Een wirwar van archeologische sites waarvan de meeste nog blootgelegd moeten worden, schitterende landschappen, vriendelijke mensen, luxehotels… Jordanië heeft reizigers veel te bieden. De bijbel is alom aanwezig.

De dag nadert zijn einde en ondanks de hittesluier is de Dode Zee ginds in het westen nog goed te zien, achter de indrukwekkende Wadi-Mujibkloof. In het oosten strekt zich een weidse vlakte uit, met alleen een paar bedoeïenen op hun dromedarissen en wat boeren die zwoegen op stukken grond die voor een leek niet van de woestijn te onderscheiden vallen. Links, op een plateau naast het ravijn, vinden opgravingen plaats. Tussen de ruïnes staat een groepje kinderen uit een naburig dorp aandachtig te luisteren naar een vrouw die ze een verhaal vertelt. Het is het verhaal van hun land. “In de ijzertijd, drieduizend jaar geleden, was er een koning die Mesha heette en die hier een gigantisch fort liet bouwen…” De vertellende vrouw komt uit België. Denyse Homès-Fredericq is archeologe en gepensioneerd VUB-medewerkster. Ze leidt sinds 1987 de Belgische opgravingen in dit gebied.

We bevinden ons in Lehun, een plaatsje in het hart van het Moabgebergte, waarvan de naam verzonken ligt in het bijbelverhaal. Op deze oeroude plek wordt al bijna dertig jaar gegraven. “Vóór 1978”, zo vertelt Denyse Homès, “verkenden we met een ploeg wetenschappers de omgeving. We brachten toen maar liefst vijftig interessante, maar nog onaangeroerde plekken in kaart. Uiteindelijk viel onze keuze op Lehun, betoverd als we waren door het fantastische landschap van de Wadi Mujib ( de bijbelse rivier Arnon) en door de archeologische rijkdom van deze plaats. Je kon hier toen alleen komen over een nauwelijks begaanbaar pad van enkele kilometers lang.” Dankzij de Belgische opgravingen is het dorpje tot bloei gekomen. Er zijn nu vier scholen, terwijl er vóór de komst van de wetenschappers niet één stond.

Iets ten noorden van Lehun rijst de berg Nebo hoog boven de vallei van de Jordaan uit. Wat een aanblik ! Hier komen verleden, geloof en heden bij elkaar. Op de top van deze berg sprak Jahweh een zekere Mozes toe, hem herinnerend aan een belofte met ingrijpende gevolgen : ” Dit is het land, dat ik Abraham (…) gezworen heb (…)” En hij vervolgde : ” Ik heb het u met uw ogen doen zien, maar gij zult daarheen niet overgaan.” Jahweh koesterde namelijk enige wrok jegens Mozes, die op deze plek stierf. Vanaf hier kijk je dus uit over het beloofde land, een aanblik die je niet onberoerd laat : links de Dode Zee, vervolgens de vallei van de Jordaan, waarvan de weelderige vegetatie contrasteert met de woestijn van Judea, en bij helder weer lijkt het net of je daarboven Jeruzalem kunt ontwaren. Wel duidelijk zichtbaar daarentegen is de oase van Jericho en daarachter de berg waar Jezus door de duivel in verzoeking werd gebracht.

Iets dichterbij ligt Betanië, de plaats waar Jezus (sinds januari 2000 ook volgens de officiële lezing van de Kerk) door Johannes de Doper werd gedoopt. Bij deze engte in de Jordaan zijn de resten gevonden van een belangrijk pelgrimsoord uit de Byzantijnse tijd. Ook is er een put met water uit de rivier, maar de oever is om veiligheidsredenen helaas niet toegankelijk.

Op zes kilometer van de berg Nebo, die niemand achter zich mag laten zonder eerst de fraaie mozaïeken van vrolijke, wijn drinkende mensen te hebben bewonderd, ligt Madaba. Deze stad met nog veel christelijke inwoners beleefde zijn hoogtijdagen in de Byzantijnse tijd. Uit deze glansperiode zijn nog tal van kerken en mozaïeken bewaard gebleven. In veel huizen ontdekken de bewoners ook nu nog prachtige mozaïeken. “Meestal,” zo weet Denyse Homès, “houden ze daar angstvallig hun mond over om bemoeienis van het departement Oudheden te voorkomen.”

Het beroemdste mozaïek is de Madaba Kaart in de Sint-Joriskerk, een afbeelding van het zesde-eeuwse Palestina. Je ziet zelfs de vissen die de Jordaan afzwemmen naar de Dode Zee, maar daar meteen weer rechtsomkeert maken. Het zeewater was toen al te rijk aan zout en fosfaten.

