Als je Martin Vandervelde mag geloven, wordt de Vlaming niet alleen met een baksteen maar ook met een boek in de maag geboren. Op 17 mei organiseert hij in Leuven “De dag van het Onuitgegeven Boek”, waarop een zestigtal debuterende auteurs hun pennenvruchten aan de wereld prijsgeven.

Ik zou ze de kost niet willen geven, de ex-germanisten die een auteur zijn in het diepst van hun gedachten. Maar ook tussen droom en bestseller staan wetten en praktische bezwaren, om van de onheilspellend lege computerschermen maar te zwijgen. Zo zijn hele meesterwerken gedoemd tot een eeuwig embryonaal bestaan in de geest van onontloken literaire genieën. Groot is dan ook mijn bewondering voor mensen die niet noodzakelijk voor denker of pennenlikker hebben doorgeleerd, maar die op een dag simpelweg achter schoolschrift of pc kruipen, eenzaamheid, verlammende opstoten van writer’s block en de wrok van verwaarloosde huisgenoten trotseren, en hun doorzettingsvermogen met het schrijverschap beloond zien. Waarna hun geesteskind bij een uitgever onder een stapel gelijkaardige manuscripten terechtkomt, en maanden later aanleiding geeft tot een beleefd bedankje waarin de bestemmeling wordt aangespoord om vooral de moed niet te laten zakken. En mocht er nog ander interessant materiaal in de la rondslingeren, dat ze het gerust opsturen… Dan maar uitgeven in eigen beheer, denkt zo’n beginnend auteur hoopvol, tot hij de prijslijst van de drukker ziet.

M artin Vandervelde, een enigszins excentrieke jong-gepensioneerde die aan een bewogen leven een onverwoestbare opgewektheid overhield, kan er over meespreken. Acht boeken schreef hij, waarvan zeven over het gevangeniswezen. “Vijfentwintig jaar lang was ik cipier in Leuven-Centraal. Van in het begin ergerde ik mij aan de ongelooflijke onzin die er in de media over de gevangenis verscheen. En nu nog verschijnt, trouwens. Neem nu zo’n Jambers, die laatst in een lezersbrief in Humo met een hele resem eisen ten voordele van de gevangenen op de proppen kwam. Wat weet zo’n man over de gevangenis? Elke gevangene zijn eigen kleren, de mogelijkheid tot seks met een persoon naar keuze… De meeste van die eisen zijn gewoonweg onrealistisch. Pas op, ik ben altijd een voorstander van een menswaardige behandeling van gevangenen geweest. Volgens mij moet een gedetineerde vanaf zijn eerste dag in de gevangenis voorbereid worden op zijn reïntegratie in de maatschappij, anders kun je hem net zo goed meteen liquideren, om het nu maar eens cru te stellen. Maar goed, ik besloot dus een boek over de gevangenis te schrijven met daarin de waarheid en niets dan de waarheid. Dat werd Tussen centraal en centrale, want ik was ook nationaal afgevaardigde van de Algemene Centrale van Openbare Diensten. Als ambtenaar mocht ik dat boek niet zomaar uitgeven, dus legde ik het ter goedkeuring voor aan de gevangenisdirectie en aan de inspecteur-generaal. Nu, ik kan niet zeggen dat het bij hen in goede aarde viel. Ik spotte met mijn collega’s, ik beledigde de minister van Justitie, ja zelfs de koning. Maar ook toen die aanstootgevende passages eruit waren, hielden ze mij zeven maanden aan het lijntje. Toen was mijn geduld op en heb ik dat boek in eigen beheer uitgegeven. Dat betekende een investering van een paar honderdduizend frank, want bij een drukker gaat het meteen over een behoorlijk aantal exemplaren. Enfin, door al de heibel die er rond dat boek ontstond, heb ik er toch een groot deel van kunnen verkopen. Toen schreef ik een tweede werk over de gevangenis en begon de miserie pas goed, ook al viel ik niemand persoonlijk aan, alleen maar het systeem. Ze zijn mij beginnen pesten, en uiteindelijk ben ik om gezondheidsredenen met vervroegd pensioen gegaan. Dat was hard, want ik heb mijn werk vijfentwintig jaar met hart en ziel gedaan.

