Terwijl gebakken lucht de Vlaamse muziekwereld ondermijnt, zijn Clouseau, Yasmine en Mama’s Jasje gretige afnemers van hits-met-inhoud bij muzikanten uit de alternatieve hoek.

Het moet bijna acht jaar geleden zijn. Paul Mertens, het muzikale brein van Pitti Polak, had wat Nederlandstalige nummers in de lade liggen. Een van die liedjes droeg de titel Steen Van Je Hart. Gunther Neefs zou daar wel mee uit de voeten kunnen, zo redeneerde de auteur. Hij stuurde de demoversie naar de manager van Neefs. Toen hij na enkele weken bij die man naar een reactie peilde, wimpelde die hem af met de mededeling dat Gunther het nummer niet zag zitten. Het toeval wou dat de songschrijver enige tijd later de zanger op een feestje tegen het lijf liep. Mertens wilde toch wel eens weten waarom precies Steen Van Je Hart Neefs niet beviel. De waarheid kwam aan het licht: hij had het nummer niet eens te horen gekregen.

Om maar te zeggen dat het ooit nog een pak moeilijker was om aan de bak te komen als externe liedjesfabrikant. Toen hadden artiesten, nog meer dan nu, exclusiviteitscontracten met bepaalde producers en hitleveranciers. Niet zelden schreef de manager al dan niet onder pseudoniem eigenhandig de nummers. Kwestie van nog efficiënter de zakken te vullen.

Maar de tijden veranderden, en er verscheen een nieuw type hitmakers. Een gesprek met twee van hen.

JAN LEYERS: “Frank Vander linden en ik vinden dezelfde dingen grappig of onnozel. We eren ook structuur en rijm.”

Toen Frank Vander linden in ’93 Jan Leyers ging interviewen met het oog op een bio van Soulsister, was de chemie tussen de twee meteen oké. “Ik voelde me direct thuis bij Jan en zijn familie”, aldus Vander linden. De vriendschap leidde drie jaar later tot een teamvorming. Beiden waren, ieder apart, gepolst om iets te scheppen voor Clouseau en besloten er dan maar samen hun tanden in te zetten.

Sindsdien steken ze regelmatig de koppen bij elkaar. “Het gaat met vlagen”, zegt Leyers. “In gebundelde periodes proberen we elkaar zoveel mogelijk te zien om met vereende kracht liedjes af te werken. We zetten ons dan bij elkaar, op de ouderwetse manier, zoals Leiber en Stoller (die hits leverden aan onder meer Elvis Presley, nvdr). Bijvoorbeeld op een bank in het park van Lier. Gewoon ideeën spuien. Soms werken we verder aan iets dat een van ons al heeft verzonnen, maar het kan ook echt out of the blue komen. Frank en ik zitten op dezelfde golflengte, ook qua humor. We vinden dezelfde dingen grappig en onnozel. We zijn ook allebei heel traditionele songschrijvers. We eren structuur en rijm.”

Er is sprake van een natuurlijk geëvolueerde rolverdeling. Leyers: “We sleutelen beiden aan de woorden en de melodie, maar als een tekst niet afgeraakt, dan ligt de bal automatisch in het kamp van Frank. Is er een muzikaal probleem, dan buig ik me daar instinctief over.”

De scheidingslijn met het eigen oeuvre is zichtbaar. Het lijken nooit My Velma of De Mens-nummers. Is het moeilijk om die klik te maken? Leyers: “Als we onszelf de opdracht geven om iets voor Clouseau te maken, dan houden we tijdens heel het proces voor ogen dat het uiteindelijk uit Koen Wauters zijn strot moet komen. Toen ik je gisteren langzaam wurgde kan een prachtige openingszin zijn, maar ik hoor hem dat eerlijk gezegd niet meteen zingen. Je moet hem niet opsolferen met een luguber nummer à la Diane van Therapy?. Ik ken Koen intussen goed genoeg om te weten wat geloofwaardig klinkt uit zijn mond en wat niet.

