Na de split van de Evil Superstars hield hij zich een tijd low profile, maar nu is Mauro met een sexy en eerder nostalgisch soloalbum weer klaar voor de confrontatie met het duizendkoppige anonieme monster.

Heren, u bent gewaarschuwd: uw eega’s zullen niet meer te houden zijn, want Mauro Pawlowski is terug. De rocker met Pools-Italiaanse wortels had altijd al de looks, het gevoel voor humor en de charmante nonchalance om harten te breken. Nu heeft hij daar ook de perfecte liedjes voor. Songs From A Bad Hat heet zijn solodebuut.

De plaat, geproduceerd door David Sardy (eerder al in zee met Soulwax) staat volledig in het teken van catchy, bijna ouderwetse tunes. De meezingbare voorbodes A Faint Smile en Let Me Know waren in die optiek zeer representatief.

In het repertoire van Mauro’s vroegere groep Evil Superstars vormde een toegankelijke popsong als It’s A Sad Sad Planet eerder een uitzondering. Was dit Limburgs gezelschap te grillig voor het grote publiek? Feit is dat de platenverkoop tegenviel en dat de carrièreplanning van de major bij wie de Superstars getekend hadden niet overeenstemde met die van Mauro. Sterker nog, het woord carrièreplanning kent hij niet eens. Met veel plezier is de man dan ook aan een drastisch nieuw hoofdstuk begonnen.

Viel je na de split van de Evil Superstars in een zwart gat, of brak er een periode van genot aan omdat je verlost was van de hoge verwachtingen?

Mauro: Geen van de twee hysterische reacties die jij je voorstelt. ( lacht) Ik ploegde gewoon voort. Een aantal van de nummers die ik nu heb opgenomen, heb ik in die periode al geschreven.

Maar je deed het wel rustig aan.

Ik wil mezelf niet opjagen, en toch moet ik mezelf onder druk zetten als ik goeie muziek wil maken. Maar ik had niet direct een plan voor ogen. Ik ben een beetje een chaotisch mens. Ik wil nooit orde op zaken stellen, want dat is nefast, vrees ik. Onlangs heb ik tien dagen lang geen muziek gemaakt, waardoor er tijd vrijkwam om de zaken eens vanop een afstand te bekijken. Wel, ik werd daar wanhopig van. Als ik tijd heb om na te denken, raak ik in paniek: “Oei, ik heb natuurlijk weer de meest foute piste genomen die je je kon inbeelden.” Ik werk dus continu, uit zelfbescherming. Voor de zakelijke besognes stel ik een andere spier in werking. Daar heb ik ook een manager voor. Ik zorg er ook altijd voor dat er iemand in de groep zit die praktisch is ingesteld. De drummer doet nu bijvoorbeeld de boekhouding.

Wanneer had je de nummers voor Songs From A Bad Hat klaar?

Ik heb er nog één geschreven toen we in oktober de studio ingingen: She Sits At Home. De producer zei me: “Ik heb nog eens naar de tape van 30 songs geluisterd en vind dat we, om een goeie balans te krijgen, nog een popnummer nodig hebben.” Dat heb ik toen meteen gemaakt, terwijl de microfoons openstonden. De drummer zette een ritme in en ik nam mijn elektrische gitaar en een blocnote. Zo soepel kan het dus ook, al kan je daarbij ook weleens de bal volledig misslaan. Het vraagt uiteraard wel tijd om zoiets verder uit te werken. Een goed basisidee is echter het allerbelangrijkste.

Hoe kom je doorgaans op zo’n idee?

Dat is een vraag die je beter aan Thomas van Aquino kan stellen. Die heeft er boeken over geschreven en er nóg geen antwoord op gevonden. ( lacht) Ik zorg er enkel voor dat ik het moment van inspiratie herken. Mijn sensoren zijn constant in werking, zodat ik geen moment van bezieling laat voorbijgaan. Want de muze komt natuurlijk niet altijd wanneer je met een gitaar op je schoot zit.