Maar goed, dat is nu allemaal voorbij en ik ben een tevreden mens. En ja, hoe gaat dat: op een avond zit ik voor de televisie naar een programma over Martin Luther King te kijken en ineens schiet het door mijn hoofd: ik heb ook een droom. Er zijn waarschijnlijk wel meer mensen zoals ik, die met een ei zitten en dat nergens kwijtraken. Voor al die mensen die geen uitgever vinden voor hun schrijfsels en die niet de middelen hebben ze in eigen beheer uit te geven, ga ik een boekenbeurs organiseren. Een berichtje in Het Laatste Nieuws zorgde voor een sneeuwbaleffect: andere kranten volgden en binnen de kortste keren hadden er zich een zestigtal mensen met onuitgegeven boeken gemeld. Het is mijn bedoeling om aan te tonen dat je een boek kunt publiceren voor vijfhonderd frank. Voor dat bedrag krijgt iedere ingeschrevene een tiental gefotokopieerde en warmgelijmde exemplaren van zijn werk. Een onderwijzeres leest alles geheel belangeloos en haalt er de taalfouten uit, een andere medewerker zet voor een zacht prijsje de handgeschreven teksten op computer.

Het enthousiasme van de deelnemers is enorm, er zijn er die zeer veel van de beurs verwachten. Nee, ik heb geen enkele tekst geweigerd. Er zal zeker pulp tussen zitten, maar ik heb zelf met censuur te maken gehad en ben dus de laatste om te zeggen: jij mag wel meedoen en jij niet. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen tekst. Zo belde er een vrouw die zegt dat ze een natuurlijke dochter van prins Karel is en een boek schrijft over de behandeling van natuurlijke kinderen door het koningshuis. Haar boek zou een mooie blikvanger voor de beurs geweest zijn, maar het is helaas nog niet af. Maar mocht deze Dag van het Onuitgegeven Boek een succes worden, dan zou ik er graag een jaarlijks evenement van maken.

Ja, ik heb ooit contact met uitgevers gehad. Maar ik voelde heel goed dat ik bij een uitgeverij mijn boek uit handen moest geven. Niet dat ik mij illusies maak: ik ben geen Lanoye of Geeraerts, ik ben een gelegenheidsschrijver, ik brol maar wat op. Maar anderzijds heb ik toch het gevoel dat mijn boeken er toe doen. Ik heb iets te vertellen, ik doe dat op mijn manier en daarmee uit. Al bij al heb ik er toch zo’n tienduizend van verkocht, ze staan her en der in openbare bibliotheken en ik word geregeld gecontacteerd door maatschappelijk werkers en studenten Rechten die aan hun thesis werken. Zo slecht zullen mijn boeken dan wel niet zijn, zeker…”

De oudste auteur op de beurs is zeventig, de jongste negen. Jeugdwerk is de overkoepelende titel van het oeuvre van de prille Pieter-Jan Gijsels, wat zekere verwachtingen voor de toekomst schept. Wat vorm en inhoud betreft, is het onuitgegeven materiaal zeer gevarieerd: er zijn kinderversjes, gedichten, cartoons, politieromans, oorlogsverhalen, filosofische beschouwingen, een kruiswoordraadsel-encyclopedie, een boek over biljarttechnieken en een drie kilo zwaar woordenboek Nederlands-Engels-Japans. Maar ver in de meerderheid zijn de egodocumenten. Mensen maakten een slecht huwelijk, een ernstige ziekte of een aanvaring met justitie of gerechtsdeurwaarder mee en probeerden het doorstane leed van zich af te schrijven.