De stijl van Clouseau is heel direct. Ze brengen geen nummers waarvan je pas na vijf beluisteringen de gelaagdheid ontdekt. Ik vermoed trouwens dat de songs van Soulsister, als je ze vertaalde, niet zoveel complexer zouden blijken te zijn. Het is simpele taal, maar we trachten er toch altijd een draai aan te geven. Het is gemakzuchtiger om een ondoordringbaar nummer te maken dat niemand begrijpt. ‘We begrijpen er niks van, dus zal het wel intelligent zijn.’ Als ik tekenaar was, zou ik voor de klare lijn staan. Ik hou niet van het optrekken van rookgordijnen. Kwaliteit suggereren door zo ingewikkeld te doen dat je zelf niet meer weet waarover het gaat, ligt niet in mijn aard. Frank heeft, bij De Mens, iets meer die neiging tot moeilijkdoenerij. Soms vraag ik dat ook op de man af: wat bedoel je daar nu in godsnaam mee?”

Vander linden: “Ik vind het bevrijdend om eens in een ander register te schrijven. Het is een deur die opengaat, een wereld die zich openbaart.”

De sleutel naar alweer een nieuw universum kreeg de kale oppergod van de Vlaamse rock overhandigd door Ad Cominotto, die momenteel de soundtrack assembleert van de Boon-film Vergeten Straat. De vooral van Arno bekende multi-instrumentalist had bij Vander linden een tekst besteld voor de door Laïs vertolkte themasong Ballade van Boon. Dat experiment viel zo goed mee dat de frontman van De Mens nog meer huisvlijt richting het folktrio stuurt.

“Ik heb op twee dagen tijd, op vakantie dan nog wel, zes tekstvellen volgekribbeld voor Laïs. Nochtans ging ik er lang van uit dat ik dat nooit zou kunnen: woorden aan het papier toevertrouwen zonder er muziek bij te verzinnen. Ach, gewoon kwestie van eens niet de luiaard uit te hangen en een serieuze inspanning te doen.”

Het kan dat een nummer niet van meet af aan een eindbestemming heeft. De demo’s worden dan rondgestuurd en gaan een eigen leven leiden. Op een mooie ochtend rolde ten huize Leyers het faxbericht binnen dat het door hem gebaarde countrynummer That’s The Closest I Get To Loving You zou worden vertolkt door de Amerikaan Aaron Tippin. “Ik kende die zanger niet eens. Tot m’n grote verbazing stond op de volgende fax te lezen dat de song op de eerste stek van de Billboard-lijst prijkte. Ik kreeg er zelfs nog een BMI Award voor.” Het bewijs dat universele nummers Leyers in de vingers zitten.

“Mijn benadering is redelijk ambachtelijk, ja. Ik ben niet het soort songschrijver dat enkel zijn eigen specifieke ding kan. Ik vermoed dat mijn verleden in het theater daar mee te maken heeft. Als je muziek componeert voor een toneelstuk of een musical, moet je je perfect in een verhaal kunnen inleven. Zelfs al weet ik niet op voorhand bij wie een liedje zal terechtkomen, dan nog zie ik een bepaald personage voor me waaraan ik het toets.”

Is de voldoening even groot als je een liedje weggeeft dan als je het zelf de wereld inslingert? Vander linden: “Het doet toch wel iets om in een boetiek, waar de radio op Donna staat afgestemd, plots een Clouseau-nummer te horen aanwaaien waar ik de hand in heb gehad. Ik ben bijvoorbeeld heel erg trots op Je Bent Niets. Dat horen vertolken door Vlaanderens sekssymbool is mooi. Trouwens, ik had die melodie nooit zelf kunnen zingen, omdat die buiten mijn bereik ligt.”

Leyers: “Ik zag drie jaar geleden Paul MichielsThe Way To Your Heart zingen op The Night Of The Proms. Ik keek vanop het balkon toe. Dat was de eerste keer dat ik dat nummer live hoorde zonder zelf op het podium te staan. Heel dat Sportpaleis, ongeveer vijftienduizend man, sprong drie meter de lucht in. Ik betrapte mezelf erop dat ik meer dan ooit van die song genoot. Ongezien, als een soort master mind. Ik ben liever de God die door de wolken kijkt dan de Christus die over het water loopt. Mijn vrouw had het er op dat ogenblik lastiger mee dan ik. ‘Jíj had daar moeten staan’, riep ze. Maar nee, ik vond het net geweldig.”

