Levenskwaliteit, onthaasten, stressmanagement, het zijn meer dan modewoorden van tot inkeer gekomen babyboomers. De mens streeft immers al generaties lang naar geluk en welzijn. Weekend Knack vroeg vier experts naar hun kanttekeningen ter zake.

Wim Denolf / Foto’s Catherine Lambermont

We kunnen er niet omheen: onze levenskwaliteit staat hoog op de persoonlijke én publieke agenda. Eind jaren negentig verbaasden we ons nog over gestresste managers die hun gezinsleven verkozen boven de zoveelste promotie. Trendwatchers hadden de mond vol over downshifting, cashing out en voluntary simplicity, terwijl tuinieren, vrijwilligerswerk en yoga een nooit geziene belangstelling genoten.

Luttele jaren later behoort levenskwaliteit tot het dagelijks vocabulaire van Wetstraat-politici en Vitaya-programma’s. Kranten publiceren regelmatig nieuwe onderzoeksgegevens ter zake. Onlangs nog informeerde een studie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid de bevoegde ministers over de lichamelijke en mentale gezondheid van de Belgen. Niets te vroeg: vorig jaar gewaagde één op de vier landgenoten van psychische of emotionele problemen. Vlaams minister van Welzijn Mieke Vogels organiseert deze maand alvast een congres over zelfmoord en depressie.

Ook in academische kringen wint levenskwaliteit aan belang, nu de Vrije Universiteit Brussel er een postacademisch vormingspakket rond bouwde. Het tweejarige cursusaanbod belicht medische en psychologische aspecten, maar ook ethische kwesties, voedselveiligheid en de professionalisering van wellness-centra. Reden genoeg om vier experts naar hun mening te vragen: aan het woord zijn moraalfilosoof Etienne Vermeersch (RUG), oncoloog, ‘geluksonderzoeker’ en stichter van de European Study Group on Quality of LifeJan Bernheim (VUB), voorzitter postacademische vorming en toxicoloog Vera Rogiers (VUB) en vice-rector onderwijs en economist Rosette S’Jegers (VUB).

Laat ons moeilijk beginnen: wat is levenskwaliteit? Heeft geluk een naam?

Jan Bernheim: De vraag naar het geheim van geluk is zo oud als de mens zelf. Zo werd Aristoteles ooit gevraagd wat belangrijker is: geld of gezondheid. Zijn onverwoestbare antwoord: het hangt er maar vanaf waar je het meest nood aan hebt, of je arm of ziek bent. Er is dus geen recept voor geluk. Wat mensen precies gelukkig maakt, is een kwestie van individuele appreciatie. Er zijn wel factoren die het mogelijk maken persoonlijk geluk te vinden, zoals je gezondheid, bewegingsvrijheid en inkomen. Ook zij leiden echter niet automatisch tot levenskwaliteit. Geluk is een gevoel dat ontstaat uit een chaotisch geheel van allerlei grote en kleine, onderling verbonden elementen. Als ik ziek of verliefd ben, heeft geld een heel andere betekenis voor me. Geluk zelf is echter heel concreet: ik wéét wanneer ik gelukkig ben. De belangstelling van sociale wetenschappers is groot. De World Database of Happiness (www.eur.nl/fsw/research/happiness) omvat inmiddels ruim 3000 empirische studies en 700 onderzoeksresultaten in ruim 60 landen.

Etienne Vermeersch: Levenskwaliteit of tijdelijk geluk is niet hetzelfde als de kwaliteit van een leven. Een heroïnegebruiker is aanvankelijk onnoemelijk gelukkig en geniet enorm, maar zal na verloop van tijd aftakelen. Terwijl de heroïnespuit eerst een middel is om gelukkig te worden, dient ze uiteindelijk om te ontsnappen aan de ellende. Zijn gelukzalige momenten bieden hem geen kwalitatief hoogstaand leven. Terwijl anderen gematigder leven, maar op het einde wel kunnen zeggen: het is goed geweest.

