“Humor is geen kwestie van zomaar een pruik en een rare bril opzetten, humor komt vanuit je binnenste”, meent Tania Van der Sanden, net uit de acajou haardos en nepslangenleren broek van nepmevrouw Jo Vally. Glory Hallelujah.

Als Tania Van der Sanden praat, praat haar hele gezicht mee: ogen flitsen, wenkbrauwen doen overuren, mondhoeken leiden een eigen hectisch bestaan. Goed observeren kan ze ook. Neem nu die tante Euthanasia Van der Zugt die ze neerzette in Frituur Kama, een kolderesk personage met een indrukwekkende derrière in een theatervoorstelling vol Kamagurka-nonsens. “Moppen met mayonaise, niet altijd om te lachen”, beloofde de affiche. Maar het gebaar waarmee ze bij het overeind komen bijna automatisch haar jurk over haar achterwerkprothese trok, was een authentiek dikkedamesgebaar.

Niemand kan bovendien zo sceptisch kijken als Tania, vooral als een journaliste in haar ziel probeert te peuteren. Je ziet het haar gewoon denken: “Die gaat het nu toch wel ver zoeken.” En humor, daarover kun je ook maar beter niet te veel zeuren. Humor moet vanzelf komen. Buiten kondigt de kermis een schuchtere lente aan en in café De Theaterkamer klinkt een eindeloze Songfestivalmedley. Tania neuriet mee: “Ein Bisschen Frieden, j’aime, j’aime la vie, ding dinge dong…”

In “Vaneigens” ben je de mammie, in “In de Gloria” Marijke van de anale seks of Lea die kotsschilderijen maakt en op het toneel Beatrice in “De Knecht van Twee Meesters”. Trek je daar telkens een ander schuifje voor open?

Tania Van der Sanden: Nee, ik zie niet veel verschil tussen spelen in het theater of voor de televisie. “Dat doe je er zeker bij?” vragen de mensen mij vaak, alsof televisiewerk minder aandacht zou vragen. Maar zo voel ik dat absoluut niet aan: waar het om gaat, is dat je zo oprecht mogelijk bent en alles op het moment zelf beleeft. Goed, op het toneel kun je misschien wat steviger uithalen, maar in In de Gloria kan ik me toch ook behoorlijk laten gaan.

Maar je mist wel de directe respons van het publiek.

Ja, maar bij televisieopnamen word je dan weer omringd door een hele ploeg: de regisseur, de cameraman, het productieteam. Als je die mensen stilletjes ziet staan schudden van het lachen, weet je dat je goed bezig bent. Het enige verschil is dat je in het theater kunt zeggen: “Morgen probeer ik het weer een beetje anders.” Je blijft bijschaven, elke voorstelling opnieuw. Als bij de televisie de boel eenmaal ingeblikt is, ben je afhankelijk van de montage. Bij In de Gloria zit dat wel snor: regisseur Jan Eelen weet heel goed wat hij wil.

De personages van “In de Gloria” zijn meer dan zomaar typetjes.

Het was zeker niet onze bedoeling om er karikaturen van te maken. Jan is daar heel streng in. Pas op, streng op een goede manier, want het is een bijzonder lieve man. Maar hij kijkt goed en als hij een personage te gespeeld vindt, dan moet het gewoner, echter.

Hoe maken jullie eigenlijk zo’n reportage: vertrekken jullie van een tekst?

Neenee, er is vooraf geen geschreven tekst. Alleen de grote lijnen van wat we gaan doen en zelfs die staan niet vast. We vertrekken gewoon vanuit een situatie: kijk, het gaat over dat soort mensen en die hebben dit of dat voor. Voilà, begin maar. Dan ga je eens kijken in de garderobe: we hebben rekken vol kleren en daarnaast dozen vol accessoires en juwelen, tot trouwringen toe. Je zoekt een outfit bij elkaar en dan ga je naar Appie, de grimeur, die je pruiken opzet, net zolang tot je allebei tevreden bent. En dan is de vraag of daar nog een bril bijhoort en een ketting of een sjaaltje en misschien toch beter een andere bloes. Gaandeweg krijgt die vrouw gestalte en dan denk je ( lichtjes lispelend): misschien spreekt ze wel zo, of je stopt watten in je wangen of onder je bovenlip. In een van de eerste afleveringen was ik een vrouw die graag in het kerkkoor wilde zingen. Goed, ik had alles aan, maar de schoenen klopten volgens mij niet. Toen ben ik opnieuw in de dozen gaan rommelen en ineens had ik ze: de juiste schoenen. Mijn benen leken er dikker door en dat paste helemaal bij de vrouw die ik voor ogen had. Gisteren was ik zogezegd de vrouw van Jo Vally, met een blonde pruik op. Maar ik zag iedereen twijfelen. Pas met een donkere op mijn hoofd voelde ik er ineens iets bij: ja, dit ben ik. Daarna komen mondjesmaat alle details: hoe die vrouw tijdens het praten aan haar oorbel zit te frutselen, bijvoorbeeld. Dan pas beginnen we aan de tekst.

