De gedurfde architectuur van James Dysons atelier in Wiltshire contrasteert niet alleen fel met het Engelse landschap, maar ook met zijn verrassend klassieke woonst. Een ontmoeting met een hedendaagse ontwerper in een antiek kader.

Tekst en Foto’s Jean-Pierre Gabriel

Omgeven door een park van 25 hectare en met een strakke tuin vlakbij is de zestiende-eeuwse watermolen Kingsmead Mill een echt landelijk nest. Hier wil James Dyson, de meest besproken Engelse vernieuwer, zich afschermen van alles wat zijn momenten van rust zou kunnen verstoren. De Dysons kochten het domein van een andere Britse nationale beroemdheid: filmproducent David Puttnam, bekend van prenten als Midnight Express (1978), Chariots of Fire (1981), The Killing Fields (1984) en nog veel meer. Het klassieke karakter van de woonst verrast nogal voor een van de grootste vernieuwers en industrieel designers van het ogenblik, die zelfs voorzitter is van het Design Museum in Londen.

James Dyson werd geboren in 1947 en bracht zijn kindertijd door in de buurt van de school waar zijn ouders lesgaven: zijn vader Latijn en Grieks, zijn moeder Engels en af en toe Frans. “Ik ben het tegenovergestelde van de klassieke wereld waarin ik ben opgegroeid. Het enige waardoor ik me kon onderscheiden, was door mijn interesse voor wat er binnen in de dingen zat: ik wilde mechanismen demonteren en er zelf nieuwe in elkaar steken.” Maar dat was niet voldoende om zijn studiekeuze te beïnvloeden. Na een voorbereidend jaar schreef Dyson zich in aan het beroemde Royal College of Art in Londen, afdeling schilderen. “In het noorden van Norfolk, waar ik vandaan kwam, werd niet over design gesproken, laat staan over industrieel design. Dat aan een stoel een ontwerp voorafging, daar had men geen flauw benul van.”

Het tweede jaar zat hij in de afdeling meubelontwerp. Maar ook dat was slechts een springplank. Nog een jaar later koos hij de richting waarin hij ook afstudeerde: architectuur. Maar eens te meer week hij af van de klassieke paden, want hem interesseerde alles wat met engineering te maken heeft. “Het leek me onvermijdelijk dat de technieken in de architectuur zouden evolueren, dat beton en baksteen plaats zouden ruimen voor lichtere structuren in staal of aluminium.”

Na zijn studies belandde hij dan ook in de wereld van de technologie en koos hij bewust voor een bedrijf dat kleppen vervaardigde voor de gas- en petroleumindustrie. De directeur had al snel door dat deze pas afgestudeerde knaap heel wat in zijn mars had. Hij vertrouwde hem een project toe: de Sea Truck. Een kleine veerboot die sneller diende te varen dan een hovercraft en in een mum van tijd kon aanleggen, zelfs in diep water. Schotland met zijn talloze eilandjes en schiereilandjes leek een gedroomde markt voor een dergelijk vaartuig.

Eind 1969 werd het ontwerp gepatenteerd en ontving James Dyson driehonderd pond voor de plannen die hij had getekend. Het bedrijf richtte een dochtermaatschappij op en hij kreeg daarvan de leiding. Het filiaal bestaat nog altijd en verkocht al meer dan vijfduizend van deze vaartuigen, vooral aan de legers van meer dan zestig landen. “In totaal ben ik zeven jaar bij het bedrijf gebleven. Ik kreeg zin in iets anders en wilde zelf ondernemer worden. Om eerlijk te zijn had ik er genoeg van om militair tuig te verkopen. En zo ben ik op de ballbarrow gekomen.”

Het ei van Columbus. Wie al eens een goed gevulde kruiwagen heeft geduwd in de modder, weet wat vastrijden is. Welnu, de kruiwagen van Dyson heeft in plaats van het wiel een soort van grote bal die voor een beter contact met de bodem zorgt, waardoor hij dus minder snel in de grond zal zakken. Bovendien is hij zo gemaakt dat hij minder inspanning vergt. Dyson produceerde de kruiwagen in verschillende modellen en uitvoeringen en zijn fabriek stelde zestig mensen tewerk. Bij gebrek aan geld had hij wel een beroep moeten doen op twee financiële partners, onder wie zijn schoonbroer. Doordat hij minderheidsaandeelhouder was – Dyson bezat een derde van de aandelen -, kon hij enkele jaren later door zijn vennoten aan de deur worden gezet toen hij met een revolutionaire uitvinding op de proppen kwam.

