Binnenkort wordt Renaat Braem negentig jaar oud. Hoewel hij in een rusthuis woont, is er aan de werkijver van de visionaire idealist nog geen eind gekomen: hij droomt en tekent nog steeds een mooiere wereld. Een portret van een averechts denker.

Renaat Braem is een strijdend architect. Op het eind van de jaren ’60 schreef hij dat België het lelijkste land van de wereld is, en dat is altijd zijn standpunt gebleven. Zelf heeft hij een aantal bouwwerken op zijn naam staan, die in de vergetelheid raakten. Weinig architectuurliefhebbers houden nog halt bij het Kiel in Antwerpen of het Arenaplein in Deurne. Het zijn vergrauwde woonwijken geworden waar we naast kijken. Alsof ze niet meer zijn dan het vertrouwde straatbeeld. Toch schuilt achter de projecten een eigenzinnige filosofie. Moest Braem in Parijs, Londen of New York gewerkt hebben, hij zou gelauwerd worden om zijn oeuvre en zijn utopisch denken. In dit kleine land daarentegen proberen we te vergeten wie hij was en waar hij voor stond. Want wie wil nu op de lelijkste plek ter de wereld wonen?

In het begin van de jaren ’30 is de jonge Renaat Braem helemaal opgeslorpt door de tijdgeest en koestert hij zijn eigen communistische ideeën. Architectuur is voor hem een organisatorisch medium dat aan de grondslag ligt bij de bouw van een nieuwe communistische samenleving. Hij is ervan overtuigd dat de collectieve maatschappij andere woonvormen zal vereisen, en hij bedenkt persoonlijke oplossingen voor de nieuwe wereld.

Veel van zijn ideeën publiceert hij in het communistische blad Het Vrije Woord. De woonblokken, die hij twintig jaar later op het Kiel bouwt, zijn een verwezenlijking van deze prille denkpiste. Na het beëindigen van zijn studies aan de academie schrijft hij zich in aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten, waar hij zijn eerste “planidee” ontwikkelt. Als doelstelling schrijft hij dat de architectuur “de kunst van het organiseren van het menselijk milieu” moet worden. Hij bedenkt een totaalarchitectuur, ontstaan uit de synthese van de verschillende kunsten. Zijn eerste utopisch plan voor de nieuwe maatschappij is een 100 kilometer lange lijnstad tussen Antwerpen en Luik. Deze stad bestaat uit naast elkaar liggende zones: transport, industrie, autosnelweg, groen, wonen, natuurgebied en kleinlandbouw. Op de jaarlijkse tentoonstelling van het Hoger Instituut wordt zijn revolutionair idee enthousiast onthaald. Braems originele stedenbouwkundig project steekt fel af tegen de conformistische art-decobouwwerken van zijn studiegenoten. Eens de toon gezet, blijft hij een leven lang indruisen tegen de gangbare trends en de middelmatigheid van de massa. Daarenboven is hij niet bang om heilige huisjes neer te halen. In het maandblad van de Koninklijke Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen publiceert hij een reeks artikelen die de avant-garde architectuurstromingen – belichaamd in Le Corbusier en de aanhangers van de nieuwe zakelijkheid – onderzoekt en grotendeels verwerpt. Het werk van Le Corbu noemt hij “abstracte beeldhouwerij”. Hij verwijt de architect een gebrek aan sociale actie.

Niettegenstaande zijn kritiek laat Braem de kans niet voorbijgaan om bij de Franse grootmeester stage te lopen: tussen 1935 en 1937 pendelt hij tussen Parijs en Antwerpen. Aanvankelijk is Braem niet te spreken over de apolitieke houding van Le Corbusier. De Zwitser van zijn kant heeft het niet echt begrepen op Braems totaalarchitectuur. Toch raakt de jonge Braem in de ban van de persoonlijkheid van Le Corbu. Hij herziet gaandeweg zijn mening en Le Corbusier wordt een ideaalbeeld. Dat die ook is ingenomen met het werk van Braem, is duidelijk als hij de Belg voordraagt als lid van de CIAM ( Congrès Internationaux de l’Architecture Moderne). Terwijl Braem nog steeds van zijn utopische steden droomt, krijgt hij in Deurne zijn eerste opdracht; weliswaar van een veel kleiner formaat dan hij hoopte. Hij bouwt een reeks kleine rijwoningen, die weinig gemeen hebben met de idealistische ontwerpen van zijn studententijd.