Je moet als team wel enorm goed op elkaar ingespeeld zijn om op die manier te kunnen werken.

O, maar dat zijn we ook. Buiten Sien Eggers en Wim Opbrouck kende ik alle acteurs al en met Sien wilde ik eigenlijk al jaren heel graag samenwerken. Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, bleek dat trouwens wederzijds te zijn. Maar de rest van de ploeg, het productieteam en de technici, is ook geweldig. Iedereen is zo méé, daar heb je echt iets aan. Zoals Frank Focketyn het zo mooi zegt: “Het zijn allemaal speelvogels.” Iedereen heeft zijn zeg en dat kan allemaal. Want zoiets zou natuurlijk ook tegen kunnen vallen: dat je tien mensen en tien verschillende meningen hebt, zodat je er niet meer uit raakt. Maar bij ons loopt alles, waarschijnlijk omdat Jan het zo rustig stuurt. Ik ben geweldig gesteld op deze manier van werken omdat die je veel inspraak en een grote vrijheid geeft. Als je improviseert, kan er natuurlijk van alles mislopen. Maar het voordeel is dat je tegenwoordig meteen kunt zien wat je hebt opgenomen. En als het niet goed is, doen we het over. Sommige reportages hebben we dagen later opnieuw opgenomen. Pure luxe natuurlijk, want bij televisie wordt tegenwoordig vaak tegen de tijd gewerkt: goed of niet goed, om vier uur moet het erop staan.

Met “In de Gloria” mikken jullie niet op de gulle lach, jullie zijn niet bang om mensen op het verkeerde been te zetten.

Daar waren we het meteen over eens: het was niet de bedoeling een programma te maken waarbij mensen zich een half uur lang op de dijen zitten te kletsen. Dat doe ik ook niet als ik kijk. Met de verontwaardigde West-Vlaming van Wim moet ik altijd hard lachen, maar daarna komt er weer iets waar ik een beetje niet goed van word. Wat wij in de eerste plaats willen, is iets zeggen over de manier waarop de televisie met de mensen omspringt. Het is nu doodnormaal dat een reportageteam het eerste het beste huis binnenvalt en vraagt welke soep men er aan het maken is en wat meneer doet voor de kost en ocharme, is de kleine ziek? Iederéén komt tegenwoordig op televisie. Wacht, daar bestaat nu ook een naam voor: de verhumaninterestisering van de televisie. Maar je hebt gelijk: In de Gloria is een genre dat op de Vlaamse televisie nog niet vaak vertoond is. In Nederland had je Van Kooten en De Bie, maar ook dat werd niet door iedereen gepruimd. Het is niet van: haha, funny en nu werken we naar de climax toe. Wat wij heel graag wilden, was dat er ook iets van ontroering het programma zou binnensluipen en als ik sommige stukken zie, denk ik dat we daarin geslaagd zijn.

Zijn er dingen waar volgens jou niet mee gelachen mag worden?