Wie trek heeft, gaat naar de Haret Jdoudna in de winkelstraat. Dit vermaarde restaurant bevindt zich in een gerenoveerd huis met een mooie binnenplaats. Er kan ook buiten en op de eerste verdieping worden gegeten. Een buffet zul je er niet aantreffen, wel overheerlijke streekgerechten.

Van Nabateeërs tot Indiana Jones

Op de oevers van de Dode Zee hebben de Jordaniërs onlangs een aantal uiterst luxueuze hotels gebouwd. Het Mövenpick is waarschijnlijk het comfortabelst en heeft bijzonder smaakvol ingerichte kamers. Het balneotherapeutische complex van dit hotel is een lust voor het oog met zijn terrasgewijze zwembaden met uitzicht over de zee en op het privéstrand voor de hotelgasten. Een duik in dit romige water is een ervaring die geen bezoeker aan zich voorbij mag laten gaan.

Twee uur rijden verder naar het zuiden ligt Petra, een stad als een openluchtmuseum. Wie ooit Indiana Jones and the Last Crusade van Steven Spielberg zag, herkent de stad meteen. Het is zonder meer een van de indrukwekkendste plaatsen ter wereld, en volgens Denyse Homès zelfs “de allermooiste, zowel vanwege de kleurenpracht als de door mensenhanden bewerkte rotsen.” De roze stad komt onder de naam Sela (Hebreeuws voor ‘rots’) al meerdere keren in de bijbel voor. In de ijzertijd woonden hier al mensen. De bedoeïenen noemen deze plaats Wadi Moussa, de vallei van Mozes. Petra betekent dan weer rots of steen in het Grieks. Door de Nabatese bezetting, ten tijde van Alexander de Grote, werd het een felbegeerde plaats. Ondanks de moeilijke bereikbaarheid en de ligging diep in de bergen groeide Petra uit tot de hoofdstad voor de Nabateeërs, de handelslieden die de specerijenhandel en de routes van de karavanen uit Arabië, Syrië, Mesopotamië en later het Romeinse Rijk stevig in hun greep hielden.

Nadat ze in de dertiende eeuw volledig werd verlaten, duurde het tot 1812 voor de stad herontdekt werd. Verkleed als bedoe-ien ondernam de Zwitserse archeoloog J.L. Burckardt toen in opdracht van de Royal Geographical Society in Londen een tocht naar de Siq, waar al tijden geen mens meer voet had gezet. De Siq is een smalle kloof, een doorgang van enkele meters breed tussen afwisselend witte, roze en rode bergwanden die naar de stad leidt. Nu wandelen dagelijks honderden toeristen erdoorheen. Aan weerszijden zijn goten uitgehakt voor de wateraanvoer naar de stad. Na een halfuur lopen wordt de kloof nog smaller, ineens en in rode tinten gehuld, duikt al Khazneh (de Schat) op. Die aanblik zal geen enkele bezoeker ooit nog kunnen vergeten. “Dit unieke monument,” vertelt Denyse Homès, “heeft altijd tot de verbeelding van de bedoeïenen gesproken. Zij waren ervan overtuigd dat de schat van de farao verborgen zat in de urn boven in dit beeldhouwwerk. Door hun geweren leeg te schieten op deze waardevolle, maar onbereikbare kruik hoopten ze de kostbaarheden op zich neer te kunnen laten regenen. Helaas. De urn was slechts een begrafenissymbool.”

Na al Khazneh bereiken we de ‘grote necropool’. In het ravijn komen we voorbij het Romeinse amfitheater en langs verscheidene rotsgraven. De grafgevels in de zandsteenrotsen vormen een indrukwekkend voorbeeld van de Nabatese kunst. “In ruim vijfhonderd monumenten in Petra vloeit de erfenis van het oude oosten samen met de verfijning van het Syrische en Alexandrijnse hellenisme. Deze in de rotsen uitgehouwen grafgevels getuigen van een diepgaande en vergevorderde kennis van architectuur.”

De ezel wint het

We gaan verder over de oude geplaveide weg door de benedenstad, waar zich de Romeinse markten, tempels en baden bevonden. De vele kanalen, waterreservoirs, terrassen en dijken bewijzen dat de Nabateeërs behendige landbouwers waren. Aan de andere kant van de benedenstad begint de klim naar het klooster Deir, het op één na beroemdste monument van Petra. De tocht duurt ongeveer een uur en kan het best ’s ochtends worden ondernomen. Wel tien keer bieden jonge bedoeïenen me aan om per ezel verder te klimmen. De elfde keer stem ik toe, mijn westerse schuldgevoel negerend.