Zijn er momenten waarop je er gevoeliger voor bent?

Blijkbaar niet. Vreemd genoeg kan ook op een letterlijk ongevoelig, leeg en grijs moment je iets fantastisch te binnen schieten. Wakker en alert blijven, daar komt het op aan.

Ooit al last gehad van een writer’s block?

Nee. Ik heb wel al eens geen goesting om iets te maken. Dat mag maar enkele dagen duren, want daarna moet ik voor mijn mentale gezondheid weer aan de slag. Maar een writer’s block, een lange periode waarin je niets op papier krijgt, zoals Sting ooit heeft gehad, dat heb ik nog niet gekend. Maar ik ben nog maar 30. Ik heb nog tijd genoeg om het een keer mee te maken. ( lacht)

Muzikaal heb je een metamorfose ondergaan. Het lijkt alsof je nu meer gefocust bent, terwijl je vroeger duizend richtingen tegelijk uit wilde.

Dat klopt. Ik moet een richting of een stijl eerst helemaal voélen voor ik er iets mee kan doen. Blijkbaar heb ik nu de behoefte om op een heel traditionele manier te communiceren. De behoefte ook om iets af te bakenen. Als dat betekent dat ik een beetje terug in de tijd moet stappen, dan is dat zo. Zolang ik mijn gevoel maar volg. Uiteraard probeer ik dat te combineren met mijn maatschappelijke zetel. ( lacht) Mijn winkel moet tegelijk draaien. Als muzikant word ik momenteel geraakt door mensen die klare taal spreken. Mijn intuïtie als performer zegt me dat ik nu voor de compacte, duidelijke popsongs met een uitgesproken onderwerp moet gaan.

Waar heb je de laatste twee jaar veel naar geluisterd?

Ik luister naar hetzelfde als tien jaar geleden. Misschien zelfs nog iets meer dan vroeger naar improvisatiemuziek. De radio staat weinig aan. Ik hoor te veel springerige kids die met lifestyle bezig zijn. Muziek roept bij mij altijd associaties op. Ik heb aanknopingspunten nodig. Dat kan vaag en persoonlijk zijn. Maar als muziek gelinkt wordt met iets waarmee je om de verkeerde redenen doodgeslagen wordt, zoals lifestyle en mode, dan haak ik af. Een uur naar Studio Brussel luisteren, dat houd ik niet vol. In die tijdsspanne hoor ik slechts twee songs die mij aanstaan, meestal hiphopsingles.

Heb je problemen met jonge gasten die te nadrukkelijk hip willen zijn?

Helemaal niet. Ik probeer ook hip te zijn. Jong en hip, dat klinkt in mijn oren niet als een belediging. Dat is een compliment. De enigen die een probleem met hip hebben, zijn zij die niet hip zijn. Jonge, hippe vogels zorgen voor kleur en opwinding. Ik voel me niet bedreigd door hippe muziek, eerder door saaie middelmaat.

Ben je nog altijd een even grote twijfelaar nu je een duidelijker visie hebt?

Je huiswerk doen, is één groot gevecht tegen de twijfel. Omdat je prult en sukkelt. Maar op het moment dat je met je muziek naar buiten treedt, mag er van twijfel geen sprake meer zijn. Dan moet je de arrogantie hebben om te zeggen: hier ben ik. Als je dan op je bek gaat, moet je thuis gaan janken. Dat is me al dikwijls overkomen. Twijfelen is niks om je over te schamen, maar doe het tussen vier muren. Ik kan me niet voorstellen dat je zonder die dramatische fase van onzekerheid tot iets kan komen. Welke muziek zou je dan in godsnaam maken? Ik denk dat zelfs grote smoelen als Oasis het bij vlagen ook niet meer weten.

Het valt op dat de artiesten van eigen bodem die destijds als de meest eigenzinnige werden beschouwd – zoals jij, dEUS en Zita Swoon – allemaal een poppier richting zijn uitgegaan.

