Van de vijf New Yorkse ‘boroughs’ is Queens het uitgestrekste en het meest gevarieerde deel van de stad, een ware toren van Babel, waar meer dan 180 talen worden gesproken. Tot voor kort had Queens het imago van een culturele woestijn. Dat is radicaal aan het veranderen. Een dagje ‘linkeroever’ is een verrassende ontdekking.

Televisiekijkers kennen Queens vooral als de woonplaats van proleten zoals Archie Bunker van All in the Family of karakters uit NYPD Blues. Jazzfanaten weten dat Louis Armstrong hier woonde en stierf. Tennisliefhebbers (wie is dat in België intussen niet) weten dat de USOpen er plaatsvinden. Maar nog altijd is Kennedy Airport alles wat de meeste toeristen van Queens te zien krijgen. Ten onrechte. Queens is zich een stevige reputatie aan het verwerven als bruisend artistiek centrum, zoals Soho in de jaren tachtig en later Chelsea en Williamsburg in Brooklyn.

De beetje aarzelende doorbraak begon in 1981. Dat jaar opende het P.S. 1 Contemporary ArtCenter in Long Island City, een semi-industriële wijk met uitzicht op Manhattan aan de overkant van de East River. De voormalige stadsschool ( P.S. staat voor Public School) was al sinds 1976 een plek waar kunstenaars bijeenkwamen en waaromheen ze toen nog goedkope ateliers huurden. Met de officiële status van P.S. 1 als museum begonnen de prijzen van vastgoed in de buurt te stijgen, beleggers ontdekten de elegante brownstone-huizen en een handvol galeries en hippe restaurants opende zijn deuren. Maar hoe dicht P.S.1 ook bij Manhattan was, het idee dat je naar Queens ging voor de kunst, sloeg nooit echt aan bij een groot publiek.

MoMA steekt East River over

In juni vorig jaar kwam daar ineens verandering in toen een van de beroemdste kunsttempels van New York, het Museum of Modern Art ( MoMA), naar Long Island City verhuisde. Voor alle duidelijkheid : de verandering van adres is tijdelijk. Het MoMA was zijn 73-jarig oud gebouw in de 53ste straat in Manhattan ontgroeid. De museumdirectie besloot om tijdens de uitbreidingswerken tijdelijk een ander onderkomen te zoeken. In 1998 kocht het een oude nietjesfabriek in Queens en een jaar later affilieerde MoMA het P.S.1 Contemporary Art Center. De twee zijn nu ongeveer buren (op een kwartiertje wandelen of twee metrohaltes van elkaar). De verhuizing uit Manhattan ging met veel fanfare gepaard. Er was een dure advertentiecampagne, gratis toegang, feest, vuurwerk en een symbolische processie georganiseerd door de Belg Francis Alys waarin reproducties van MoMA’s topstukken van het oude naar het nieuwe museum werden gedragen. Naast Alys was het Brussels-New Yorks designbedrijf Base ingehuurd om het spetterend nieuw imago van MoMA QNS (de afkorting inbegrepen) te ontwerpen.

Verhuizen doet natuurlijk pijn in de portemonnee. In 1998-’99 (weliswaar een absoluut topjaar) kreeg het museum 1,8 miljoen bezoekers over de vloer. Tijdens zijn eerste jaar in Queens zag het er amper een klein half miljoen binnenstappen. Net als P.S.1 ligt MoMa QNS op een boogscheut van Manhattan. De metro stopt letterlijk aan zijn deur. In het weekend zijn er ook om het uur bussen die van de oude locatie (53rd Street) vertrekken. Eén bus rijdt rechtstreeks naar het museum en terug, de andere (de Art Link) doet ook enkele andere musea en kunstcentra in en rond Long Island City aan.

Queens heeft meer dan vijftien musea waarvan acht in en rond Long Island City. Veel te veel om in één dag te doen. Wandelen of zelfs fietsen van de ene plaats naar de andere is niet evident. Van oost naar west meet Queens 22 kilometer, van zuid naar noord 24.

Een dagje Queens

Het is warm, maar het regent in New York. Dat doet het al drie dagen lang. Ik ben in het Grand Central-metrostation op nummer 7 gestapt (ook bekend als de Flushing Line of TheInternational Express). De trein zit zoals gewoonlijk vol met nationaliteiten uit de hele wereld. Met hun gesprekken verraden sommige passagiers dat ze op weg zijn naar de US Open, een flink eind van hier. Hopelijk voor hen klaart de hemel op. De trein duikt onder de East River. Aan de andere kant stap ik uit aan de derde halte, 45th Road/Courthouse Square. “Waar is P.S. 1 ?” vraag ik, bij wijze van test, aan de vrouw achter het loket van het metrostation. Ze haalt haar schouders op. ” I don’t know.” Geen nood. Er staat een bordje met een dikke pijl aan de uitgang van het metrostation. Van hier zie ik Manhattan, maar toch lijkt het heel ver weg. De metro ratelt bovengronds hoog boven me. De straat is zoals heel Long Island City een mengeling van lage warenhuizen, ateliers en garages en woonhuizen, waaraan flink wat Amerikaanse vlaggen wapperen.