Zowel in zijn autobiografie Against the Odds (1997) als in interviews steekt Dyson niet onder stoelen of banken dat dat hem diep gekwetst heeft. “Voor de kruiwagens gebruikten we verf op basis van poeder. De vervuilde lucht diende dus gerecycleerd te worden. Alle soortgelijke industrieën gebruiken daarvoor een cycloontoren. Het systeem is heel eenvoudig: je doet de lucht met hoge snelheid ronddraaien en de middelpuntvliedende kracht slingert de zwevende deeltjes naar buiten terwijl de gezuiverde lucht langs boven ontsnapt, via een centrale zuil. We hadden een goed technisch team en om economische redenen had ik besloten de cycloontoren zelf te maken.” De confrontatie met dit dynamische mechanisme bracht hem op een ander idee.

“Zoals elk gezin met kinderen ( Dyson heeft er drie) en huisdieren, moeten we in huis tapijten en meubelen stofzuigen. De grootste stofzuiger voldeed zelfs niet meer. En toen ben ik erachter gekomen dat de stofzak eigenlijk het probleem vormde: door zijn poriën moet de lucht aangezogen worden, maar daardoor kan ook de uitgeblazen lucht een slechte geur hebben, afhankelijk van wat in de zak zit. Binnen de kortste keren zet zich ook een laagje stof vast op de wanden. Dat is de grootste tekortkoming van een systeem gebaseerd op een poreuze wand die filtert. De cycloon heeft dat filtermechanisme niet nodig, want hij werkt volgens de wetten van de dynamica.”

James Dyson legde zijn idee uit aan zijn partners in de firma Ballbarrow. Hij kreeg als antwoord dat als het idee zo goed was, het dan al lang in praktijk zou zijn gebracht. En dat het nutteloos was op te boksen tegen de titanen van de huishoudtoestellen. De ontwerper bleef koppig geloven in zijn idee, waarop hij ontslagen werd. Hij leende geld bij de banken tot hij op het randje van een persoonlijk faillissement stond en in zijn garage begon hij aan het uitwerken van de eerste huishoudelijke cyclonen. In vier tot zes maanden dacht hij de klus te klaren, maar in werkelijkheid werd het vier jaar. Toen de uitvinding uiteindelijk gepatenteerd werd, ging Dyson Europese fabrikanten opzoeken, maar overal ving hij bot. “Het apparaat interesseerde hen niet. Ze reageren alleen wanneer ze door een rechtstreekse concurrent worden bedreigd.” Hij onderhandelde dus over licentiecontracten in Japan en in de Verenigde Staten. De eerste Japanse cycloon werd halfweg de jaren tachtig in de handel gebracht als een exclusief product onder de naam G-Force. Hij kostte 1200 pond (1905 euro) per stuk! In de Verenigde Staten voerden de aanvankelijk benaderde partners het contract niet uit en brachten een kopie op de markt. De zaak kwam voor het gerecht en de uitvinder won het proces. Het was slechts het eerste van een lange reeks juridische gevechten.

Het heeft tot 1993 geduurd eer Dyson besloot om zijn stofzuigers in Engeland onder zijn eigen naam te fabriceren en te commercialiseren. “Ik beschikte toen over een kapitaal van 1,5 miljoen dollar. Een derde kwam van de royalty’s van de Amerikaanse en de Japanse markt. De rest werd geleend bij de bank. Ik deed zelfs een beroep op investeerders in risicoprojecten, maar ze weigerden allemaal, terwijl het precies hun job is leningen toe te staan aan vernieuwers. Achteraf bekeken is het wel goed zo, ik ben nu zelf eigenaar van alles.”

We zijn nu negen jaar en negen miljoen stofzuigers later. Intussen heeft James Dyson nog enkele bittere pillen mogen slikken. Het proces aangespannen door ‘collega’s’ wegens ongeoorloofde reclame, de strijd om de bouwvergunning voor een fabriek in Wiltshire – de dienst stedenbouw had het niet zo begrepen op het moderne gebouw in staal en glas -, de juridische gevechten tegen kopieerders van intellectuele rechten, en ten slotte de heisa in de media toen de productie van Malmesbury naar Maleisië verhuisde. De meeste merken laten hun stofzuigers assembleren in China, maar heel Engeland was verontwaardigd over het ‘verraad’ van de man die zij op handen droegen.

James Dyson is nu 55, maar ziet er nog heel jeugdig uit, een beetje zoals Sting. Elke dag nog is hij bezig met nieuwe uitvindingen, samen met een team van driehonderd jonge ingenieurs en wetenschappers (gemiddelde leeftijd: 27 jaar). Honderden patenten wachten op exploitatie. Nog zo’n schitterend designproduct is de CR01, een wasmachine met twee trommels. “Wie zoekt, die vindt. Een vrouw die haar kleren wast in een waskuip, oefent een zekere torsie uit op het wasgoed. Zij heeft na vijftien minuten bij lage temperatuur betere resultaten dan een trommel die twee uur draait. Daaruit leidden wij de theorie van de dubbele rotatie in tegengestelde zin af.”

