Met deze en andere existentiële vragen trokken we in het kielzog van Olivier Strelli naar Parijs. Voor een gesprek met twee vooraanstaande modeobservatoren : Elisabeth Paillé, journaliste voor het Franse ‘Madame Figaro’, en Marie-Christiane Marek, hoofdredacteur bij het tv-station ‘Paris Modes’.

Meer dan twintig jaar geleden gaf Olivier Strelli zijn eerste defilé in Parijs. Meteen ook uw eerste contact met Belgische mode. Wat was de indruk ?

Elisabeth Paillé : Ik herinner het me nog als gisteren. België was een blinde vlek op de modekaart. De eerste indruk was meteen positief. Bij onze aankomst werden we getrakteerd op mosselen met friet.

Marie-Christiane Marek : Dat warme onthaal is zo typisch voor de Belgen. Ik kom net terug van Saint-Tropez, waar ik sprak met de eigenaar van Joanna, een trendy boetiek waar onder meer Dries Van Noten wordt verkocht. Hij vertelde me over de gastvrije ontvangst wanneer hij in Antwerpen de collecties gaat kiezen. Er wordt een charmant hotelletje voor hem geboekt. Dries komt langs voor een babbeltje. Dat is uniek in een tijd waarin ontwerpers steeds meer opereren vanuit hun ivoren toren.

Paillé : Van Notens defilés getuigen van dezelfde gastvrijheid. Vaak is er in een hapje en een drankje voorzien, wat het wachten aangenaam maakt.

Olivier Strelli : Ik hoor dat ook van mijn klanten. Sommigen verkopen al twintig jaar Sonia Rykiel zonder haar ooit gezien te hebben. Maar wij Belgen hechten belang aan een persoonlijke benadering.

Paillé : De Belgen doen wel moeite om hun cultuur en hun land te laten ontdekken. Ze ontvangen met hun hart en dat heeft me altijd geraakt. Elke keer als ik naar Brussel en Antwerpen ga. En dat gebeurt regelmatig.

U spreekt over Brussel én Antwerpen. Bestaat er zoiets als een Belgische stijl ?

Marek : Beide scholen hebben in ieder geval een uitstekende reputatie, zowel Antwerpen als La Cambre. Ik was eerder dit jaar op het festival van Hyères. Als jonge ontwerpers in België zijn opgeleid, wordt hun werk per definitie met andere ogen bekeken.

Paillé : Ik wil nu beslist eens naar het defilé van La Cambre. De nieuwe generatie die daar afstudeert, is zeer sterk. Brussel is goed bezig. De stad is uitgegroeid tot een creatieve metropool. Vandaar dat Madame Figaro zelfs een special rond Brussel gepland heeft.

Marek : Maar om op uw vraag terug te komen : hebben beide scholen iets gemeenschappelijks ? Dat is moeilijk, want zelfs ontwerpers van de Vlaamse school hebben elk hun eigen stijl. Dries Van Noten heeft geen raakvlakken met Walter Van Beirendonck.

Paillé : Klopt, en toch bestaat er zoiets als een Belgische stijl. Een realistische benadering, een zekere technische savoir-faire. Er wordt nagedacht over een ontwerp. Zaken kunnen ingewikkeld lijken, maar zijn nooit gratuit.

Marek : Het is eerlijke kleding. Maar de Antwerpse stijl is meer strikt…

Paillé : … en strenger. De Vlamingen zijn bruter.

Strelli : De Vlaamse school dateert uit een stijltijdperk waarin Yohji Yamamoto en Comme des Garçons zeer dominant waren. Het draagt meer het Japanse stempel. Terwijl La Cambre pas een decennium later op de voorgrond is gekomen.

Paillé : La Cambre is gedeeltelijk beïnvloed door de Antwerpse school, maar evengoed door de Britse stijl.

Heeft La Cambre niet meer affiniteit met Franse tradities ?

Marek : Natuurlijk. Niettemin ben ik aangetrokken tot het werk van Ann Demeulemeester of Dries Van Noten. Et Dirk Bikkembergs, j’adore ! De manier waarop hij een mannenpantalon sexy maakt voor vrouwen… Ik ben altijd een fan van hem geweest.

Strelli : Het grote verschil tussen beide scholen zijn de financiële middelen die ze krijgen. Vlaanderen geeft vertrouwen aan de jeugd. Voor Antwerpen Geland kregen ze zo goed als carte blanche.

Dus de overheid speelt een belangrijke rol in het succes van de Antwerpse mode ?

Paillé : Vast en zeker ! Kijk maar naar de ondersteuning van het Flanders Fashion Institute en het MoMu.