Is alle geluk echt? Volgens de reclame schuilt het in een doos waspoeder.

Vermeersch: Wie zijn geluk daar zoekt, is nooit verzadigd, al was het maar omdat voortdurend nieuwe producten verschijnen. Zaken die niet inspelen op reële, maar relatieve behoeften: we willen een nieuwe auto omdat die van de buurman mooier is. Dat is een straatje zonder einde. Zulk geluk kan echt zijn, net als nachtenlang uitgaan en een losbandig seksleven, maar het is niet duurzaam. Het valt gewoon niet vol te houden.

Waarom wordt levenskwaliteit steeds belangrijker?

Vermeersch: Tot begin vorige eeuw was onze maatschappij sterk collectivistisch gericht. Daarna gingen we meer de individualistische toer op: mensen werden zich bewust van hun recht op zelfbeschikking. De individuele rechten van de mens werden belangrijker. Vroeger sneuvelde men voor het vaderland, nu primeert de waarde van het individuele geluk. Om een voorbeeld te geven: sinds 1805 wordt morfine geïsoleerd uit opium en kan men het afschuwelijk lijden van terminale patiënten onderdrukken. Dat laatste doet men pas sinds twintig jaar. Een ander voorbeeld is het tellen van het aantal oorlogsslachtoffers. In de Eerste Wereldoorlog waren de doodsaantallen veel groter, maar was de waarde van een individueel leven kleiner.

Bernheim: Voor het eerst in de geschiedenis controleren en regisseren mensen in grote mate hun eigen leven. Zo eisen we het recht een partner te kiezen op wie we verliefd zijn. Vroeger waren mensen al blij als ze overleefden. Maar zo ontstaan ook nieuwe problemen, want wat doe je als de verliefdheid eindigt?

Rosette S’Jegers: We hebben een eeuw van vooruitgangsgeloof achter de rug waarin we sterk gericht waren op efficiëntie. We moesten zo efficiënt mogelijk staal maken, geneesmiddelen ontwikkelen en sociale voorzieningen uitbouwen, ieder op zijn terrein. De belangstelling voor de impact van het ene proces op het andere is relatief nieuw. Het is niet omdat je nooit in een staalfabriek hebt gewerkt dat die industrie geen invloed heeft op je leven. Hetzelfde met globalisering: de internationale handel bestaat al vijfhonderd jaar. Maar nu vragen we ons af wat zijn invloed is, vooral op mensen die er niet rechtstreeks bij betrokken zijn. De verwevenheid van alles en iedereen roept vragen op rond onze levenskwaliteit.

Vera Rogiers: Stilaan groeit ook het besef dat levenskwaliteit zowel een technische als een ethisch-filosofische kwestie is. Dat die twee aspecten onvermijdelijk samenhangen. Nu die elkaar ontdekken, ontstaan er pittige discussies. Bovendien treedt de academische wereld uit haar ivoren toren. Vroeger behoorde levenskwaliteit zogezegd niet tot de taak van de wetenschappen. Blijkt dat toch niet zo onbelangrijk te zijn.

Levenskwaliteit is dus een kwestie van duurzaamheid. Roken verschaft genot, maar maakt op termijn ongelukkig.

S’Jegers: De beleving van onze levenskwaliteit heeft veel te maken met onze levensloop. Op elk moment duiken nieuwe thema’s op: voor een jongere is onderwijs belangrijk, terwijl voor ouderen eerder de kwaliteit van de palliatieve zorg telt. En ondertussen worden we ons hele leven achtervolgd door onze gezondheid, al onderschatten we haar belang schromelijk. Een goede gezondheid is een noodzakelijke voorwaarde voor een kwaliteitsvol leven.

Bernheim: Onderschat ons aanpassingsvermogen niet, dat is evolutionair gekweekt en eigen aan de mens. Zelfs al verliezen mensen alles wat ze hebben, ze kunnen wel gelukkig zijn. Want ze hebben coping-strategieën: ze passen zich aan en herstructureren hun leven. Het is opportunisme, maar ze proberen er iets van te maken.