Met Parels uit de Diepte was Dominique Tuyaerts niet echt aan haar proefstuk. Eerder schreef ze al kinderboeken, liedjesteksten en scenario’s, onder andere voor afleveringen van televisiefeuilletons als Zomerrust en Familie. “Eigenlijk ben ik een laatbloeier, want ik begon pas op mijn achtentwintigste te schrijven. Op school was ik altijd goed in opstel, maar schrijven werd bij ons thuis niet echt gestimuleerd: een meisje moest maar iets leren dat ze later in het huishouden kon gebruiken. Ik heb het allemaal in mijn eentje moeten doen en ik moet toegeven dat ik als schrijfster ook redelijk eigenzinnig ben. Een onderwerp moet mij liggen, anders kan ik mijn gevoel er niet inleggen. Parels uit de Diepte ligt mij zeer na aan het hart, want het is het relaas van de hersenbloeding van mijn vader. Van de ene dag op de andere veranderde hij van een actieve en levenslustige vijftiger in een demente oude man. Op een bepaald ogenblik lag hij aan vier infusen tegelijk en het heeft geen haar gescheeld of hij had een schedelboring moeten ondergaan, want de bloeding wilde maar niet stoppen. Om in zo’n situatie toch enigszins te kunnen functioneren, schakel je over op automatische piloot. Het lijkt wel of je alles van bovenaf gadeslaat. Goed, je wordt min of meer opgevangen door het medische team, maar als je te veel vragen stelt, beschouwen ze je snel als een moeilijk mens. Ik zocht iets dat ik niet vond: het verhaal van mensen die hetzelfde meegemaakt hadden en die er zich niet vanaf maakten met de gebruikelijke dooddoener: het zal allemaal wel in orde komen… Nergens vond ik zo’n boek, nergens kon ik lezen dat het normaal is dat iemand met zo’n aandoening zus of zo reageert. En toen besefte ik dat ik zelf aan zo’n boek werkte. Van in het begin had ik notities gemaakt over alles wat er gebeurde, maar pas zes, zeven maanden nadat mijn vader uit het ziekenhuis ontslagen werd, ben ik begonnen ze tot een boek te verwerken. Die afstand heb je nodig, het grootste verdriet moet je eerst verwerken. Want op het moment dat je begint te schrijven, maak je het allemaal opnieuw mee: ik heb vaders ziekte eigenlijk twee keer beleefd. Anderzijds mag je ook niet bang zijn om je verdriet in zo’n boek te leggen, want een koele, afstandelijke tekst is leeg, daar heeft niemand een boodschap aan. Toch waren er tijdens het schrijven momenten dat ik potdicht zat. Sommige emoties kon ik in het dagboek niet kwijt, het leek wel of ik die voor mezelf een beetje moest vertroebelen. Ze kregen vorm in gedichten en cursiefjes die het eigenlijke verhaal begeleiden.

Uiteindelijk is het met mijn vader dankzij revalidatie en alternatieve geneeskunde nog redelijk goed gekomen, maar hij is mijn vader niet meer. Hij heeft veel van zijn zelfvertrouwen verloren, is vaak depressief en sleurt mijn moeder daarin mee. Ook dat komt aan bod in mijn boek, ik heb niets verhuld. Je probeert een zieke mens te helpen, maar onvermijdelijk komen daar ook harde confrontaties van. In zekere zin is dit ook het verhaal van mijn volwassen-worden. Van het kind van je ouders verander je plotseling in hun enige steun en toeverlaat, terwijl je daarnaast je eigen gezin draaiend moet houden. Ik weet nu wat een ouder-kindrelatie betekent. Het is niet voldoende om tijd en respect voor elkaar op te brengen, je moet elkaar ook kunnen loslaten. Dan pas kan je groeien. Achteraf bekeken heeft de ziekte van mijn vader mij enorm gesterkt. Ik ben ook op een andere manier over het leven beginnen nadenken. Als ik iets wil bereiken, moet ik het nu doen in plaats van lijdzaam af te wachten. Ik heb mijn manuscript aan een paar uitgevers voorgelegd en gunstige kritieken gekregen over inhoud en vorm. Maar het uiteindelijk verdict was altijd hetzelfde: dit is te persoonlijk, te weinig commercieel, het wordt nooit een bestseller. Het klinkt misschien cru, maar misschien had mijn boek meer kans om gepubliceerd te worden als het over kanker of aids ging. Bij een hersenbloeding is de kans op genezing tegenwoordig redelijk groot. Maar het overkomt toch duizenden mensen per jaar en dat betekent dat er ook duizenden gezinnen mee geconfronteerd worden. Een bestseller hoeft mijn boek niet te worden, maar het zou mooi zijn als het terechtkwam bij mensen die er steun in zouden kunnen vinden.”

Ook Rudy Van Damme schreef zijn boek na een moeilijke periode in zijn leven, maar het is allesbehalve autobiografisch getint. “Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een boek in mij had. Op school haalde ik hoge cijfers voor opstel, blijkbaar kon ik mijn leraars boeien met wat ik op papier zette. Liefdesbrieven, daar was ik ook nogal goed in en dat was natuurlijk meegenomen. Maar er zijn wel meer mensen die graag een boek zouden schrijven en die daar veel over fantaseren, maar nooit de stap zetten. Ironisch genoeg vond ik zelf de drive om eraan te beginnen in de nasleep van mijn echtscheiding: schrijven was een vorm van concentratie, van meditatie bijna. Ik heb ook altijd een dagboek bijgehouden, maar dat zie ik eerder als een manier om mijn schrijfstijl te oefenen. Voor een autobiografie ben ik te jong, mijn leven begint nog maar pas. Fictie trekt mij bovendien veel meer aan, omdat je daar echt creatief in kunt zijn. Het Paard van Peking gaat over een West-Vlaamse ondernemer, een soort Jan De Clerck maar dan jonger, die met zijn gezin naar China trekt om er zaken te doen. Hij komt er in botsing met de Tongs, de Chinese maffia, wat ook gevolgen heeft voor zijn privé-leven. Ik vond het interessant om de twee manieren van zakendoen tegenover elkaar te stellen: de West-Vlaamse, waar ik zelf ervaring mee heb, en de oosterse, die ik ken via vrienden die daar gewoond hebben.

