de regio rond Aalst erom bekend. Tegen de jaren vijftig telde Sint-Niklaas al meer dan tweehonderd ateliers.
Chinese truien
De zware economische crisis van de jaren zeventig ontziet ook de textielsector niet. Er is geen geld om verouderde machines te vervangen en de concurrentie uit lageloonlanden laat zich voelen. Samen met het marktaandeel keldert ook de tewerkstelling. Dat is in de breigoedsector niet anders. In 1980 bedenkt de overheid daarom het Textielplan. Daarbij hoort een stevig budget voor onder meer marketing en promotie. Onder het motto ‘Mode, dit is Belgisch’ worden jonge ontwerpers aangetrokken om samen te werken met de fabrikanten. Bedrijven konden met de steun van het Textielplan moderniseren en werden aangespoord om te investeren in technologie. Maar de moordende concurrentie van China en Oost-Europa deed de sector uiteindelijk toch (grotendeels) de das om. In 2005 worden in Europa bovendien de importquota opgeheven. De invoer van Chinese truien naar Europa vervijfvoudigt al in de eerste vier maanden. In Sint-Niklaas verdwijnen simultaan honderdvijftig jobs.
Het Dries-effect
Breigoedfabrikanten die vandaag nog floreren, zoals Cousy in Zottegem en Saad-Besseleers in Sint-Niklaas, doen dat dankzij tijdige investeringen in technologie. Cousy smeedde bovendien banden met de Antwerpse Zes, ten tijde van het Textielplan, en stapte in de jaren negentig zelf naar Dries Van Noten. Mond-tot-mondreclame deed de rest: namen als Paul Smith, Peter Pilotto, Haider Ackermann, Adidas Y-3 en zelfs Kanye West vonden al snel de weg naar Zottegem. Ook Mosaert en 42/54 vertrouwen op hen. Anse Van Gestel van Moon Games was op zoek naar een Europese knitwearfabrikant toen haar oog op Cousy viel: ‘Ons intarsiabreiwerk heeft een hoge moeilijkheidsgraad en dat is nu net de specialiteit van het familiebedrijf. Vooral het custom karakter en de kleine oplagen, waardoor we geen stock overhebben, trokken ons aan. De kwaliteitscontrole doen we zelf, ter plaatse. We hebben een nauwe band met de familie.’
Saad-Besseleers is zowat de enige die overbleef in Sint-Niklaas. Ze breien vooral voor labels waarvoor duurzaamheid belangrijk is, waaronder Four Roses, Xandres, Nathalie Vleeschouwer en Cesar Casier. Annick Besseleers: ‘Vroeger was het bon ton om in het buitenland te produceren vanuit het idee dat het machinepark en de knowhow er al verder stonden. Dit idee is gelukkig verdwenen. We zien bovendien dat de tendens van het lokaal shoppen weerspiegeld wordt in de productie. Voor ons hogere segment werd vroeger naar Italië gekeken, nu vind je dezelfde prijs-kwaliteit bij ons. Ook personeel telt mee: vakmensen die de knowhow van vroeger kunnen toepassen met de kennis van vandaag.’
Jongeren aan zet
Aan opdrachten hebben de ateliers geen gebrek. Er komt bovendien interesse uit een nieuwe hoek. ‘Jongeren hadden tijdens de pandemie de tijd om na te denken’, merkt Besseleers. ‘Ze willen iets creatiefs opstarten en komen bij ons terecht voor hun knitwear. Het is anders dan werken met een designer die de knowhow heeft voor het creëren van breiwerk. Maar ze zijn wel enthousiast en geïnteresseerd.’ Ook Griet Depoorter van breigoedmerk Wolvis merkt een waaier aan nieuwe merkjes op, vaak textielstudenten die zelf aan de slag gaan met een breimachine: ‘De stap om je collectie te laten produceren is echter groot, je moet de organisatie voor een stuk uit handen durven te geven. Grotere breigoedmerken ontwerpen dan wel in België, voor de productie trekken ze toch naar het buitenland. Het is erg jammer dat met die Belgische ateliers een hoop knowhow verdwijnt.’
Manke machine
Het familiebedrijf in Waregem dat de sjaals van Wolvis breit, was ook ooit een grote speler: ‘Nu werken ze vooral voor openbare aanbestedingen, zoals de truien van postbodes en politie, en enkele kleine labels. De fabrikant van hun machines is intussen verdwenen, er zijn geen onderdelen meer. De helft van de machines staat stil en wordt gebruikt voor wisselstukken. Ingewikkelde ontwerpen kunnen ze niet aan, maar voor mijn sjaals is het perfect. Het is voor mij belangrijk dat ik de prototypes meteen kan gaan bekijken. Het breien heeft immers invloed op de kleuren, het ziet er anders uit dan op een scherm. In het buitenland kun je niet zo kort op de bal spelen. Het grootste voordeel is het nauwe contact met de man achter de breimachines. Het voelt bijna alsof de producent in mijn team zit en geen externe partner is.’