Pas na de Tweede Wereldoorlog, bij de wederopbouw, kan hij een aantal van zijn beginselen waarmaken. Maar niet meteen. Als de Luikse communist Terfve in 1946 minister van Wederopbouw wordt, krijgt Braem de kans om een belangrijke plaats in het kabinet in te nemen. Hij voelt weinig voor een administratieve loopbaan en aanvaardt de opdracht voor twee kleine woonwijken, in Borgerhout en in Deurne. De soberheidspolitiek van dat moment legt opnieuw zijn ambities aan banden. Het resultaat is een eenvoudig wooncomplex.

Na de korte regeringsperiode van de communisten wordt in het kader van de wederopbouw een geheel andere weg ingeslagen, die Braem absoluut niet zint. Het geloof in de gemeenschapshuizen en grote stedenbouwkundige projecten haalt het niet van het privé-initiatief, dat vooral door de CVP verdedigd wordt. In 1961 wordt dan ook de wet- De Taeye gestemd, waarbij het bouwen van goedkope eengezinswoningen wordt aangemoedigd. Dankzij die wet wordt Belgie de verknipte puzzel die het vandaag is: potsierlijke villawijken en sociale verkavelingen bezetten de schaarse open ruimte van dit kleine land. De wet wekt grote ergernis bij Renaat Braem, die voet bij stuk houdt en de wijkeenheden blijft verdedigen. De eerste werkelijke uitdaging om zijn visie te realiseren, krijgt hij bij de bouw van het Kiel. De Antwerpse sociaal-democraten en de idealistische architectuur- en maatschappijvisie van Braem vinden elkaar. Het wordt een synthese van zijn gerijpte ideeën, en het resultaat past helemaal binnen het toenmalige internationale CIAM-concept. Terwijl Nederland tijdens de wederopbouw de Marshall-gelden grotendeels in stedenbouwkundige projecten overeenkomstig de CIAM-doctrine investeert, gaan deze gelden in België vooral naar privé-woningen op kavels. Het Kiel is de grote uitzondering.

Langs de E. Vloorstraat van het Kiel bouwt Braem in 1950 een zigzagformatie van drie hoge woonblokken, verbonden met een reeks van zes lagere. Alle eenheden staan naar Corbusiaans concept op poten, wat de open ruimte benadrukt en ideologisch de grond socialiseert: dit houdt in dat niemand de grond bewoont.

Braem slaagt erin een indrukwekkend geheel te creëren, waarbij het hem naar eigen zeggen niet om de monumentaliteit van het gebouw gaat, maar om de geestelijke bevrijding van de mens. De architectuur van het Kiel zou een positieve uitwerking hebben op zijn bewoners: er was de stille hoop dat de katholieke bewoners socialistische ideeën zouden beginnen te koesteren. Maar als je er vandaag rondloopt, overvalt je niet meteen een gevoel van geluk. Neerslachtigheid is wat de ondertussen verkommerde gebouwen opwekken.

Tot in de jaren ’60 is er echter zeer veel belangstelling voor het project. Er worden verschillende modelappartementen ingericht, helemaal in de stijl van het sociale modernisme. Ook buitenlandse architecten bezoeken het Kiel. Braem zou zich zelfs herinneren een sovjetafgevaardigde te hebben rondgeleid.

De Antwerpse politietoren is het volgende grote project. Het monumentale gebouw staat vandaag plompverloren in een desolate stadsarchitectuur, maar het oorspronkelijke plan van Braem was veel grootster: er waren twee torens voorzien, die door een lager gebouw met elkaar verbonden zouden worden.