Nee, want het is juist een van de herkenbaarheden van het leven dat zelfs in de pijnlijkste situaties wel iets grappigs zit. Die reportage over dat paar dat opa voor altijd heeft doen inslapen. Natuurlijk is het schrijnend als die vrouw zegt: “Ik kon hier voor de communie toch geen zestig man ontvangen, met opa die daar zo lag.” Maar als mensen beweren dat je daar niet mee mag lachen, dan denk ik: kijk toch eens om je heen. Het is zoals die eindeloze discussie over geweld: mag je het tonen in films en televisiefictie? Maar het geweld is alomtegenwoordig, je wordt er elke dag mee geconfronteerd. En als je naar echte reportages kijkt: je kunt het zo erg niet bedenken of het bestaat al. Nee, er zijn geen dingen waar je niet mee mag lachen. Maar je moet wel weten waar je mee bezig bent en je springt niet roekeloos om met mensen. Toen ik die vrouw speelde die zo graag had meegezongen in het kerkkoor, zijn we naar een mis gegaan en ben ik daar gewoon tussen de kerkgangers gaan zitten. Pas op, ik dééd niets en van die hele dienst hebben we uiteindelijk maar tien seconden gebruikt. Maar toch was ik bang dat de mensen zouden denken dat we hen wilden uitlachen. Gelukkig bleek achteraf dat niemand het zo had opgevat. Trouwens, toen ik daar zat, voelde ik mij helemaal die vrouw, door en door triest dat ik niet mocht meezingen. Een pruik en een bril, het helpt wel om zo iemand te worden, maar het meeste gebeurt toch vanuit je binnenste. Frank en ik hebben het daar al vaker over gehad, dat wij misschien toch met meer dan gewone aandacht om ons heen kijken. Niet dat ik je nu zit te observeren om te onthouden hoe je daar zit en kijkt om dat morgen te gebruiken. Nee, zo werkt het niet, maar om te doen wat wij doen moet je wel echt in mensen geïnteresseerd zijn en respect voor hen hebben. Neem nu die parodie op An Officer and a Gentleman, waarbij Lucas Van den Eynde mij in zijn schitterend wit uniform buitendraagt. Daarvoor zijn wij in een fabriek gaan draaien en ’s avonds had ik echt het gevoel dat ik daar werkte. Met het uur groeide mijn respect voor die arbeiders daar, want zij stonden dag in dag uit aan die machines.

Als jij als Lea, de bevlogen hobbykunstenares, een schilderij volkotst, is dat pure method-acting?

Nee, dat was geen method, dat was spaghetti. Als je dat maar met genoeg andere smurrie mengt en in je mond stopt, krijg je vanzelf braakneigingen. Ik ben wel een hele dag met die scène bezig geweest en pas aan het eind heb ik “gekotst”. Maar ik geloofde dat echt: die vrouw heeft een soort artistieke goeroe ontmoet en ze is ervan overtuigd dat die kotsschilderijen haar redding zijn. Een demystificatie van het vrouwelijke? Daar heb ik eerlijk gezegd geen moment bij stilgestaan. Ik doorgrond dat allemaal niet tot op het bot, anders zou ik het niet meer kunnen spelen, denk ik. Nee, het onthutsende van die reportage was de manier waarop die vrouw en haar man met elkaar omgingen. Tegen elkaar praatten ze niet, maar wel tegen de camera. Dan konden ze ’s avonds samen naar de televisie kijken en weten wat ze van elkaar dachten.

En geef toe, het is toch ook een beetje grappig: een zonsondergang van uitgekotste spaghetti. Wat je daar verder nog bij kunt denken, laat ik aan de kijkers over. Als acteur wil ik niet àlles invullen, er moet altijd iets open blijven.

Geeft het je veel voldoening, mensen aan het lachen te brengen?

Ja, absoluut. Met De Bloedgroep van Theater Malpertuis spelen we nu De knecht van twee meesters van Goldoni; het doet enorm deugd als je de lach in de zaal hoort opstijgen. Ik kwam er al vrij vroeg achter dat ik mensen kon laten lachen. Ik was het kleinste meisje van de klas, maar met een grote bek. Zodra je ontdekt hebt dat je de mensen op die manier kunt charmeren, ga je dat ook gebruiken. Nee, je haalt dat niet uit je zak, het gebeurt gewoon. Dat entertainerachtige heb ik van thuis meegekregen: mijn ouders waren geen acteurs, maar ze konden allebei zeer goed vertellen. Als er een feest was, zetten ze mijn vader altijd ergens in het midden, om de boel rapper op gang te krijgen.

Kan een vrouw tegelijk grappig en verleidelijk zijn?

Da’s zeker. Vrouwen kunnen alles!

Zijn veel mannen niet een beetje bang van een vrouw met een grote bek?

Ha, heerlijk, mannen die bang zijn van mij. Het helpt wel om je sterk te voelen, goed van de tongriem gesneden zijn. Soms kom je iemand tegen en denk je: tiens, daar wil ik mij wel eens mee meten. Nee, flauwekul, ik zou niet weten welk effect ik heb op mannen of op vrouwen, daar ben ik ook niet mee bezig.

In de media is men koortsachtig op zoek naar vrouwen met humor. Is het niet vooral een gebrek aan ervaring en techniek dat vrouwen ervan weerhoudt om grappig te zijn in het publiek?