Het bedrijf van James Dyson is tegenwoordig honderden miljoenen ponden waard. Toch is er in zijn leven niet veel veranderd. “Ik werk al dertig jaar op dezelfde manier en we hebben nog altijd dezelfde vrienden. Alleen is mijn huis nu wat groter”, zegt hij glimlachend. “En ik heb er nog één in Londen en één in de Provence. Het is waar dat ik naar het zuiden van Frankrijk vlieg met een gehuurd vliegtuig en daar met een helikopter, maar dat is enkel een kwestie van time management waar ik niet meer onderuit kan.”

Kingsmead Mill is dus zijn thuishaven. Daar heeft zijn echtgenote Deirdre, die hij leerde kennen toen hij schilderkunst studeerde, haar atelier. Zij schildert niet alleen, maar ontwerpt ook tapijten, die ze sinds kort in haar Londense boetiek verkoopt. Haar tapijten zijn zowat de enige hedendaagse elementen die in het huis terug te vinden zijn. De rest van het interieur en de meubelen zijn zeer klassiek. In de eetkamer bijvoorbeeld, die in de grootste ruimte van de molen werd ingericht, staan meubelen uit de tijd van George II en George III. In de twee keukens staat een Aga-fornuis, en in de grootste bovendien nog een slagersblok en hoge bergmeubelen zoals je die ook in Het Dagelijks Brood vindt. Modern zijn de keukentoestellen en het keukengerei. Alle technologische snufjes, alles wat mooi, goed en functioneel is, kreeg hier een plaatsje, zoals een mooi Japanse messenset in roestvrij staal van het merk Global.

In de salons – er zijn er ook twee, één op de eerste en één op de tweede verdieping – ging de voorkeur uit naar diepe en behaaglijke canapés. “Comfort komt op de eerste plaats, en dat kun je ook in hedendaagse voorwerpen vinden. We hebben twee sofa’s van Le Corbusier en Charlotte Perriand. Schitterend. De hoofdsteunen zijn afneembaar, dus kun je bijvoorbeeld eerst wat lezen en wanneer je ogen moe worden indommelen.” Daarnaast kregen twee Feltri’s van Gaetano Pesce en twee Winks van Toshiyuki Kita een plaatsje in het grote salon op de eerste verdieping. In de eerste plaats vanwege hun comfort uiteraard, maar Dyson voegt er meteen aan toe dat hun concept en technologie ook nieuw zijn. “Kita heeft de autostoel als uitgangspunt genomen. Bij Pesce is het de materiaalkeuze: stoffen in hars gedrenkt om ze stijf en plooibaar tegelijk te maken. Pesce is trouwens dol op nieuwe materialen en op alles wat soepel is.”

Hoe is die interesse voor technologie dan te rijmen met het grotendeels klassieke interieur van de woning? Dyson: “Omdat ik een klassieke opleiding heb genoten, hou ik van geschiedenis, die van het meubel en die van de techniek (hij publiceerde onlangs nog de ‘Geschiedenis van de grote uitvindingen’). Bovendien past een resoluut hedendaags interieur niet echt in deze architectuur.” Maar Dyson loopt ook met nieuwe plannen rond: een huis in het centrum van Londen. De man die een doorzichtige wasmachine en een doorzichtige stofzuiger ontwierp om de schoonheid van de technologie te laten zien, droomt van een groot glazen huis. “Het moeilijkste is een geschikt perceel te vinden en de nodige vergunningen te verkrijgen. Maar het algemene schema staat al op papier. De architect is Chris Wilkinson, de man die mijn atelier heeft ontworpen. Het wordt één groot volume van bijna vier verdiepingen hoog, met twee zwevende slaapkamers. Je kunt dus ’s nachts vanuit je bed de sterren zien. Uiteraard werd ook gedacht aan mechanismen om de kamers te verduisteren of af te schermen tegen hitte en kou. Het zal een echt hedendaags huis worden. En het moet in Londen staan, want daar speelt zich een groot deel van mijn activiteiten af.”

Daarnaast werkt Dyson ook, nog in het geheim, aan een tuin die echt hedendaags moet zijn, niet alleen qua lijnen maar ook qua meubilair. “Met uitzondering van rozen, omwille van hun geur, heb ik veel liever bomen en struiken dan andere planten. Hier in Kingsmead Mill staan bijvoorbeeld veel wilgen ( het domein ligt in overstromingsgebied). Ik heb er ook tulpenbomen geplant. En ik hou van eiken en kastanjebomen. Wat mij interesseert, zijn grote plannen, grote bewegingen in het terrein, architectuur op grote schaal als het ware. Met dat verschil dat architectuur vastligt, technologie overigens ook. Maar tuinen niet. Een tuin verandert voortdurend. Ik hou ook van het feit dat een tuin tijd vraagt en dat je wel vijftien jaar geduld moet hebben eer hij op iets begint te lijken…”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content