De twee belangrijkste modescholen van het land, het Brusselse La Cambre en de modeafdeling van de Hogeschool Antwerpen, zenden hun leerlingen het podium op, en de wijde wereld in. Algemeen is de drang naar concepten getemperd en in de plaats komt onbezorgde esthetiek. Oorbellen blijken plots de sleutel tot een nieuwe manier van denken te zijn en de mannenmode wordt binnenkort gered door een nieuw talent.

Doe maar gewoon mooi

De laatste jaren zijn de modescholen hun publiek wat kwijtgespeeld. Niet letterlijk : ook de afgelopen jaren liep het storm bij de ticketverkoop van de eindejaarsshows, en het aantal hoopvolle debutanten bij de toelatingsproeven groeit gestaag. De televisie heeft de studentenmode ontdekt en sponsors die graag tegen mode aanleunen kloppen steeds luider op de deuren van de academies. Aan aandacht dus geen gebrek, integendeel, maar de rode draad die doorheen de inhoud hoort te lopen is voor velen al een tijdje zoek. Een en ander heeft te maken met de stijlrichting die de modestudenten de laatste tijd verkiezen. Mode als denkproces, mode als introspectie, mode als raadsel, mode als cul-de-sac, mode als tegengif voor de acceleratie van de tijd : stuk voor stuk hebben deze stellingen opgang gemaakt op de scholen, en geen enkele piste die makkelijk te verteren kleren opleverde. Ja, hersenen werden gepijnigd, vormen binnenste buiten gedraaid en stoffen verscheurd en weer opgelapt, maar voor de buitenstaander leek het één groot mistgordijn. Wie de afgelopen jaren trouw alle schooldefilés bezocht, moet zich vaak afgevraagd hebben waartoe het allemaal moest leiden, en vooral welk doel al die abstracte en moeilijke middelen heiligde. Hier en daar, voorlopig nog moeizaam, zijn er tekenen dat het tij aan het keren is, of beter, dat mode de lichtheid en de frivoliteit kan dienen (in plaats van omgekeerd).

Overdreven snoepbollenromantiek of plompe annex ludieke revue werken evenwel niet, daar zijn ook de studenten van overtuigd, maar wat verfijndheid of wat gracieuze esthetiek moet kunnen, zelfs als die zaken door de mode-intelligentsia als onhip worden afgedaan. Karin Schönenberger (tweedejaars Antwerpen) hangt juwelen in de lange haren van haar modellen en laat de geplisseerde rokken ruisen, maar van escapisme is er geen sprake. Sandrina Fasoli (vierdejaars La Cambre) brengt volwassen geworden en dus van een gezonde hormonenhuishouding voorziene ballerina’s en Marko Galovic (vierdejaars Antwerpen) klimt het boudoir binnen en slaat er meisjes gade die zich klaarmaken voor een bezoek aan de opera, gekleed in geknoopte mousseline en zilveren broeken. Anne Pastré (vierdejaars Antwerpen) baseerde zich op het karakter en het uiterlijk van motten (nachtvlinders, voor wie in de etherische sfeer wil blijven) en laat de wind blazen doorheen haar lange, sluierachtige gewaden in chiffon. Kleur, een baken als geen ander in de mistigheid, blijkt ook doeltreffender dan ooit. Zie Philipp Rupp (vierdejaars Antwerpen) die hele Indiase bloemenvelden en Balinese paleizen evoceert met opgenaaide florale motieven en geschilderde watervlekken, of Carole Lambert (vijfdejaars La Cambre), die glanzende regenboogstoffen onder, boven en doorheen polkadots sorteert. Haar jaargenote Chrystl Fischer maakt lappendeken van alle motiefstoffen onder de hemel en knipt er sluike, hier en daar van de rechte geometrie afwijkende jurken en cardigans uit.

Het cruciale belang van het detail

Het leven is een fotosessie en de ziel is een spiegel : ziehier, enigszins hoogdravend samengevat, de gedachtegang van de doorsnee modestudent van tegenwoordig. Geen wonder dat styling helemaal terug is, want in een juist gekozen schoen of ceintuur, zeg niet dat het niet waar is, zit evenveel boodschap als in een garderobe waaraan maandenlang genaaid is. Hier en daar wordt nu al opgeworpen dat die denktrant een slechte evolutie is, want horen modestudenten niet als enig doel te hebben de gehele vormtaal van de mode te vernieuwen en dus vrijgesteld te zijn van zoiets frivools als de zoektocht naar het perfecte halssnoer ? Vele studenten van hun kant, ze zijn tenslotte jong en onbezonnen, slaan zulke opmerkingen in de wind, terecht trouwens. Vooral op La Cambre is het haast hartverwarmend te zien hoeveel studenten met oorringen, halskettingen, schoenen, ceintuurs en kousen knutselen, om nog maar te zwijgen over de avonturen die met kapsels te beleven vallen.