Ach, die eeuwige klacht dat er geen grappige vrouwen zijn. Zijn mannen dan zo grappig? Het is toch ook altijd hetzelfde clubje dat in humoristische programma’s opduikt. In het theater zijn er genoeg vrouwen met humor: Sien Eggers, bijvoorbeeld, is uitermate grappig. Zo ken ik er nog veel meer. Maar theater is een medium met een klein bereik. Je bestaat pas als je op televisie komt, dat heb ik zelf ondervonden. Kijk, acteren is een vak als een ander: je kunt goed leren spreken en goed leren bewegen. Ik heb bijvoorbeeld veel gewerkt met Sam Bogaerts, hij is zowat de rode draad in mijn carrière. Sam heeft een zeer goed oor en ik heb ontzettend veel van hem geleerd. Dat je beter eerst iets zegt en dan je hoofd op je armen legt in plaats van omgekeerd – ik zeg nu maar iets. Maar of je hét kunt leren, zoals je een clowsopleiding kunt volgen, daar heb ik mijn twijfels over. Humor is toch vooral aanvoelen, volgens mij is het iets wat je in je hebt en wat je hoogstens een beetje kunt ontwikkelen door meer zelfvertrouwen te krijgen. Nu ja, ik moet niet veel zeggen, hoor. Als ik morgen première heb, sta ik ook te daveren van de zenuwen. Ik heb trouwens nooit het gevoel dat ik het allemaal weet, ook in het leven niet. Telkens als je denkt dat je weet hoe de dingen in elkaar steken, verandert alles weer.

Een vrouw die grappig probeert te zijn en het niet is, wordt ongenadig afgeschoten.

Jamaar, zo werkt het ook niet: wie grappig probeert te zijn, is het per definitie niét. Bij Alles kan beter heb ik een paar keer tussen Guy Mortier en Mark Uytterhoeven gezeten. Al die ogen op jou: De Grappige Vrouw. Dat is niet te doen, je zit daar gewoon te sterven. Wat je dan vooral niet moet doen, is proberen hen te overtroeven, want dat gaat toch niet. Bij In de gloria voel ik dat ook: zodra je een grap probeert te spelen, is ze weg. Dan begin je snuiten te trekken en rare dingen te doen alsof je de mensen wilt laten weten dat ze moeten lachen, maar dat heeft precies het tegenovergestelde effect. Je moet je gewoon zo goed mogelijk in een situatie proberen in te leven en het aan de toeschouwers overlaten of ze het grappig vinden of niet. Waarom is iets geestig? Ik lach mij soms beten en scheten met iets, maar probeer dat de volgende dag te reconstrueren en er is niets meer. Als ik iéts geleerd heb van Sam Bogaerts, dan is het dat humor vaak geboren wordt uit onlogica. De beste grappen ontstaan uit verwondering en shock. Maar misschien moet je daar juist niet te diep op ingaan, laat humor maar een beetje mysterie zijn.

Kun je nu nog puur dramatische rollen spelen of begint het publiek alvast te gniffelen als je opkomt?

Nee, daar heb ik totaal geen last van. Af en toe vraagt iemand na de voorstelling: “Ben jij niet die van Vaneigens?” Maar meestal word ik niet herkend. Ook op straat niet. In de Delhaize zie ik de mensen wel eens kijken, maar waarschijnlijk denken ze: “Ze lijkt er wel op, maar die van de televisie is groter en strenger.” Ik heb absoluut niet het gevoel dat ik mij een rol aangemeten heb waardoor ik nu alleen nog de lolbroek kan uithangen. Trouwens, geen rol zo ernstig of ik probeer daar een zekere lichtheid in te brengen. Met De Bloedgroep maakten wij ooit een voorstelling met drie stukken van Elvis Peeters en in een ervan had ik een vrij grappige monoloog. Goed, de mensen lachen en dat doet deugd. Maar dan word ik ineens een venijnig kreng. Pas op, die stemming zo doen omslaan, dat lukt je niet van de eerste keer, dat komt pas na een aantal voorstellingen. Maar dan voel je dat je het publiek vast hebt, dat het méé is. Neem opnieuw die reportage van In de Gloria over dat mens dat zo graag in het kerkkoor zong. Kennissen kwamen mij achteraf vertellen dat ze ook een beetje ontroerd waren door die vrouw. Dat deed mij plezier: mensen raken, hen beroeren, dat geeft mij zeker zoveel voldoening als hen te doen lachen.

De Bloedgroep-versie van Goldoni’s klassieker “Knecht van twee meesters”, in een regie van Sam Bogaerts is op woensdag 6 april om 20.30 uur te zien in de Mechelse Stadsschouwburg ( Tel. 015/29.40.00) en gaat daarna op tournee door Nederland. Voor de speeldata in mei: Theater Malpertuis, Tel. 051/40.62.90.

Linda Asselbergs / Foto’s Kristien Buyse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content