Vermeersch: Als jonge tiener woonde ik tegenover een kerkhof. Daar was een meisje begraven dat op de fiets verpletterd was door een vrachtwagen. Haar ouders bezochten haar graf elke dag, tot aan hun dood. Dat fascineerde me, want ze leken dat verlies nooit te boven te komen. Maar was dat dagelijkse ritueel een uiting van hun ontroostbaar lijden, of was het juist zo dat hun leven alsnog draaglijk leven was? Vonden ze een zeker welbevinden in hun rouw?

Bernheim: Momenteel werk ik mee aan de analyse van onderzoek in Berlijn naar de kwaliteit van het leven bij 5000 ziekenhuispatiënten. Nu, de ongelukkigsten zijn de psychiatrische en levensbedreigde patiënten. Terminale leverpatiënten die door een transplantie gered werden, blijken juist het gelukkigst te zijn. Mensen baseren hun geluksgevoel op referentiepunten: de momenten in hun leven waarop ze het gelukkigst, dan wel het ongelukkigst waren. Want iedereen heeft zware momenten doorstaan. Ook gelukkige mensen hebben ooit een geliefde, een borst of een baan verloren. Je geluk afmeten aan de best indenkbare situatie, een of ander onbereikbaar ideaal, is zinloos. Dan ben je nooit gelukkig. Geluk is een persoonlijk en biografisch gegeven, gekoppeld aan je eigen uiteenlopende ervaringen.

Alleen wie leed heeft gekend, kent echt geluk?

Vermeersch: Die gedachte is in brede kringen populair, maar dan zou ik een zeer ongelukkig mens zijn, want langdurig, intens leed is mij bespaard gebleven. Mijn hartinfarct? Dat was een accident de parcours. De ergste ervaring was de dood van mijn moeder. Maar laat ons eerlijk zijn: je weet dat het afscheid onvermijdelijk is. Ik was er het hart van in, maar het was een verlies dat ik moest leren aanvaarden.

Rogiers: Zulke ingrijpende, pijnlijke gebeurtenissen geven je juist het relativeringsvermogen om geluk te vinden. Perioden van pijn en verdriet kunnen heel louterend zijn. Ik spreek uit ervaring, want vijf jaar geleden overleed mijn echtgenoot. Ik zal nooit meer gelukkig zijn, dacht ik toen. Tot mijn eigen verbazing moest ik al snel toegeven dat ik ongelijk had, net omdat ik tevreden was om al het moois en het rijke en gevulde leven dat ik al gekregen had. Het zou een schande zijn tegenover mijn medemensen als ik er nu niets meer van maak.

Vermeersch: Ik betwist niet dat je nieuwe kracht kunt putten uit grote ellende, maar miserie is geen noodzakelijke voorwaarde voor een gelukkig leven.

Rogiers: Toch: mijn werkstress is volledig van me afgegleden na de dood van mijn man. Vreemd, op zich twee aparte zaken en ik werk even hard als vroeger. Het punt is dat mijn werk me plezier en voldoening biedt, maar het is niet levensnoodzakelijk. Zijn dood was een ramp die me nieuwe inzichten en vaardigheden gaf. Zaken die ik vroeger aan anderen overliet, blijk ik zelf te kunnen. Vele mensen vinden dat schokkend, alsof iemand met mijn ervaring niet gelukkig mag zijn.

Blijft het feit dat ook België heftig kalmeermiddelen of antidepressiva slikt. Eén op de tien mannen en zelfs één op de vijf vrouwen volgens de recentste studie.

Rogiers: Als toxicoloog sta ik wantrouwig tegenover het voorschrijfgedrag van geneesheren. Vaak vragen patiënten vooral om aandacht, iemand die eens naar hen luistert. Antidepressiva zijn dan een gemakkelijkheidsoplossing. Je hebt een probleem? Verdoof het, denkt men, en ondertussen ontwijkt men de echte problemen. Anderzijds kun je alleen maar depressief zijn als in je primaire noden voorzien is. Mensen in ontwikkelingslanden daarentegen zijn vooral bezig met voedsel en andere basisbehoeften voor zichzelf en hun kinderen. Hoe groter hun nood, hoe groter ook hun overlevingsdrang.