Dat de inkrimping van het aantal Belgische breigoedateliers logistieke gevolgen heeft voor de achterblijvers, weet ook Besseleers: ‘Garen halen we voornamelijk uit Italië en Frankrijk omdat er in België geen spinnerijen meer zijn. Vroeger kwamen er wekelijks vrachtwagens om de driehonderd bedrijfjes te bevoorraden, nu kan dat niet meer. Daarnaast hebben we jongeren nodig die in ons bedrijf willen werken. Vroeger werden er opleidingen georganiseerd door technische scholen, maar die zijn opgedoekt. Het personeelstekort is nu het voornaamste knelpunt in onze sector.’
Howlin’
Jan en Patrick Olyslager: ‘Onze ouders zaten in de sector en hadden er al contacten in de jaren tachtig, toen Schotland het epicentrum was van breigoedmode. Later verhuisde alles naar Azië, waardoor wij op zoek moesten naar nieuwe leveranciers. De weinige overgebleven ateliers hebben echter een grote vakkennis. Zelfs Chanel heeft er een eigen breigoedfabriek.
We wilden graag zelf iets doen met een kwalitatieve, kleinschalige productie. In 2009 trokken we met onze eerste collectie naar de vakbeurs in Berlijn en het was onmiddellijk raak. We hadden meteen een dertigtal klanten, mooie winkels die bij ons merk pasten. Het vernieuwende zat ‘m in de specialisatie in één productcategorie, lokale shetlandwol. Dat spreekt nicheshops aan die meteen de kwaliteit zien. Het product spreekt voor zich.
Howlin’ brengt artisanaal Schots breigoed op een moderne manier. We zijn met opzet niet op de kar van de heritage brands gesprongen. We staken de klassiekers in een nieuw jasje. De textuur van de wolsoorten en de mooie technieken maken dat Schots breiwerk niet gekopieerd kan worden. Onze garenfabrikant is uniek in de wereld. Ze doen er alles zelf zodat we zelfs eigen kleuren kunnen creëren. Garen is steeds een mix van kleuren, wat breiwerk iets rijkelijks geeft. Het heeft textuur, het wordt nooit plat. Breiwerk is ook superdivers in wat je ermee kunt doen.
De textuur van de wol en de mooie technieken maken dat Schots breiwerk niet gekopieerd kan worden. Wij brengen het op een moderne manier.
Ons merk spreekt aan in het buitenland: 95 procent wordt buiten België verkocht. Korea is bijvoorbeeld belangrijk voor ons. We maken een nicheproduct. Dankzij de internationale aandacht is het leefbaar en kunnen we compromisloos blijven. Zo maken we de stoffen voor de zomercollectie allemaal zelf. We laten ze uit principe in Belgische ateliers produceren. De prijzen zijn hoger, maar het voelde niet juist aan om pakweg naar Portugal te trekken. Daar zit je volgens ons snel tussen de eenheidsworst.’
Christian Wijnants
Breigoed zit Christian Wijnants in het DNA. In 2013 won hij er de International Woolmark Prize mee. Zijn truien zijn bestsellers bij vrouwen en mannen.
Christian Wijnants: ‘Ik kon breien voor ik begon te naaien, het was mijn eerste link met mode. Met breiwerk start je echt van nul, met één draad creëer je zelf je materiaal. Het is anders dan een stof die je verft of bedrukt. Er zijn zo veel verschillende mogelijkheden. Je ontwerpt zowel de vorm als het textiel. Breien is een simpele techniek waar je toch steeds nieuwe dingen in kunt ontdekken. Het verveelt nooit. De techniek en de machines zijn niet echt geëvolueerd. Zelfs de meeste draden zijn hetzelfde gebleven in de vijfentwintig jaar dat ik ermee werk. De vernieuwing komt uit jezelf, wat je ermee doet. Je kunt breiwerk echt blijven heruitvinden.
Het rondbreiwerk wordt gemaakt op hoogtechnologische Japanse Shima Seiki-machines. De naadloze truien glijden afgewerkt uit de machine. Er is dus geen restmateriaal. We werken daarnaast ook met ateliers in Spanje, Bulgarije, Italië en Portugal. Intussen heb ik voor elke specialiteit de juiste leverancier gevonden. Het handbreiwerk gebeurt in Bosnië. Daar, op het platteland, zit echt heel veel knowhow voor handwerk – haken, breien. In België vind je die kennis niet.
Ik heb nog truien die mijn moeder voor me breide op mijn twaalfde. Zolang de maat goed is, kan breigoed lang meegaan.