Eenmaal zich geworsteld uit de dwangbuis die Soulsister was geworden, waande Leyers zich in de ideale situatie. Met My Velma kan hij zijn eigenzinnigheid botvieren, wars van alle commerciële wetten, en de hits speelt hij doodleuk door aan derden.

“Bij My Velma is er absoluut geen druk. Als een single flopt die je voor iemand anders hebt geschreven, heb je twee middagen voor niks gezwoegd. Maar als je eigen singles en bijgevolg je full-cd niet verkopen, is een heel jaar om zeep. Ik ben blij met de huidige evolutie, al moet ik erbij vertellen dat het geen bewuste carrièrezet is geweest.”

Hitgevoeligheid is met dikke stift onderstreept in zijn woordenboek. Een vies woord is het allerminst. “Een kwaliteitsvolle single die op de koop toe vlotjes over de toonbank gaat, is voor mij het hoogste. Ik vind een hit zeker niet verdacht. Neem Penny Lane van The Beatles. Dat stond nummer één, maar overtref het eens! Of Good Vibrations van The Beach Boys. Het hoogtepunt in de popmuziek situeerde zich tussen ’65 en ’67. Toen vielen commercie en kwaliteit absoluut samen. Pas tegen het einde van de jaren zestig kwam de progressieve muziek. Er voltrok zich een breuk tussen elpeegroepen als Led Zeppelin, Pink Floyd en Yes, en de pop die tot bubbelgum verwerd. In de charts van ’67 stond geen troep.”

Leyers voelt zich eerder verwant met legendarische Amerikaanse hitfabrieken als de Brill Building en Tin Pan Alley dan met de romantische zielen die op de muze wachten. “Ik kan een gitaar pakken en een liedje beginnen maken. Geen probleem. Af en toe maak ik er zelfs een spelletje van. Dan zet ik een walkman op tafel en beeld ik me een situatie in. Bijvoorbeeld: ik sta in Madison Square Garden, het publiek schreeuwt om een bisnummer, en dát is wat ik toen spontaan uit m’n mouw schudde. Ik pep mezelf op die manier op. Een beetje zoals ik me vroeger in bed voorstelde dat ik Jean-Marie Pfaff was en in de laatste minuut een penalty moest stoppen. Niettemin ben je aan het ongrijpbare onderhevig in die zin dat het ene nummer ‘het’ heeft en het andere niet. Dáár heb je geen enkele controle over. Het is niet omdat je er meer tijd in geïnvesteerd hebt dat het resultaat beter is. Ik werk zelfs nog het liefst met een deadline. Ze vroegen een groot songschrijver ooit: ‘What comes first: music or words?’ Zijn antwoord: ‘The phone-call’ Als dat telefoontje niet komt, blijf je toch maar op het gazon liggen met een glaasje witte wijn. Wat Raymond van het Groenewoud in De Zeven Hoofdzonden vertelde, herken ik echter wel. Het gevoel dat er een nummer in je zit, maar er genoegen in vinden om de executie nog even uit te stellen. Nog een tijdje tv-kijken en al genieten van het vooruitzicht dat er straks een nummer zal komen.”

De sappigste pennenvrucht van de tandem Leyers & Vander linden was Ik Weet Wat Ik Wil van B-Boys, de totaal uit de lucht gegrepen jongensgroep die in een aflevering van Schalkse Ruiters de revue passeerde. Een Get Ready!-pastiche, op twee dagen tijd in elkaar gebokst. Het werd het meest aangevraagde verzoeknummer van ’97 bij Radio Donna, maar door een veto van Bart De Pauw en Tom Lenaerts, die in het liedje rapten, kwam het nooit op single uit. “Onze grootste hit was dus eigenlijk géén hit”, besluit Frank Vander linden lachend.

STEFAAN FERNANDE: “Je verschaft niet ongestraft hand- en spandiensten aan een boysband.”

Nobelprijs was een intrede langs de grote poort. Het eerste liedje dat Stefaan Fernande, een jonge Gentenaar, in opdracht voltooide, was meteen een schot in de roos. Zowel commercieel als artistiek. Die dubbelslag herhaalde hij alras met Porselein, besteld door Yasmine.