Nee, ik vind het geen bezwaar dat ik zelf nooit in het Oosten ben geweest. Het heeft mij altijd gefascineerd, ik heb er veel over gelezen. Zelfs als je fictie schrijft, moet je informatie natuurlijk wel kloppen. Neem nu zo’n fenomeen als de Drakendans, een folkloristisch nieuwjaarsspektakel waar de Chinezen een heel jaar naartoe leven. Het lijkt misschien wel of de mensen onder dat drakendoek zomaar wat rondhuppelen, maar er zijn vaste rituelen om de gunsten van de goden af te smeken. Dat soort informatie vind je in boeken en via het Internet. Ik doe ook ideeën op uit films. Chinese Box gaat over een journalist die in Hongkong is ten tijde van de overdracht aan China en die verliefd wordt op een vrouw die verplichtingen heeft aan een Triade. Uit zo’n film verwerk ik dan bepaalde dingen, geen plotwendingen, eerder mechanismen.

Als zelfstandig financieel consultant ben ik soms twaalf, dertien uur in touw, veel tijd om te schrijven blijft er dus niet over. Maar het prettige is juist dat je er uren aan een stuk mee bezig kunt zijn maar net zo goed een verloren kwartiertje. Een ideaal moment om te schrijven is voor mij de zondagmorgen. Ik ben gescheiden, dus niemand klaagt als ik voor de computer zit. Nee, ik heb nooit last van writer’s block. Volgens mij krijg je dat alleen als je op professionele basis werkt en je voortdurend de hete adem van de uitgeverij in je nek voelt. Het is me wel eens overkomen dat ik ’s avonds vier, vijf bladzijden schreef, de volgende morgen mijn computer aanzette en prompt alles wiste omdat het niet deugde. Als je tegen een deadline aanhikt, wordt dat al moeilijker.

Het Paard van Peking telt 370 pagina’s, ik heb er een achttal maanden aan gewerkt. Nee, ik heb het aan niemand laten lezen. Ik ben niet het type dat in zijn vriendenkring rondbazuint dat hij een boek aan het schrijven is. Dan is het meteen van: ha, de schrijver. En welke vriend zal de moed hebben om te zeggen dat hij je boek maar niets vindt? Volgens mij vang je bot als je zelf met je manuscript langs de uitgeverijen gaat leuren, dan komt het ergens onder een hoge stapel terecht. Er moeten andere kanalen zijn. Neem nu Lulu Wang. Die zat in een restaurant met een kennis over Het Lelietheater te praten, een uitgever aan de tafel ernaast raakte geïnteresseerd en vroeg om een exemplaar… Mijn boek was net af toen ik de aankondiging van de alternatieve boekenbeurs onder ogen kreeg. Synchroniciteit noemen ze zoiets, toeval bestaat niet volgens mij. Tweehonderd exemplaren heb ik voor de beurs laten drukken. Je hoopt natuurlijk dat het in de smaak zal vallen en intussen heeft Vlaanderen toch wel een soort traditie op het gebied van thrillers. Ik denk nu aan Bob Mendez, die zijn hele leven accountant was en daarnaast goed gedocumenteerde boeken schreef. Maar zelfs al zou er geen belangstelling voor zijn, het ligt er toch maar en het plezier van het te schrijven kan niemand mij afpakken.”