Er zat altijd al breiwerk in mijn collecties, maar vooral het voorbije jaar is de verkoop sterk gestegen. Een comfortabele trui is natuurlijk ideaal om thuis te werken tijdens een lockdown. Er zijn zelfs klanten die speciaal voor het breiwerk naar de winkel komen. De categorie kan duidelijk nog groeien. We hebben sinds 2020 een Essential-collectie, tijdloze knitwear in minder uitgesproken kleuren, items die klanten elk seizoen opnieuw kopen. Ze worden ook nooit afgeprijsd, ze behouden hun waarde. Zelf heb ik nog truien die mijn moeder voor me breide op mijn twaalfde. Zolang de maat nog goed is, kan breigoed lang meegaan.’
Valentine Witmeur Lab
Valentine Witmeur Lab groeide van een lijn van vijf truien in 2015 naar een internationaal label met volledige knitwearsilhouetten, zes jaar later. Sneller dan verwacht, aldus de Brusselse designer.
Valentine Witmeur: ‘Ik wilde altijd al een eigen merk, maar was er niet echt mee bezig. Tot ik plots een ingeving had – ik ervaarde het als een echte revelatie: ik moest truien gaan maken. Uit mijn eigen shopervaring wist ik dat er niets exceptioneels op de markt was. Terwijl het in België een item is dat we negen maanden van de twaalf dragen.
Gelukkig kende ik wel wat mensen in de mode-industrie. Zo ontmoette ik een Italiaanse productieagent die een producent kende die aansloot bij wat ik zocht. Mijn eerste lijn van vijf one size truien was een feit. Nu telt elke collectie zestig stukken. In november lanceren we bovendien onze eerste essentials: drie oversized truien met rolkraag, V-hals of rits, verkrijgbaar in vier kleuren.
Het succes van breigoed ligt aan de veelzijdigheid. Het is een no brainer-item, zoals een wit overhemd. Je combineert het even makkelijk met een spijkerbroek als met een zijden rok of zelfs boven hoge laarzen, als je trui lang genoeg is. Knitwear wordt vaak onderschat, mensen denken meteen aan dikke wollen truien. Terwijl er een breed scala aan technieken bestaat, zowel qua design als in de samenstelling van garen. Wij proberen daar alles uit te halen en te verrassen.
Ik had plots een ingeving, een echte revelatie: ik moest truien gaan maken.
Belgische productie zou onze prijs de hoogte in jagen. Valentine Witmeur Lab staat voor kwaliteit, maar we willen dat het betaalbaar blijft. We wilden wel dichtbij produceren én steeds op de hoogte zijn van elke stap in het proces. We werken al sinds het begin met een familieatelier in Noord-Portugal dat gespecialiseerd is in breiwerk. We moeten die kleinere ateliers echt ondersteunen. De productie wordt er transparanter door en het werkt massaproductie voor lage prijzen tegen.’
Les Tricots d’O
Het kleurrijke artisanale breiwerk van het jonge Antwerpse Les Tricots d’O werd in korte tijd een internationaal succes. Het merk ontstond nochtans haast bij toeval.
Zaakvoerder Matt van Geffen: ‘Mijn vrouw sloeg aan het breien met YouTube toen ze door ziekte niet meer kon werken. Haar creaties postte ze op Instagram. Het was zeker niet de bedoeling om een merk te lanceren, maar de kleurrijke breisels trokken de aandacht. En zo stonden we in juli 2017 plots op een modebeurs met een eigen collectie. De truien worden met de hand gebreid door een sociaal project, door vrouwen die in Bosnië slachtoffer geworden zijn van de oorlog. Handwerk zit hen in het bloed.
Klanten appreciëren dat het een ambachtelijk product is dat lokaal werd gemaakt.
Het breiwerk is handgemaakt uit de beste wol, de prijzen liggen dus sowieso wat hoger. Het verhaal achter het merk maakt echter ook deel uit van het succes. Klanten willen daarvoor betalen. Ook de winkels appreciëren dat het lokaal, in Europa, is gemaakt en dat het een ambachtelijk product is, geen Chinese makelij. Onze machinale lijn besteden we uit aan een Belgisch atelier. Het is natuurlijk duurder dan een fabriek in China, maar ons hoofddoel blijft kwaliteit, duurzaamheid en een korte keten. Dat we met een Belgisch atelier werken, is een meerwaarde, we steunen liever de eigen economie. Ons land heeft bovendien een belangrijk verleden in de productie van breiwerk. Ik kom zelf uit een textielfamilie en heb de grote spelers stuk voor stuk zien verdwijnen. De ateliers die nu overblijven bestaan al meer dan honderd jaar en hebben de beste skills. De knowhow van Cousy bijvoorbeeld is enorm.
Er is wel wat concurrentie, maar de meeste merken mikken op de lokale markt. In het buitenland is ons handgemaakt breiwerk iets unieks. We hebben klanten wereldwijd, met een tiental distributeurs voor Europa maar ook voor de VS, Japan en sinds kort ook Australië. Die expansie vroeg om extra ruimte. Daarom verhuisden we onlangs naar een nieuwe uitvalsbasis, een gerenoveerd pakhuis op het Antwerpse Eilandje.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier