Italië is honderdvoudig bezongen, maar zelden vanuit zee, en allerminst aan boord van de grootste vijfmaster ter wereld. Van Civittavecchia naar Taormina en terug bijvoorbeeld, langs vulkanen en getuigen van de klassieke oudheid.

Als ik me ’s morgens om halfvier uit het bed voel rollen, schiet ik haastig een broek en een trui aan en loop over de met tapijt bedekte trappen en langs glanzend koperwerk naar boven. De nacht is bezaaid met sterren en op enkele lichtjes na is het dek van de Royal Clipper in duisternis gehuld. Alle 41 zeilen staan op en het schip beweegt zich bijna geruisloos westwaarts, naar Ponza, een nietig eilandje in de Middellandse Zee waar de Romeinen graag hun zomervakantie doorbrengen. Niet verwonderlijk, want met de snelle speedboot ligt het eiland hooguit anderhalf uur verwijderd van de Italiaanse hoofdstad.

Maar de Royal Clipper heeft andere prioriteiten dan snelheid. Zelf zijn we gisteravond uit Civittavecchia afgevaren en vrijwel meteen werden alle zeilen gehesen, een wat ouderwets, ontroerend schouwspel waar de tweehonderd opvarenden in stilte van genoten.

Half juni is het in Ponza nog prettig kuieren, en de kade ligt er zonnig bij. Maar omdat het schip pas om één uur heeft aangelegd en om zes uur weer afvaart, dringt de tijd. Omdat ik die nuttig wil besteden, grijp ik meteen naar het handigste vervoermiddel dat Italië rijk is, de Vespa. Het huren van zo’n scooter is in vijf minuten geklaard, en helmen hebben ze in alle soorten kleuren en formaten. Tien minuten later rij ik vrolijk door de heuvels, zoek me achter de heuvel, aan de andere kant van het eiland, een klein haventje uit en parkeer mijn tweewieler op het terras van het Ristorante dei Pescatori. Ik laat de stilte over me komen, weet opeens weer waarom ik eigenlijk in Italië thuishoor en bestel mijn eerste espresso.

Vrij mens

De Royal Clipper, waarvan de vorm geïnspireerd werd op de legendarische Preussen, die in 1902 te water werd gelaten, is niet alleen de grootste vijfmaster ter wereld, het is ook een wereld op zich, waar elegantie en een tikkeltje ouderwetse romantiek hand in hand gaan. De 137 meter lange zeiler kan maximaal 227 gasten aan boord nemen en die worden door zo’n honderd man personeel verwend en gepamperd. Een groot deel ervan moet het schip in de juiste vaart houden, terwijl ongeveer evenwel bemanningslui zich bekommeren om het welzijn van de gasten en vijf keer daags voor een hap zorgen en ’s avonds wat entertainment rond strooien, al blijft dat gelukkig beperkt.

De Royal Clipper, die sinds 1990 in de vaart is, wordt met vaste maar vriendelijke hand geleid door de minzame kapitein Marek. De vaderfiguur met grijze baard komt uit het Poolse Gdansk en spreekt een kinderlijk soort Engels. Op zijn 67ste geniet hij nog volop van het werk dat hem al zoveel jaren bezighoudt.

“Ik was zes of zeven jaar oud toen ik voor het eerst ging zeilen op een minuscuul klein bootje. Een zeer leerzame tijd omdat je met een minimum aan materiaal de knepen onder de knie kreeg. Later voer ik op tankers en op cargoschepen, maar mijn mooiste tijd was op de Dar Mlodziey, een Pools zeilschip dat voor opleiding werd gebruikt. Daar kreeg ik stages van telkens 150 jongens en meisjes over de vloer, en die zag ik dan in drie maanden tijd van jongens man worden, en van meisjes tot vrouwen uitgroeien. Alles gebeurde manueel en daar kweek je spieren van, maar ook een gevoel voor verantwoordelijkheid, en zin voor precisie. Na drie of vier stormen word je rijper, je leert concentratie en gevoel voor samenhorigheid, teamwork ook. Ik herinner me vooral een reis van de Canarische Eilanden naar Bermuda met prachtige momenten, ’s nachts onder de sterren, een atmosfeer gekruid met gitaarmuziek, een andere wereld. Mijn wereld eigenlijk.”

“Soms was ik twaalf maanden onderweg en ik verveelde me geen ogenblik, omdat je je op zee een vrij mens voelt. Ik kan wel aarden aan land, maar het voelt een beetje beklemmend aan, er zijn altijd straten en gebouwen, beperkingen allerhande. Een land kan wel mooi zijn, maar de oceaan is zoveel mooier omdat je op zee geen van die beperkingen kent. Maar het is ook hard werken, want als kapitein ben je 24 uur stand-by. Natuurlijk slaap ik ’s nachts, maar ik sta erop om ook voor kleine problemen gewekt te worden, je weet maar nooit. De nabijheid van een ander schip, een plotse verandering van wind. Want met zo’n vijfmaster krijgt het varen er een extra dimensie bij, vooral bij het manoeuvreren. En toch gaat er niets boven zeilen, omdat je in een atmosfeer van stilte, zeg maar van vrede belandt.”