Inderdaad. Ik vind niet dat wij, of de scene waarop jij alludeert, daarom minder eigenzinnig zijn geworden. We moeten niet bang zijn van melodie en efficiëntie. Je wordt jezelf ook botweg beu, daar heeft het ook mee te maken. Dat geldt toch voor mij persoonlijk. Na een tijd, als je veel optreedt, word je een personage. Mezelf als een personage te moeten zien, vond ik een ellendige gedachte. Ik had de keuze: ik kon nog grotesker worden of de andere richting uitgaan. Dat laatste leek me emotioneel gezien gunstiger.

Het is gek: omdat je muziek nu minder maf is, komen de teksten nog grappiger over.

Bedankt. Daar heb ik hard aan gesleuteld. Dat was ook een van de redenen waarom ik efficiënter wou zijn. Ik wou die humor duidelijker maken. Ik merkte dat zelf bij anderen: hoe minder circus ze verkochten rond een grap, hoe harder ik moest lachen. Ik ken natuurlijk mensen die een goeie grap nog niet herkennen als het in hun mond geürineerd wordt, maar daar moet ik geen rekening mee houden. Voor hen is er nog de aangename melodie of de frisse tamboerijn over de drumbeat, zodat ze toch nog oppervlakkig van de songs kunnen genieten.

Ik moest vaak aan T-Rex denken toen ik je soloplaat beluisterde.

Toen de plaat af was, kwam ik plots tot de vaststelling dat ze teruggaat tot mijn kindertijd. Ik ben geboren in ’71. Ik was gek op glamrock: Mud, The Sweet, T-Rex, David Bowie. Ik heb dat tijdsbeeld altijd moeiteloos kunnen oproepen, maar heb er nooit iets mee aangevangen. Tot nu. Het rare is dat ik dat tegen niemand had gezegd en dat de producer als intro van de plaat het geluid van spelende kinderen heeft gekozen. Dat is een fantastisch toeval.

T-Rex had Amerikaanse rootsinvloeden, zoals country en blues, maar presenteerde die op een heel coole manier.

Cool is voor mij alles. De puzzel van de muziek moet wel passen, maar toch: de attitude is het meest essentiële. Ik hou van muziek die troost geeft en je niet dieper in het zelfbeklag laat zwelgen. Als ik de attitude van een Curtis Mayfield zie en zijn stem hoor, voel ik goedheid. Bij T-Rex heb ik dat ook. Dat is zalig. In de jaren negentig is dat verloren gegaan. Ik vind niet dat je dat moet weggooien. Ik wil dat lichte ook in mijn muziek hebben. Dat is een belangrijke emotie voor mij. De zwarte muziek heeft dat positieve altijd behouden. Enkel blanke, verwende nesten hebben tijd om te zagen en te klagen. Een R&B-act als Destiny’s Child zweeft een stuk boven de rest van de hitparade. Die geeft mij ook dat warme gevoel, en dan heb ik het niet louter over hun uiterlijk.

Is je muziek dan niet langer je vuilinisbak waar je al je viezigheid in kwijt kan?

Toch wel. Om tot een compleet eerlijke song te komen, zit daar niet alleen die lichtheid, maar ook mijn fetisjisme en mijn perversie in. Dat hoort er allemaal bij. Die cocktail maakte mij tot wie ik ben. De onaangename kant van een artiest, of dat nu agressie of perversie is, hoeft niet weggestopt te worden. Voor beschuit alleen kom ik mijn bed niet uit. Of ik moet aan een halsketting vernederd worden door die beschuit. ( lacht)

Je hebt een heel sexy cd gemaakt. Het lijkt wel één grote verleidingspoging. Ben je je daarvan bewust?

Van de poging ben ik me bewust, ja. Of het effectief is, weet ik niet. Mijn persoonlijkheid trekt mezelf ervan weg, zodat ik er niet de vruchten van kan plukken en ervan kan genieten.