Met deze aanvankelijk administratieve toren, die alle diensten van de stad moest huisvesten, wil Braem een eigentijds belfort bouwen. Naast de Boerentoren en de kathedraal zou deze toren de skyline van Antwerpen bepalen. Maar de stadsplanning neemt een andere wending: de gebouwen rond de toren worden ontmanteld en maken plaats voor een parkeerterrein. In de jaren ’70 wordt er een nietszeggend zeshoekig volume naast gebouwd, waardoor de toren een buitenstaander wordt in dit niemandsland, dat terecht het lelijkste stuk Antwerpen genoemd.

In de jaren ’60 groeit bij Braem toch ook interesse voor de vrijstaande woning, maar in een andere optiek dan deze die de wet-De Taeye voorschrijft. Voor Braem is het gezin een natuurlijk organisme dat zich op een ecologisch verantwoorde wijze moet nestelen in het landschap. In zijn vormentaal kiest hij steeds meer voor de vloeiende, organische lijnen. Zijn huizen worden naturalistische woonplekken. Beïnvloed door de kapel van Ronchamp van Le Corbusier en door het werk van Gaudi, slaat Braem een andere weg in, die hij ook ideologisch onderbouwt. Hij ontwerpt, zegt hij zelf, op de wijze van de natuur. Zijn sociale bewogenheid evolueert naar een natuurmystieke. Architectuur, meent hij, moet de mens levensvreugde en liefde schenken, hem dichter brengen bij de essentie van het leven, het mysterie en het sacrale.

De architect begint zich minder te interesseren voor het politieke en raakt geboeid door oosterse filosofie en primitieve culturen. Zijn organische visioenen krijgen voor het eerst op grote schaal vorm, in de nooit uitgevoerde satellietstad Lillo op Linkeroever. Het is pas eind jaren ’60 dat hij zijn ideeën in steen en beton kan bouwen. Eerst in privé-woningen en het Middelheim-paviljoen. Later ontwerpt hij de sociale woonwijk op het Arenaplein te Deurne en de woonwijk Kruiskenlei in Boom. Zwierige bogen, ronde vormen en vreemde detailsculpturen zijn een veruitwendigen van de levensvreugde die Braem de mensheid wil meegeven.

Toch raakt de architect verbitterd over de onmogelijkheid van de droom die hij nog steeds koestert. Van zijn stedenbouwkundige ideeën wordt niets verwezenlijkt. België beschrijft hij “als een door een krankzinnige bijeengenaaid lappendeken”. In zijn pamflet van 1968, “Het lelijkste land ter wereld”, haalt hij fel uit naar het Belgische planloze experiment van de wederopbouw. Er is voor hem maar één oplossing: de totale afbraak van de wildgroei en een nieuwe verbinding van de gespaarde monumenten door lijnsteden. Het geheel vormt de “Bandstad België”, naar analogie van zijn in 1934 bedachte lijnstad. Hij blijft verwoed varianten op de Bandstad bedenken. En met het ouder worden, neemt zijn fantasie steeds merkwaardiger vormen aan. Hij gaat zover dat de stad van de toekomst zich niet beperkt tot de nabije natuur. Ook de kosmische ruimte wordt in zijn plannen ingevuld, in de hoop dat het lelijkste land van de wereld er op een dag helemaal anders zal uitzien.

Binnenkort wordt Renaat Braem negentig. Zijn huis, inclusief zijn archief en zijn artistieke productie, schonk hij vorig jaar aan de Vlaamse gemeenschap. De afdeling Monumenten en Landschappen is aan de restauratie van zijn huis begonnen en aan het catalogeren van meer dan 1000 ontwerpschetsen. Het is de bedoeling dat de woning met al zijn schatten over twee jaar voor het publiek toegankelijk is. Men hoopt geïnteresseerden de utopische visies van de eigenzinnige Braem te kunnen tonen.

En aan de werkijver van de visionair is nog geen eind gekomen. Hoewel hij nu in een rusthuis vertoeft, blijft Renaat Braem tekenen en dromen over een mooiere wereld.

Bron: ‘Renaat Braem, architect’, Francis Strauven, Archief voor Moderne Architectuur, 1983. Het boek is nog steeds verkrijgbaar.

19

19

21

Hilde Bouchez / foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content