Marek : In Frankrijk wordt er niet zoveel geïnvesteerd in mode.

Strelli : In Brussel moeten ze het ook met veel minder stellen. Modo Bruxellae moet opereren met een peulenschil. Heel die communautarisering is zo jammer. Dertig jaar geleden, toen ik mee aan de kar trok, werd ik tot de Belgen gerekend. Als er nu vanuit Vlaanderen iets georganiseerd wordt, kennen ze me niet meer. Omdat ik geen Vlaming ben.

Terug naar de mode. Hebt u een beeld van de vrouw die Belgische mode draagt ?

Strelli : Ook daar zie ik sterke verschillen tussen de vrouw die Ann of Dries draagt.

Paillé : Ze zijn verschillend en toch ook weer niet. Een vrouw die Belgische mode draagt, is meer cerebraal, misschien ook iets bruter. Het is een heel ander beeld dan de glamour van de Italianen en de fantasieën van de Engelsen.

Strelli : En toch. Bij Dries wordt er een zeker romantisme aan de dag gelegd, terwijl Ann een vrouwenbeeld brengt dat kracht uitstraalt. Ze hebben misschien wel iets gemeen, maar het zijn niettemin sterke indivi- dualisten. Met elk een sterke persoonlijkheid.

Paillé : De academie heeft hen zo gevormd, heeft hen gestimuleerd op zoek te gaan naar zichzelf, expressie te geven aan hun innerlijk.

Strelli : Inderdaad. Journalisten hebben het altijd over de Antwerpse stijl, maar uiteindelijk komt het enkel neer op het feit dat ze allemaal in hetzelfde jaar zijn afgestudeerd aan de Antwerpse Academie.

Marek : Er bestaat toch zoiets als een couture du nord. Het is een couture prudique. In vergelijking met de Engelse of Italiaanse couture. En over de Franse spreken we al niet meer…

De dominantie van de Fransen is inderdaad wel voorbij. Wat is de toekomst van de Belgen ? Er zou sprake zijn van het einde van de avant-garde en daarmee ook van de Belgische hype.

Marek : Er wordt inderdaad minder over de Belgen gesproken, maar dat is volkomen normaal. Zij die twintig jaar geleden begonnen, hebben zich nu geïnstalleerd als gevestigde namen. Hun zaken lopen goed, ze verkopen. Dries is een commercieel succes. Misschien ontketent de volgende generatie opnieuw een hype, maar op dit moment valt er nergens nog iets te beleven. Er gebeurt niets meer in Engeland, nog minder in de States, en zelfs niet in Italië.

Paillé : We leven nu in het tijdperk van de luxeconglomeraten. Er is geen plaats meer voor persoonlijkheden. Wie blijft er nog over ? Ze zijn op één hand te tellen. Logisch, haast niemand heeft nog voldoende macht en geld om als individu op te boksen tegen de holdings.

Herinnert u zich nog iets over de beginrage rond Belgische mode ?

Paillé : Zeer goed zelfs, want ik zat in de jury van de Gouden Spoel, samen met Jean Paul Gaultier. Het moet 1982 zijn geweest. Ik herinner me nog goed de levendige sfeer. We waren in état de choc. De collecties die we te zien kregen, stonden haaks op wat er in Parijs werd getoond. Haaks op de glamour van toen.

Is er een verschil tussen de eerste en de tweede generatie, onder wie Raf Simons, AF Vandevorst en Veronique Branquinho ?

Marek : Het is niet pejoratief bedoeld, maar Veronique is veel meer pret-à-porter. Ze levert een excellent product en uiteindelijk hebben we dat nodig.

Strelli : Maar de tweede generatie leverde niet ‘de ontwerper’ zoals Dries, Walter en Martin (Margiela) het waren. Toen Martin begon, was hij uniek in wat hij deed.

Marek : Martin was echt een genie. Zelfs Gaultier geloofde rotsvast in hem. Toen Martin solliciteerde voor een stage, stuurde Gaultier hem terug naar huis. “Jij kunt onmiddellijk beginnen voor jezelf”, moet hij gezegd hebben. Maar Martin drong aan. Waarop Gaultier antwoordde : “Als je wilt blijven, teken je niet voor zes maanden, maar wel voor vijf jaar.”

Wat denkt u over de jongeren die de laatste jaren afstuderen aan La Cambre en de Antwerpse Academie ?

Marek : Het is niet meer te vergelijken met vroeger. In Antwerpen studeren haast geen Vlamingen meer af. De mengeling van culturen maakt dat de gevoeligheden totaal verschillend zijn geworden. Eerlijk gezegd, twee jaar geleden was ik wel een beetje teleurgesteld over de eindejaarsshow van de Antwerpse academie. Het Belgische gevoel is verdwenen.