Het waren hits zonder platitudes. Play That Beat!, de stal van Get Ready!, hing vrij vlug aan de telefoon. Fernande werd door hen aangezocht om de jongensgroep meer fond te geven. Achteraf bekeken bleek dat, vanuit zakelijk oogpunt, de juiste zet op het juiste moment, maar door de “serieuze” muzieksien werd het viertal door de restyling op zo mogelijk nog meer venijnige reacties onthaald dan voorheen. Het werd de jongeman duidelijk gemaakt dat je niet ongestraft hand- en spandiensten verschaft aan een boysband. De pesterijen gingen ver.

“Muzikanten die ik had aangezocht om live met Get Ready! te spelen, werden geïntimideerd door collega’s”, zegt Fernande verontwaardigd. “Op het toontje: als je dat doet, kom je nooit meer bij ons aan de bak.” Na twee gezien Fernandes reputatie weinig opmerkelijke singles, Samen en Geef Me Tijd, volgde het huzarenstukje Requiem. “Manager Mark Debouvier wilde een song die compleet over the top was”, lacht de songsmid. “Met een symfonisch gedeelte, een stukje opera en ook techno en rock erin vermengd. Ik kreeg een week de tijd. Jesus Christ, dacht ik, begin er maar aan. Het was een enorme uitdaging en ik heb ervan genoten.”

De vette knipoog in Requiem en het rockende album Apollo had niemand door. De fourier is het gewend misbegrepen te worden. Daarvoor heeft hij zelf lang genoeg in de spots gestaan. Nadat hij een duo was geweest met Stephen Dewaele van Soulwax (“in ’89 was dat, ik was toen een van de eersten in Gent die een sampler had”) stichtte hij met voormalige Luna Twist frontman Alain Tant de groep The Big Noise. Live sloeg de politiek incorrecte rockband wel aan, maar van hun eerste en enige cd werden amper tweeduizend stuks verkocht. De afloop liet zich raden. De platenfirma dropte de groep waar niemand vat op kreeg.

“Mijn probleem is dat mijn muzikale smaak niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met wat ik zelf het best kan maken”, weet Fernande. “The Big Noise was te commercieel voor het alternatieve circuit en te weird voor de hitparade. Ik maakte popliedjes omdat dat mijn natuur is, en stak daar pas achteraf stoorzenders in om het rockpubliek te bekoren. Toen we de tweede cd voorbereidden, die er overigens nooit gekomen is, viel het trouwens op dat de groep mijn nummers systematisch afwees.”

De Gentenaar verkleedde zich op het podium steevast als engel, met vleugeltjes op de rug. The Big Noise was voor velen een toonbeeld van wansmaak en kitsch. Een poppenkast. Fernande verbrandde zich eraan. “Ik had de indruk dat ik mijn kansen in het rockmilieu nu wel voorgoed verpest had. En eerlijk, ik was het vechten tegen de bierkaai beu.”

Geholpen door schuurpapieren stem Paul Gijselings, vroeger backing vocalist bij Toontje Lager en Luk Van Kessel, nam hij met de moed der wanhoop een demo op vol filmische songs van acht minuten. Buurvrouw Linda Van Waesberghe, die destijds de zaken behartigde van The Big Noise en zich op dat moment als een moeder kloek over Clouseau ontfermde, was wild enthousiast toen ze de tape hoorde. Die Fernande had wel wat in zijn mars, dus suggereerde ze: waarom geen liedje pennen voor de nieuwe cd van de gebroeders Wauters?

“Ik werd toen dertig en dacht: als het nu niet lukt, dan kap ik ermee. Ik wilde geen marginale zielenpoot worden. Toen ik Nobelprijs schreef, dacht ik bij mezelf: dit moet mijn doorbraak worden.” En zie, de single kwam binnen op één in de Vlaamse Top Tien en op tien in de Ultra-Top 50. Een krachttoer die hij later nog eens overdeed met Requiem. Eindelijk succes dus, al is het het succes van de anonieme soort. De kick van het podium moet Fernande missen.

“Een frustratie zou ik het niet durven noemen, maar het is ooit inderdaad mijn ambitie geweest om Torhout/Werchter te mogen openen, zoals Soulwax heeft gedaan. Ik heb me wél nog kunnen uitleven op de keyboards bij de twee uitverkochte optredens van Get Ready! in de Ancienne Belgique. Voor 2200 man. Het was een glamrockshow met alles erop en eraan. Ik kon dus opnieuw mijn vleugeltjes uit de tijd van The Big Noise aantrekken. Het deed deugd om na de aanhoudende kritiek op het werk dat ik voor Get Ready! deed, mijn liedjes woord voor woord te horen meezingen. Het riep beelden op van The Beatles.”