Hoeveel procent van het publiek dat naar je optredens komt, is vrouwelijk?

Ik zou het niet weten. Ik heb de vrouwen alleszins nodig voor de motivatie. Voor wie moet ik het anders doen? Voor mijn collega’s? Daar drink ik liever een pint mee. Het ideaal lijkt mij een stadion vol vrouwelijke journalisten.

Waarom journalisten?

Omdat die er dan ook over schrijven. Dan draait mijn winkel, is mijn ego gestreeld én is mijn drang en dwangneurose gestild. Zij die de horoscopen schrijft in Kerk en Leven mag ook komen, hè. Ik discrimineer niemand. Het mag meer zijn dan het nationale beachvolleyteam van Groenland, dat bedoel ik.

Heb je een beeld van wie je fans zijn?

Nee. Ik vind het een beetje beschamend om oog in oog te staan met iemand die zich jouw fan noemt. Ergens blijft succes toch iets onfatsoenlijks. Er is toch wel iets geforceerd geweest door een van de twee partijen. Au fond is het toch niet al te zuiver. Ik heb de moed allang opgeven. Ik blijf tot mijn dood een platonische pornograaf. Het hoeft allemaal niet uitgesproken te worden. Dan was ik wel een techno-dj geworden in de Zillion. Had ik geweten dat het zo simpel was, had ik indertijd niet alle Van Halen-solo’s uit het hoofd moeten leren. ( lacht)

De “bad hat” uit de cd-titel is een klootzak. Een gemeen kereltje.

Ik moest nog snel een titel vinden. Ik mailde een aantal suggesties naar New York. Songs From A Bad Hat werd er uiteindelijk uitgepikt. Daar kwam ik op toen ik naar de film The Winslow Boy keek. Een waar gebeurd verhaal uit het Victoriaanse tijdperk over een jongen die zogezegd iets gestolen had en naar de militaire school werd gestuurd. Een typisch Britse film waarin de mensen nauwelijks met elkaar over hun gevoelens praten. Echt mijn ding dus. Op een gegeven moment zegt de dochter in die film over iemand die haar veel ongemak heeft bezorgd: “He is such a bad hat.” Die uitdrukking is mij bijgebleven. Het klinkt geweldig. Je kan het ook interpreteren als een goochelaar die een verkeerde hoed bij heeft. Waar songs uitkomen in plaats van een konijn.

Evil Superstars werden wild onthaald als een grote belofte, maar bloedde voortijdig dood. Was dat voor jou geen ontnuchtering?

Vele mensen stellen me die vraag. Zij waren er duidelijk niet bij toen we de Evil Superstars startten. Anders hadden ze die ontnuchtering niet uitgesteld tot het einde. De beslissing om zo’n groep te beginnen, is even radicaal als de beslissing om ermee te stoppen. Zelfs als ik van mijn soloplaat evenveel stuks verkoop, is dat nog geen ramp. Al heeft die cd geld gekost, zoals er ook serieus in de Superstars werd geïnvesteerd. Uiteraard wil ik centen verdienen. Het lukt mij aardig om te overleven. Het is al vrij ambitieus om dat zo te willen houden, want zelfs dat vergt een strijd.

Heb je je nooit laten meeslepen door de ophef die er rond de Evil Superstars gemaakt werd?

Het klinkt misschien verwaand, maar ik heb nooit een gebrek aan aandacht gehad. Sommige artiesten hebben heel veel aandacht nodig, en liefst continu, maar ik panikeer niet zo snel. Op een festival voor veel volk spelen en applaus krijgen, dat is fijn. Maar het zijn de kleine, dagelijkse, persoonlijke ervaringen die mij het meest opwinden. Die doen me meer dan toegejuicht worden door een duizendkoppig anoniem monster. Met alle respect voor dat monster, maar ik ben zijn slaaf niet.

Mauro, Songs From A Bad Hat, PIAS.

Peter Van Dyck / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content