Paillé : Dat is een normale evolutie. Dingen veranderen.

Marek : Ja, in Londen gebeurt hetzelfde.

Strelli : Studenten concentreren zich nu hoofdzakelijk op de kapitaalkrachtige groepen. In plaats van persoonlijk werk te leveren, willen ze in de eerste plaats behagen. Een groot contrast met Martin en de anderen. Zij wilden alleen maar hun ding doen.

Paillé : De economische realiteit is nu eenmaal anders.

Marek : Het wordt hen ook geleerd, hé. Ook in de Franse modescholen als IFM. De tijd dat jonge ontwerpers onmiddellijk hun eerste collectie lanceerden, is voorbij. Vandaag wordt hun aangeraden eerst ervaring op te doen in het bedrijfsleven.

Kan België nog een generatie als die van de ‘Antwerpse Zes’ voortbrengen ?

Marek : Mode is een cyclisch gegeven, dus waarschijnlijk wel.

Paillé : Ik denk ook van wel. Tenzij er één of ander land aan de andere kant van de wereld plots de voortrekkersrol opeist. Onlangs ontdekte ik in de Marais een nieuwe boetiek met interessante collecties van Thaise tot Amerikaanse ontwerpers. Verder hangen er ook heel wat unieke stukken. Misschien schuilt daar wel de toekomst ? Een jonge afgestudeerde van de Antwerpse academie waarin ik zeer sterk geloof, is Marjolijn Van Den Heuvel. Ik heb haar show gezien, ze studeerde af samen met Bernhard Wilhelm. We waren echt weg van haar werk !

Marek : Bernhard Wilhelm is ook sterk hé. Wat hij voor Pucci deed, was echt wel goed. Hij werkt ook nog echt vanuit zichzelf.

Paillé : Terwijl het merendeel van zijn generatie vooral met vêtements bezig is. Kleren. Waar op zich niets tegen is.

Strelli : Het zit ook in de tijdsgeest.

Marek : Precies, de periode van de fashion victims die zich van top tot teen in één designer kleedden, is voorgoed voorbij. Dat valt ook op tijdens de modeweken in Parijs. Vroeger zag je al van een kilometer ver dat er een defilé aan de gang was, gewoon door de verkleedpartij.

Paillé : We hebben ook geen geld meer om zoveel kleren te kopen.

Marek : De jaren tachtig waren in dat opzicht waanzinnig. Vandaag wordt Zara gecombineerd met iets van Comme of Ann.

Van Belgische ontwerpers wordt gezegd dat ze niet commer- cieel zijn.

Strelli : Mode impliceert altijd een zekere commercialiteit. Ontwerpers worden vandaag steeds meer als artiesten benaderd. Terwijl het uiteindelijke doel toch blijft om kleren te verkopen. Dat is iets heel anders dan een artiest die een schilderij of muziekstuk ontwerpt en op die manier expressie geeft aan zijn emoties. Wij, modeontwerpers, trachten ons ook uit te drukken, maar wel met het besef dat er aan een bepaalde vraag moet worden beantwoord. Dat is iets heel anders dan een schilderij waarvan de tekening op het doek blijft. Wij moeten een lichaam kleden en rekening houden met beperkingen.

Marek : Dat is bij Dries uiteindelijk ook het geval. Als je zijn kleren beter bestudeert, zie je pas hoe ze uitmunten in hun eenvoud. Achteraf wordt er een hele styling rond gecreëerd, maar au fond maakt hij basisstukken.

Paillé : Hij is zeer sterk in het gebruik van stoffen. En innoverend op het gebied van vormgeving. Er is altijd wel iets familiairs in zijn ontwerpen. Iets wat we gekend hebben, iets uit de tijd van onze grootmoeders.

Marek : Dat zegt hij zelf ook altijd, dat hij zich laat inspireren door het verleden. Op die manier creëert hij emoties.

Strelli : Commercieel is dat erg belangrijk. Om een kledingstuk te verkopen moet je de toekomstige draagster het gevoel van herkenning geven. Commercialiteit is geen pejoratief woord.

Paillé : Dat is het steeds minder.

Marek : Zeker in vergelijking met de jaren tachtig en negentig. Toen was er alleen sprake van créateurs, créateurs, créateurs

Strelli : Niettemin denk ik dat ontwerpers altijd commer- cieel zijn geweest. Commercialiteit houdt in dat er een publiek bestaat.

Een ander cliché : Belgische mode zou moeilijk zijn.