Het circus vanop een afstand kunnen gadeslaan, heeft ook zijn voordelen. Heeft de hitmaker zijn demo af, dan zit het werk erop. Hem wacht geen hectisch promotieschema, geen gehol van hot naar her. “Ik ben heel tevreden dat ik alsnog op een vrij prettige manier van mijn muziek kan leven. Al verlies je natuurlijk controle over wat er met je liedjes gebeurt. Het kan choquerend zijn vast te stellen welk ongeïnspireerd arrangement een nummer heeft gekregen. Het is me al overkomen dat ik een van mijn eigen liedjes eerst gewoon niet herkende.

Maar ik ben er allerminst rouwig om dat ik nu een regelmatiger bestaan leidt. Ik ga elke morgen om elf uur aan de slag. Mijn avonden hou ik vrij. Een groot contrast met het slopende nachtleven dat ik er vroeger op nahield. Als het moet, werk ik zeven dagen op zeven, want er kruipt veel meer tijd in songschrijven dan je zou denken. Er gaat aardig wat denkwerk aan vooraf. Ik schrijf vooral in m’n hoofd. Ideeën krijg ik wanneer ik in de trein zit of met de hond ga wandelen. De titel is steevast het vertrekpunt.

Ik ben de enige in dit land die zijn inkomsten uitsluitend uit auteursrechten puurt. Omdat een hoog rendement vereist is, lever ik in principe enkel single-kandidaten af. Omdat een aantal nummers van me tegen de verwachtingen in niet op single zijn uitgekomen en dus niet zo gek veel op de radio worden gedraaid, heb ik nu naar een compromis moeten zoeken om het dit jaar financieel te redden. Uit pure noodzaak ben ik een tijdje geleden samen met Bart Kaëll nummers beginnen schrijven. Hoewel ik dat louter om den brode doe, put ik er toch aardig wat plezier uit.”

De gevallen engel ziet nog andere uitwegen wanneer de hits zouden uitblijven: het componeren van een tune voor een nieuwe tv-serie, een mogelijke vertaling in het Frans van Porselein, “al maak ik me geen illusies over het chauvinisme van onze zuiderburen”.

Fernande vindt dat de Vlaamse producties sex-appeal ontberen, zowel ritmisch als tekstueel. Hij stak zelf zijn nek uit met Zachte Hypnose. Yasmine zingt: “Huid tegen huid/in mooie lijnen/we deinen vooruit/het lijkt oneindig” en, wat verderop: “en alles wat zo wild bewoog/lijkt nu verlamd”. Fernande: “Ik vond dit nummer een leuk idee omdat zo’n expliciete beschrijving van een vrijpartij tussen twee vrouwen nooit eerder in het Nederlands was geprobeerd. Ik heb de tekst aan vrouwen voorgelezen om te weten of ze er opgewonden van raakten. En ja hoor.”

Tot voor Nobelprijs was Engels de muzikale voertaal van Fernande. Uit zijn Nederlandstalige werk spreekt echter een fors ontwikkeld taalgevoel. Alsof hij zijn hele leven niets anders uitgericht heeft. “Voor mezelf was het niet zo’n verrassing dat ik me behoorlijk uit de slag kon trekken in de eigen taal. Ik was op school de populaire gast die de hele klas van opstellen voorzag. Ik heb nog les gehad van dichter Stefan Hertmans. Die heeft me enorm gestimuleerd. Hoe dikwijls ben ik niet aan een roman begonnen. Wat niet wil zeggen dat het moeiteloos uit mijn pen komt gevloeid. Het kost zweet. Technisch gezien moet alles kloppen. Dat is het metier. Persoonlijk vind ik dat mijn teksten nogal overroepen worden. Wat Zjef Vanuytsel en Jan De Wilde vroeger deden, sla ik veel hoger aan.”

En: “Ik zeg niet dat ik poëzie schrijf. Maar als je door Kabouter Plop of de Kwakhak van nummer één wordt verdreven, doet dat toch pijn.”

Peter Van Dyck / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content