Een gevoel van vrijheid ervaar ik ook in Sorrento, waar ik weer een Vespa huur en via de bochtige kustweg, misschien wel de mooiste van Europa, koers zet naar Positano, terwijl een deel van de opvarenden in groep de tocht naar Pompeji onderneemt. Vooral de aanrijroute is uitzonderlijk, maar in het stadje wordt het drukker en hoe dichter ik naar zee manoeuvreer, hoe meer mensen me omringen. Op het strand, waar ik een lunch bestel, lijkt het wel Blankenberge. Maar lang mag ik niet slenteren, want na de middag zeilen we naar Capri.

Hoewel ik te laat ontscheep voor een bezoek aan de villa San Michele, vat ik de klim naar Anacapri goedgemutst aan, spring halverwege op een kleine stadsbus en stap de rest naar de villa. Het weer is schitterend, en ik ben blij om even vaste grond onder de voeten te hebben. Aan de rand van de tuin, waar de schrijver Axel Munthe zoveel jaren heeft doorgebracht, krijg ik het perfecte uitzicht over de baai. Napels baadt in de nevelen, de Vesuvius slaapt.

In het mondaine stadje loop ik langs de boetieks en kom als vanzelf in de Via Camerelle waar ik op het perfecte terras (‘zien en gezien worden’) van het hotel Quisisana neerstrijk voor een bellini. Met uitzicht op de kantoren van de Monte dei Paschi di Siena, bankier sinds 1472. Ik zit er tussen schoon volk, dat het voormalige sanatorium heeft uitgekozen als inleiding voor een avondje uit. Geamuseerd bekijk ik enkele van mijn medeopvarenden, die terwijl ze voorbijslenteren, een bijnaam krijgen opgeplakt : meneer Walrus, Jan Leyers de tweede, mevrouw Paashaas, of Crocy, de vrouw met de fluimgroene Crocs.

Mare Vecchio

Het lijkt wel symbolisch, maar het trotse Amalfi laat zich ’s anderendaags niet zo maar vanuit zee benaderen. Het stadje is niet veel meer dan een nederzetting met enkele koepels en kerken waarvan het glorieuze verleden niet meteen afstraalt. Amalfi was al in de elfde eeuw een wereldmacht – toen men de Middellandse Zee nog als de wereld beschouwde – die een extensieve handel met het Oosten onderhield. De inwoners waren vermaarde scheepsbouwers en hadden in 849 een reputatie verworven, toen ze samen met de bondgenoten uit Rome en Gaeta de Saracenen hadden verslagen, die op het punt stonden Rome in te nemen.

Maar op deze zonnige morgen is de zee te onrustig, er staat te veel deining, een fenomeen dat de Italianen Mare Vecchio noemen, de zee zoals ze er na onrustig weer bijligt, schijnbaar rustig maar met lange, gevreesde golven. Dezelfde golven die me tien jaar geleden op Alicudi gevangen hielden. De locale transporteurs die ons met hun kleine sloepen moeten ophalen, halen de neus op voor het vervoer. Te gevaarlijk, luidt het, maar niet iedereen is overtuigd. Hoe ook, we zetten geheel onverwacht koers naar Napels.

“Weet u dat er in 1974 nog cholera voorkwam in deze stad”, vraagt een onbekende Amerikaan die onaangekondigd bijschuift, terwijl ik mijn eerste espresso van de dag aan land geniet. Hij is al 26 jaar met een Napolitaanse getrouwd en waarschuwt voor de grote en kleine gevaren van deze wispelturige stad. Napels kreunt onder de loden hitte en ik besluit mijn bezoek te beperken tot een wandeling door de havenbuurt.

“De afval hoopt zich op in de stad en weet u wat er met afval gebeurt die op straat blijft liggen ?” Ik krijg geen tijd om een antwoord te formuleren. “Uit de afval komen wormen, en de wormen trekken ratten aan. En de ratten brengen weer loslopende honden mee. En samen halen die allerhande ziekten binnen.”

Ik knik en proef van de espresso, die uitstekend is. Ik heb jaren geleden beslist om van deze stad te houden mét haar chaos, haar grote en kleine criminaliteit, haar verleden en ben niet van plan om mijn goed humeur bij het weerzien te laten vergallen door een verhitte inwijkeling.