Het taai uitziende ezeltje klautert opvallend gezwind naar boven. Het voordeel van deze manier van reizen is dat je fris op de top van de berg verschijnt en niet te uitgeput bent om het monument nog te bekijken. In een grot is een drink- en eetgelegenheid ingericht. Er zijn zo’n beetje overal op het terrein wel verfrissingen verkrijgbaar. Een eigen veldfles is handig, maar niet echt nodig. Aan drukte geen gebrek, maar er zijn tal van wandelroutes waar je geen sterveling tegenkomt, zoals het pad naar het graf van Aäron.

Petra telt veel hotels. Het Crowne Plaza behoort tot de betere en heeft een terras met een adembenemend uitzicht over de zandstenen ravijnen met hun schakeringen van geel tot roze in het wisselende licht van de zon. In een oude graftombe schuin onder het hotel is een heuse bar ingericht.

Luchtspiegeling met Kuifje

Na een uur rijden terug naar Akaba doemt de Wadi Rum voor ons op. Niets dan zand en rode ravijnen, zo ver het oog reikt. Lawrence of Arabia schreef ooit : ” Bevangen door ontzag hulde onze minuscule karavaan zich in een doodse stilte, beschaamd om eigen nietigheid tegenover zoiets overweldigends… Alleen in kinderdromen zijn landschappen zo stil en weids.” In deze woestijn zijn luchtspiegelingen niet ongewoon, dat kan ook Denyse Homès beamen : “Ik zag een soort groot meer met palmbomen en ik dacht meteen aan Kuifje !” Na de tweesprong passeren we rechts een gigantische rots met een soort schoorstenen erin, zeven in totaal. Dit zijn de Zeven pijlers van de wijsheid. Ze hebben hun naam gegeven aan het boek van Lawrence of Arabia waar de bovenstaande regels uit afkomstig zijn.

In de Wadi Rum moet je je auto op de parkeerplaats achterlaten en de tocht voortzetten per 4×4, te paard of op een dromedaris. De prijzen liggen vast, de reistijden variëren. Het vroege ochtendlicht is uniek. We bezoeken een Nabatees tempeltje en komen bij de put van Lawrence, die een beetje tegenvalt. Een vierkant betonnen gat rond een waterbron, meer is het niet. Daarna bewonderen we een ravijn in een zee van rood. Dit is de Khazalikloof. De wanden worden gesierd door inscripties uit alle tijden, van prehistorisch, Assyrisch, Nabatees en Arabisch tot en met het heden. De horden toeristen hebben de plaats ingenomen van de karavanen uit vervlogen eeuwen. Buiten zijn verscheidene restaurants te vinden, zoals de Captain Campsite, die in een rots is uitgehouwen. De bedoeïenenkeuken biedt over het algemeen smakelijke gerechten.

Na een uurtje rijden komen we in Akaba aan. Wat deze grote moderne havenstad aan charme ontbeert, maakt het indrukwekkende landschap weer goed. Het diepblauw van de Rode Zee steekt fel af bij het okerrood van het Sinaïgebergte. In de verte ligt de Egyptische stad Taba en rechts gaan de gebouwen van Eilat ongemerkt over in die van Akaba. Verscheidene hotels verhuren duikmateriaal voor liefhebbers die de koraalriffen bij de Saudische grens aan de andere kant van de haven willen bewonderen. Overal worden gigantische betonnen toeristencomplexen uit de grond gestampt. Het Mövenpick Hotel verwent zijn gasten met fraaie zwembaden. In het centrum kunnen diverse ruïnes worden bezocht, waaronder het beroemde kasteel dat Lawrence of Arabia met zijn bedoeïenentroepen heeft bestormd in de Eerste Wereldoorlog.

De weg terug naar Amman (ruim 3,5 uur) is vrij eentonig. Alleen de tankstations met winkel en café zorgen voor wat afwisseling. Het archeologische museum in Amman, klein maar met een bijzonder uitgebreide collectie, is wel een bezoek waard. De Romeinse ruïnes vlak bij het museum bieden een schitterend uitzicht over de stad. Een uitgelezen plek om (voorlopig) afscheid te nemen van dit land en zijn bijbelse aardrijkskunde.

Vincent Dudant

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content