P.S. 1 is nog geen vijf minuten wandelen. Het is rustig in het bijna honderdjarig bakstenen schoolgebouw. De gangen, met hun vaalgroene muren en blinkende vloeren, ademen nog helemaal de ouderwetse, beetje deprimerende schoolsfeer van vroeger. De klaslokalen zijn nu wit geverfde galeries, verspreid over drie verdiepingen. Er zijn tijdelijke tentoonstellingen van ruim dertig hedendaagse kunstenaars. Bijzonder in het oogspringend zijn de foto’s en de video van de documentaire van Taryn Simon, getiteld The Innocents. Haar werk documenteert de verhalen van Amerikanen die in de gevangenis hebben gezeten, sommigen ter dood veroordeeld, voor gewelddadige misdaden die ze niet hebben gepleegd. Buiten op de stellingen heeft kunstenaar Leo Villareal een complexe lichtinstallatie aangebracht.

Niet te missen is de kelder. Als deel van de vaste collectie is de ruimte met de oude, verroeste chauffageketels en machines omgetoverd tot een bizar sprookjesachtige ruimte. Op het dakterras, dat nu dicht is, worden in de zomer drukbijgewoonde beachparties gehouden. Strandfuiven ? Veel NewYorkers zonnen ’s zomers op hun geasfalteerde platte dak, wat ze tarbeaches (asfaltstranden) noemen, vandaar de naam. Voor ik het museum verlaat, loop ik nog even langs het café. De keuze is zeer beperkt. Het is beter en goedkoper om je honger te stillen in een van de simpele pastarestaurantjes, bij de Cubaan of de Chinees aan de voet van het metrostation.

Ik stap terug op de metrolijn 7. Het hoge bovengrondse ritje is een attractie op zich. Achter ons zweeft Manhattan in de mist. Links en rechts liggen oude, grote en kleine fabriekjes en stapelhuizen met houten watertorens op de daken. Een leegstaand complex, een wirwar van trappen en gebouwen, is overwoekerd met graffiti. Er verschijnt een hemelsblauw gebouw met daarop de gebroken witte letters MoMA. De trein stopt aan 33th Street en ik stap uit. Het station ligt zo hoog dat het iets heeft van een uitkijktoren. Ik steek Queens Boulevard over, langs een eivolle Ecuadoraanse diner (goedkope restaurant) en een hotdogverkoper en loop het museum binnen. Hoewel het een weekdag is, is er veel volk. In de dure cafetaria is elk tafeltje bezet. Het is het drukst in de galeries waar werk van schilder Max Beckmann en fotograaf Ansel Adams wordt tentoongesteld.

In de vleugel waar een greep uit de vaste collectie hangt, loodst een Japanse man enkele landgenoten in ijltempo langs de schilderijen. Ik begrijp alleen de namen : ” Seurat, Chagall, Monet, Picasso…” Eerlijk is eerlijk. De hoogtepunten zijn er, maar wie de volledige MoMA-collectie wil zien, blijft op zijn honger zitten. Het museum compenseert dat met tot nu toe telkens succesvolle tijdelijke tentoonstellingen. Ook bejubelt het de architectuur van zijn tijdelijk onderkomen. Het is waar dat de voormalige fabrieksruimte helder, overzichtelijk en flexibel is, maar ervan achterovervallen doe je niet. In de Zuid-Amerikaanse diner op het hoekje is elke tafel nog altijd bezet met van arbeiders in werkkledij, toeristen in shorts en jeans tot Manhattan-types in chique kantoorplunjes.

Dromen van Afrika en Azië

Het is vijf minuten lopen van hier naar twee andere musea die net als het MoMA tijdelijk hun tenten hebben opgeslagen in Long Island City. Het eerste is het American Museum ofAfrican Art dat van Soho verhuisde in afwachting van een nieuw permanent onderkomen in Harlem. Het tweede, het Isamu Noguchi Garden Museum, hoopt om volgend jaar naar zijn gerestaureerde standplaats terug te keren, ook in Queens maar op een fikse wandeling van hier. De twee musea zijn nu in hetzelfde gebouw ondergebracht. Twee continenten, voorlopig in miniatuurvorm. In het Noguchi Museum loopt een tentoonstelling van foto’s en tekeningen van de lange reizen die Noguchi tussen 1949 en ’56 maakte in Azië en Europa op zoek naar de diepere betekenis van ontspanning. De video over het leven en de kunst van Noguchi die in de kleine cafetaria wordt getoond, zal veel mensen doen dromen om naar Queens terug te keren eens het nieuwe museum voltooid is.

Eén etage hoger, in het American Museum of African Art, is het ook al schoonheid wat de klok slaat. Daar heeft de tentoonstellingsmaker van het museum, de Antwerpenaar FrankHerreman, voor de zoveelste keer voor gezorgd. Zijn huidige tentoonstelling, MaterialDifferences : Art and Identity in Africa kreeg enthousiaste kritieken in de NewYorkse pers. Herreman heeft 130, voornamelijk ceremoniële voorwerpen gerangschikt volgens de materialen en technieken waarvan en waarmee ze gemaakt werden. Hout, goud, gebakken klei, ijzer, ivoor, beenderen, textiel : je wordt meegenomen op een reis door Afrika waarin een gemeenschappelijke artistieke identiteit de landsgrenzen doet vervagen. Als ik alles gezien heb, bekruipt me net als in het Noguchi Museum en het MoMA het gevoel : ik wil meer. Maar dat is een compliment. En Queens heeft nog zoveel andere musea om mijn honger te stillen, zoveel andere redenen om vanuit Manhattan de rivier over te steken en New Yorks ‘linkeroever’ te exploreren. n

Tekst Jacqueline Goossens l Foto’s Bart Michiels

In een symbolische processie werden reproducties van MoMA’s topstukken van het oude naar het nieuwe museum gedragen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content