Het blijft een vreemde vaststelling, dat je bij het schrijven van een stukje over Luik met een soort writer’s block krijgt af te rekenen. Zelfs mijn meest reislustige collega’s, die je haarfijn weten uit te leggen wat je in Ivoorkust moet zien of welke tourist traps je in Moskou maar beter kunt mijden, worden onbeholpen padvinders ten zuiden van de taalgrens. Je verdwaalt er in schemerige wouden waar je nog herten kunt tegenkomen, maar ook beroemde schrijvers, zangers en televisieomroepers die ons volslagen onbekend zijn. In een landje van enkele geruite zakdoeken groot is dat eigenaardig. Alsof er dwars door België, van west naar oost, een elektrische schrikdraad loopt van hoog voltage.

Ooit nam ik, controlefreak in hart en nieren, de moeite om de staten van Amerika en de landen in Afrika uit het hoofd te leren. De Waalse provincies met hun respectievelijke hoofdsteden zou ik daarentegen niet foutloos op de kaart kunnen tekenen, laat staan de aldaar door het landschap kronkelende rivieren. Ik was geloof ik al dertig toen ik erachter kwam dat Malines in de buurt ligt van Mechelen en dat Grammont niet veel verder van ons is verwijderd dan Geraardsbergen. Ik zou mij daarvoor schamen, was het niet dat ik de test heb voorgelegd aan anderen en zij het er meestal nog bekaaider van afbrachten.

De fascinatie voor het verre, en de daarbij behorende minachting voor het nabije, voedt die onmacht ongetwijfeld. Ook de taal zou een rol kunnen spelen. Zijn Vlamingen het Frans al voldoende de baas, dan vinden zij het meestal niet de prettigste taal om zich in uit te drukken. Engels is sexy, in die mate zelfs dat we onze conversaties te pas en te onpas met zinnetjes doorspekken die in de oren van echte Angelsaksen lachwekkend klinken. Maar de taal van Molière ? Non merci – tenzij misschien in het zuiden van Frankrijk, om une Leffe te bestellen.

Zelf ben ik dank verschuldigd aan de donkere schone van wie ik, jaren geleden, tamelijk vloeiend Frans leerde spreken. Niet het schoolse Frans maar de échte woordjes, zoals draguer, fric,flingue en ook een paar minder salonfähige. Door haar kwam ik vaker en liever in Luik, in plaatsen met namen als Raeren en Fexhe-le-Haut-Clocher. Herve kende ik van de kaas, in Malmedy liep ik de Amerikaanse tanks achterna, en ik dobberde in een bubbelbad in Spa, op zoek naar de herkomst van het iconische water. Ik klopte dolmens en menhirs op de kloeke schouders en logeerde in B&B’s waarvan ik de namen ben vergeten. De eigenaars waren vriendelijk en gastvrij maar maakten zich zorgen over Vlaanderen, waarvan zij steevast geloofden dat het leeuwendeel van de bevolking er de hakken tegen elkaar klapt onder het scanderen van heilszuchtige kreten.

In Oost-Vlaanderen, waar ik ‘woonachtig ben’, lopen bijna vijfhonderd zielen elkaar voor de voeten op elke armtierige vierkante kilometer. In Luik zijn dat er maar half zoveel. Fauna en flora voelen zich er van de weeromstuit een stuk behaaglijker. Toen ik een weekend bij de boeddhisten in Hoei / Huy ging mediteren, kwam ik er echt een wild hert tegen. Ook botste ik, ergens in een godvergeten nacht, op een vos die met haar jongen op stap was. Zoiets maak je zelden mee in de ‘Vlaamse Ruit’, het verstedelijkte gebied tussen Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven – een van de dichtstbevolkte ter wereld.

In Luik lijkt alles net iets zuurstofrijker, eenvoudiger en vanzelfsprekender. Ik krijg er de illusie uit de ratrace te kunnen stappen, al was het maar voor even. Door te kajakken, op de Ourthe of op de Amblève. Door te gaan wandelen in de Hoge Venen. En natuurlijk door Simenon, een van de weinige schrijvers die mij nog nooit heeft ontgoocheld en op wie ik als petit Belge trots kan zijn tot in Moskou of Ivoorkust.

Jean-Paul Mulders

Alsof er dwars door België, van west naar oost, een elektrische schrikdraad loopt van hoog voltage

JEAN.PAUL.MULDERS@KNACK.BE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content