Heel wat La Cambre-leerlingen lijken de sierkunst van het uitgangsleven te (her)ontdekken, zonder dat ze daarbij ook kleren voor de dansvloer fabriceren (alhoewel). Hoe het ook zij, de queeste naar accessoires en bijpassende make-up duidt tenminste op een hervonden joie-de-vivre, in het geval van La Cambre een meer dan welkom pluspunt, de vroegere huisstijl van getourmenteerdheid en zelfkastijding indachtig. Perrine Mees (vierdejaars La Cambre) heeft grote, zilverkleurige driehoeken verzonnen die als vervaarlijke haarspeld kunnen dienen, of als imaginaire handtas. Laurent Edmond, uit hetzelfde jaar, zaagt een adelaar uit een plexiplaat en laat die overheen de rug bengelen, maar de doorzichtige vogel kan evengoed losjes aan de hand gedragen worden (een surreëel zicht, maar allesbehalve lachwekkend, zo zie je maar). Jennifer Defays (vijfdejaars La Cambre) verslaat iedereen met het accessoire van de nabije toekomst : een halflege ballon als oorring. Aurore Jean (vijfdejaars La Cambre) staat aan de goede rand van styling-overkill : haar door sprookjes overwoekerde collectie bevat vleugels op de rug, witgepoederde meisjespruiken, achter strak gespannen chiffon verborgen gezichten en hoge slippers met figuurtjes tussen de hak en zool, maar ze geraakt ermee weg, zonder toverstaf nochtans. Ook in Antwerpen wordt de bres tussen ontwerp en styling voorzichtig gedicht, zij het ietwat subtieler en schroomvoller dan in Brussel. Marijke De Cock (vierdejaars Antwerpen) grasduint in encyclopedieën vol vissen en riffen, maar haar resulterende collectie heeft naast de golfslag van de oceaan ook de street beat van r’n’b, via plastic laarzen met lovertjes aan linten en anemoonachtige haarstukjes in de kapsels. Ulrike Ratz (vierdejaars Antwerpen) heeft een strijdvaardige, op Mongolië geïnspireerde collectie en ze blinkt voornamelijk uit in haar combinaties van kogelriemen, lederen knielappen en bontmutsen met een gracieus gewei erop. Klasgenote Eva Gommeren, in de ban van de huidige sleazerock-sien, houdt haar jasjes en rokken bij elkaar met popculturele stickers en de eveneens afstuderende Marion Vidal plakt goudverf op de borst en hangt trossen keramiek rond de hals.

Ter herwaardering van het sterke geslacht

Op modescholen worden tegenwoordig nog maar weinig mannencollecties gemaakt. Waarom modestudenten zo fervent een heel geslacht wensen te negeren, is niet echt duidelijk. Het heet dat mannenkleren ‘moeilijker’ zijn, want ‘creatief beperkt’. Een vreemde logica, toch voor modescholieren, want geen betere remedie tegen een al te expansieve fantasie dan hier en daar een grenslijn. Studenten die dan toch voor het Mars-symbool kiezen, doen er paradoxaal genoeg alleen maar voordeel mee : tussen de vele tientallen vrouwensilhouetten vallen mannenoutfits flink op, altijd meegenomen in deze aandachtshongerige tijden. Niet dat de mannenkleren van ’s lands modescholen op gratuit effect jagen, toch niet die van de koplopers van het kleine peloton. Jan-Jan Van Essche (laatstejaars Antwerpen) bijvoorbeeld toont hoe het moet, met een uitstekende, door reggae geïnspireerde collectie. Bij Van Essche rolt en vloeit het, even natuurlijk en spontaan als op een Jamaicaanse dubplaat, hoewel zijn kleren een aantal vernuftige knip-en-stik-ideeën herbergen. Klassieke en etnische stoffen, patchwork-sweaters, shirts in netstof en stofjasachtige broekpakken, allemaal elementen die het qua spektakelwaarde niet winnen van de grootse gebaren van zijn medestudenten, maar toch werken ze. Het lijkt erop dat zijn afstudeerproject geen zuivere oefening meer is : zijn collectie gaat evenzeer over kleren als over ideologie, in zijn geval die van nuchtere humaniteit. Jérémy Dhennin (vierdejaars La Cambre) van zijn kant is dan weer geïnteresseerd in de immer gefragmenteerde ideologie van de hedendaagse straatcultuur, dat bleek al vorig jaar, toen hij een bevreemdende maar erg memorabele evocatie van schaduwboksende ninja-boys bracht. Dit jaar leest zijn collectie wat gemakkelijker : hiphop en consumptiecultuur, bravoure en pronkzucht, allemaal deurtjes die ook de bij die onderwerpen horende clichés binnenlaten. Glimmende sportjassen en grote broeken die trompe-l’oeilgewijs afzakken, maar ook tanktops met een hemdensluiting en hopen zilverkleurige horloges als ostentatief versieringselement. Christopher De Vos (tweedejaars Antwerpen) houdt het hopelijk later ook op mannenmode, want zijn collectie met ridderlijke trainingspakken belooft een en ander. Terumi Hamada (vierdejaars La Cambre) concentreert zich op witte hemden en grove denimbroeken, en in navolging van de Japanse stijl wordt er conceptueel (weg)geknipt en verknipt, maar er blijft genoeg over – eigenheid bijvoorbeeld – om van een geslaagde onderneming te spreken. Slobodan Mihajlovic (vierdejaars Antwerpen) heeft meerdere gebroken harten, die hij dan ook rond de nek van zijn modellen hangt. Eenzijdige theatrale gebaren zitten ook in zijn kleren (cut-outs in de vorm van tranen, caleidoscopische hartenprints) maar de etnische inslag overheerst nog meer. Mihajlovic is overduidelijk verknocht aan zijn thuisland Joegoslavië, nu Bosnië, zozeer zelfs dat hij zijn dankwoord in de catalogus in zijn moedertaal neerschrijft. Mannenmode is dan toch geen universeel goed, zo blijkt.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content