Marek : Dat cliché is ontstaan door de manier waarop de kleding gepresenteerd wordt. Net zoals er gezegd wordt dat de Franse couture ondraagbaar is. Maar wie de kledingstukken van dichtbij bekijkt, ziet dat het cliché op niets gebaseerd is. Belgische mode is niet moeilijk. En trouwens, wat is Belgische mode eigenlijk ? Ik heb het erg moeilijk met dat begrip. Er bestond nog zoiets als een Vlaamse stijl.

Strelli : De term Belgische mode is gecreëerd door journalisten. Ik heb het eigenlijk ook nooit goed begrepen.

Paillé : Het is vooral ontstaan als een begrip, als een nieuwe stroming binnen de mode. Belgische mode stond voor procuriste, rebels, rock, streng…

Marek : Uiteindelijk beschrijft het de stijl van de Antwerpse school.

En de ontwerpers die aan La Cambre afstudeerden, noemt u die dan niet Belgisch ?

Marek : Neen, hun stijl is veeleer Europees, westers.

Strelli : Als we nu toch alles in hokjes willen duwen. Wij, westerlingen, hebben de grote guerre de la mode gewonnen. Waardoor de hele wereld nu door ons gekleed wordt. In Japan loopt geen enkele vrouw nog in kimono. De diverse culturele stijlelementen zijn gerecupereerd door westerse ontwerpers. Ook door de studenten van La Cambre. Het aanbod voor vrouwen en mannen is zo divers dat het uiteindelijk de klant zelf is die bepaalt wat hij of zij wil dragen. Er zijn geen dictaten meer.

Als geen enkele stijl nog domineert, kunnen we dan concluderen dat er niet langer zoiets bestaat als Japanse of Belgische mode zoals in de jaren tachtig ?

Paillé : Exact, alles is genivelleerd. De verschillen blijven miniem.

Strelli : Iedereen heeft zijn identiteit. Mensen reizen, informeren zich via stijlbladen. Er zijn oosterse invloeden terug te vinden bij ontwerpers uit het Noorden en omgekeerd.

Nog even terug naar de term Belgische mode. Niet de journalisten maar wel het ITCB heeft destijds het label gelanceerd.

Strelli : Inderdaad, het was een politieke beslissing. In die tijd zat ik mee in het team dat bij de voorbereidingen betrokken was. Onder leiding van Helena Ravijst werd beslist dat er voor België een imago moest worden ontwikkeld. De enkele talenten die we toen hadden, zochten stuk voor stuk werk in Italië of Frankrijk. Er was dus behoefte aan een identiteit.

Conclusie : Belgische mode is een moeilijk te definiëren begrip, maar onze creatieve talenten worden niettemin geapprecieerd in het buitenland. Zal er echter over tien jaar nog gesproken worden over Belgische mode ?

Strelli : Ik hoop van niet. Net zoals er geen sprake meer zal zijn van Parijse mode.

Marek : Ik weet het niet. Ik durf niet zo stellig te zijn. Het volstaat dat er twee talenten uit La Cambre of Antwerpen van zich laten spreken…

Strelli : … maar denk je dat we ze dan nog ‘De Belgen’ zullen noemen ?

Marek : Evengoed als we nu spreken over de Koreanen of de Turken. Uiteindelijk wordt er nog altijd gedacht in termen van nationaliteiten. Het zou fijn zijn als er al iets als Europese mode zou bestaan, maar zover zijn we nog lang niet.

Strelli : Akkoord, maar als er nog jong talent opstaat, zal het geen Belgische mode meer brengen. Het zullen Belgen zijn die mode maken.

Paillé : Helemaal akkoord.

Marek : We evolueren naar mondialisering, maar er zullen altijd persoonlijkheden zijn. Dat wil je toch zeggen ?

Strelli : Ja, er zullen individuen van zich laten horen, maar ze zullen niet langer Belgische mode maken. Net zomin als Deense of Portugese mode.

Paillé : Door de globalisering wordt de behoefte aan individualiteit alleen maar groter. n

Tekst Pascale Baelden

Marie-Christiane Marek : “Twee jaar geleden was ik wel wat teleurgesteld over de laatstejaarsshow van de Antwerpse academie. Het Belgische gevoel is verdwenen.”

Elisabeth Paillé : “Ik wil nu beslist eens naar het defilé van La Cambre. De nieuwe generatie die daar afstudeert, is zeer sterk. Brussel is goed bezig. De stad is uitgegroeid tot een creatieve metropool.”

Olivier Strelli : “Het grote verschil tussen beide scholen zijn de financiële middelen die ze krijgen. Vlaanderen geeft vertrouwen aan de jeugd.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content