Overdag doet Melissa Vandeputte aan slaapanalyse in het slaapcentrum van het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen, maar in haar bureau thuis hangen foto’s van Stephen King en Dean R. Koonz, haar grote voorbeelden uit de horror– en fantasy-literatuur. “Nee, op Anne Rice na zijn er niet veel vrouwelijke auteurs die dit genre beoefenen en in het Nederlands taalgebied al helemaal niet. Vrouwelijke detectiveschrijvers zijn er des te meer, maar het realistische genre ligt mij niet. Mij spreekt vooral het fantasie-element aan, het verzinnen van dingen die niet kunnen. Zo worden in mijn horror-thriller Wat een aantal heel gewone mensen op uiteenlopende plekken van de aardbol met vreemde fenomenen geconfronteerd: de een verliest zonder aanwijsbare reden zijn haar, een andere begint stemmen te horen, een derde ontwikkelt helderziendheid. Uiteindelijk komen ze met elkaar in contact en ontdekken ze wat die verschijnselen veroorzaakt. Meer kan ik echt niet meer vertellen, anders verklap ik de clou van het verhaal…

Nee, ik zit niet te smullen als ik één of andere ijselijke situatie bedenk, ik ben geen psychopate. Als ik geniet, dan is het vooral door het creatieve van het schrijfproces, want het is niet gemakkelijk om in het horrorgenre nog iets nieuws te bedenken. Ik had al heel vroeg de neiging om alles op te schrijven en ik deed dat op de vreemdste plekken: op servetten en papieren onderleggers en nog vroeger op de muren, maar dat kon mijn moeder niet echt appreciëren. Toen ik negen was, ben ik een dagboek beginnen bijhouden en op mijn twaalfde schreef ik sprookjes en kinderboeken. Op aanraden van een buurvrouw heb ik die ooit naar een uitgever gestuurd, maar in feite waren dat gewoon kladjes, veel indruk zal dat wel niet gemaakt hebben. Sindsdien heb ik nooit meer iets aan een uitgever voorgelegd, uit angst om afgewezen te worden zeker…

Toen mijn moeder mij het krantenberichtje over De Dag van het Onuitgegeven Boek liet lezen, wilde ik eerst niet eens bellen omdat ik vond dat ik er nog niet klaar voor was. Maar toen ik hoorde dat alle schrijvers amateurs zijn, heb ik mij toch maar ingeschreven. Niet dat ik denk dat ik ooit een beroemd schrijfster zal zijn of er het grote geld mee zal verdienen. Maar stiekem hoop je natuurlijk toch dat mensen je boeken graag zullen lezen en dat ze ooit in de boekenwinkel zullen liggen. Tot nu toe bestaat mijn publiek uit een paar vrienden en collega’s. Mijn man leest alles wat ik schrijf, ook al houdt hij niet eens van het genre. Maar zelfs een streng criticus als hij moet toegeven dat ik steeds beter word. Tussen mijn eerste sciencefictionroman en mijn laatste horror-thriller is er toch wel een duidelijk verschil in niveau. De eerste versie van Wat schreef ik op mijn zeventiende, maar toen ik het jaren later opnieuw las, vond ik het zo slecht dat ik het volledig herschreef. Speciaal voor de beurs heb ik ook nog vier korte verhalen herwerkt, een beetje in de sfeer van The Twilight Zone.

Waar ik mijn inspiratie haal? Het is niet zo dat het hele boek al vanaf het begin in mijn hoofd zit. Meestal vertrek ik vanuit één idee en naarmate ik vorder, komen er steeds meer bij. Je hoort of je ziet iets in het dagelijkse leven en dan denk je: wacht eens, dat kan ik gebruiken… In mijn horror-thriller De Wraak schildert één van de hoofdpersonages grote wanddecoraties. Ik heb zelf kunstonderwijs gevolgd, ik weet dus hoe je zoiets doet. Tegenwoordig doe ik ook wel meer opzoekwerk dan voor mijn eerste boeken. Maar het meeste plezier beleef ik toch aan het verzinnen van de personages: je geeft ze een karakter, een uiterlijk, een omgeving… Je kunt ze alles doen beleven wat er in je hoofd opkomt, je hebt het allemaal zelf in de hand. Ik schrijf ’s avonds na mijn werk, in het weekend, tijdens mijn vakanties. Meestal doe ik een maand of acht over een boek. Nee, mijn man zeurt daar niet over, hij is zelf een fervent lezer. En als zo’n boek dan af is, dan ben je best wel trots. Je hebt iets gemaakt dat er voordien niet was en dat geeft veel voldoening.”

“Dag van het Onuitgegeven Boek”: op 17 mei van 10 tot 19 uur in Cultureel Centrum Het Wagehuys, Brusselsestraat, Leuven. Een zestigtal auteurs stellen er in twee zalen hun onuitgegeven werk voor. Toegang gratis.

Linda Asselbergs / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content