“Ik moet nu weg, nog een bus halen”, zegt de Amerikaan die me nog enkele extra waarschuwingen meegeeft. “Kijk uit, want het zijn allemaal dieven, maar kleine dieven. Geen horloges en zeker geen juwelen dragen.”

Ik knik, want ik moet naar de Gambrinus, een van de legendarische cafés van de stad waar in het overweldigende interieur baba au rhum, sfogliatella en pastira wachten, volgens kenners de beste van de stad.

De Etna in het glas

Een dag later leggen we tegen elven aan voor de oostkust van Sicilië, waar het silhouet van de Etna dominant is. Niet dreigend, maar toch altijd voorzien van een rookpluim. De flanken werden in 2002 nog dooreengeschud en het dorpje San Verenina, waar ik doorheen rij, kreeg raken klappen. Huizen scheurden, de kerk staat nog altijd in de steigers. Ik ben op weg naar Taormina, maar heb eerst een afspraak op het wijndomein van de Barone di Villagrande waar Carina Nicolosi me opwacht. Het domein is niet spectaculair mooi of luxueus, het lijkt veeleer op een authentieke hoeve, uitkijkend over zee en over de hellingen waar de druiven groeien.

Onder een parasol op het terras worden bruschette geserveerd, pecorinokaas, salami en olijven. En later pasta en worst, terwijl we van de verschillende wijnen proeven die hun eigenheid danken aan de lavaondergrond. Een vredige plek die zich niets lijkt aan te trekken van het getourmenteerde verleden van deze diabolische berg.

’s Namiddags loop ik door het oude Taormina, dat heeft een chaotische geschiedenis achter de rug. De grondvesten van het stadje werden al voor onze tijdsrekening gelegd en in de vierde eeuw voor Christus werd een amfitheater gebouwd. Dat is nog altijd prominent aanwezig, tussen de Tauroberg en de zee, met op de achtergrond de Etna en de verwaaiende rookpluimen van de lava die traag de berg afrolt. Wie moe is van het klimmen, vindt naast de ingang Timeo, het vijfsterrenhotel dat ongeveer eenzelfde uitzicht biedt en de perfecte plek blijkt voor een hapje en een koffie. Geserveerd door stijlvolle, maar verstrooide obers.

De vulkaan als naaste buur

Het leven aan boord biedt welhaast evenveel vertier als de korte excursies op het vasteland. Doorgewinterde cruisevaarders blijven gewoon aan boord, laten zich de een of andere massage welgevallen, of brengen een deel van de tijd lezend door in de kleine bibliotheek. Anderen kijken uit naar de excursies in groep, terwijl een derde afdeling, bestaande uit koppige individualisten waartoe ik mezelf reken, op eigen houtje de kuststadjes en eilanden gaat verkennen. Bij nader inzien varen we van eiland naar eiland en van vulkaan naar vulkaan. Op donderdag legt de Royal Clipper aan in de haven van Lipari, een van de zeven Eolische Eilanden, die alle van vulkanische oorsprong zijn, maar bij ons zo goed als onbekend zijn. Bij de Italiaanse beau monde daarentegen zijn ze een zeer gegeerde bestemming en ook prins Laurent is er geen onbekende. Menig rijke familie bezit er een huis op een afgelegen plekje weg van de toeristische drukte. Op het pleintje bij de haven is het rustig genieten en niets wijst op het woelige verleden van het eiland, dat al in prehistorische tijden bewoond was, later een Griekse kolonie werd, door de Romeinen werd veroverd, onder de Noormannen weer tot bloei kwam en halverwege de zestiende eeuw door de Turken werd verwoest. Negenduizend inwoners werden toen als slaaf ingelijfd. Genoeg geschiedenis om het lokale archeologische museum met voorwerpen en verhalen te stofferen.

Vlakbij ligt een ander bijzonder eiland, Vulcano, niet veel meer dan een actieve vulkaankegel in zee. Op de terugweg passeren we bij valavond de brutale schoonheid van de Stromboli, grijs en dreigend aan de westzijde, waar de laatste lavastroom voor een steile helling zonder gewassen heeft gezorgd. Elders bloeit groen en geel, en aan de noordzijde duikt op de landtong zowaar een dorpje op. We staan met zijn allen op het achterdek en verwonderen ons over de menselijke aanwezigheid aan de voet van zo’n ongastvrije mastodont. Vragen ons af wat het leven daar te bieden heeft. Aan boord is het vanavond captains dinner, maar het handvol opvarenden op het achterdek heeft daar weinig oren naar. Echte cruiseliefhebbers zijn niet van het dek weg te slaan, dissen er wilde verhalen op en verstommen alleen als we de onherbergzame vulkaan langzaam voorbijzeilen.

Door Pierre Darge Foto’s PPI

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content