Vermeersch: Waren er in Auschwitz minder zelfmoorden?

Rogiers: Het klinkt cru, maar wellicht wel. Die mensen zouden er alles aan gedaan hebben om levend uit die hel te geraken. In de Westerse wereld zijn we zulke essentiële drives kwijt. We kennen onze overlevingsdrang niet meer: we werken om te overleven, voor voedsel, een dak boven ons hoofd en de veiligheid van onze kinderen. Alleen beseffen we dat niet meer. Integendeel, vele mensen vragen zich juist af: waarom leef ik? Maak ik een verschil uit?

Bernheim: De zin van het bestaan is vooruitgang. Wereldwijd is het geluksgevoel het grootst in Noordwest-Europa en Noord-Amerika. Zuid-Europa vormt de middengroep, terwijl de ontwikkelingslanden en de voormalige sovjetregio onderaan bengelen. Dat “bruto nationaal geluk” loopt haast gelijk met het bnp. Armoede is niet romantisch: de doorsnee Somaliër of Hongaar voelt zich minder gelukkig dan de doorsnee Belg. Als je dat koppelt aan objectieve gegevens van onder meer de Wereldgezondheidsorganisatie en Unesco blijken de ongelukkigste landen ook slecht te scoren inzake gezondheids- en inkomenscijfers en de aanwezigheid van levensbedreigende conflicten, onderwijsvoorzieningen en informatie, alsook het respect voor individuele vrijheden. Kortom, de universele mensenrechten zijn een voorwaarde voor geluk.

In Japan, maar ook bij ons, houdt het geluksgevoel, in tegenstelling tot in armere regio’s, geen gelijke tred met de welvaartsstijging. Integendeel, het daalt of stagneert.

Zijn er grenzen aan ons geluksvermogen?

Vermeersch: Levenskwaliteit is te vergelijken met pijn: een arts mag iemand met klachten kerngezond verklaren, die mens heeft nog altijd pijn. Feit is echter dat onze maatschappij dat begrip gaat invullen en operationaliseren: hoe kunnen we levenskwaliteit creëren? Daartoe ontwikkelen we wetenschappelijke kennis, technologieën en maatschappelijke instituten: geneesmiddelen, hospitalen en relatietherapeuten, maar ook de welvaartsstaat en allerlei sociale voorzieningen. Ongelukkige mensen kun je aanpakken, is het motto. Maar toch kan die pragmatische aanpak niet voorkomen dat er ongelukkige mensen zijn, hoezeer je het bnp ook stimuleert. Er zal altijd iemand ongenoegen uiten. De verleidelijke belofte van geluk voor iedereen, net omdat we het toch allemaal geregeld hebben, maakt die vaststelling des te ontnuchterend.

De gelukkige samenleving is een utopie.

Vermeersch: Voorzieningen kunnen nooit alle noden lenigen, omdat ze nieuw ongenoegen creëren. Zo kan een instelling pas perfect voor je zorgen als ze in hoge mate bevoogdend is. Een tegenreactie is dan onvermijdelijk. Uiteindelijk zal iemand zeggen: ik wil autonoom zijn. Denk ook aan het vermogen van de geneeskunde om mensen zo lang mogelijk in leven te houden. Inmiddels is gebleken dat niet iedereen dat wenst. Geluk en welzijn zijn nu eenmaal gevoelsgebonden en dus niet geheel vatbaar voor regelgeving.

Bernheim: Ons vooruitgangsgeloof is onstuitbaar, met alle gevolgen van dien. In Amerika meet men de kwaliteit van het leven sinds de jaren zestig. Maar terwijl de welvaart in die periode enorm verbeterde, is volgens vele studies de tevredenheid nauwelijks toegenomen. Gewoon omdat onze verwachtingen zich voortdurend aanpassen en stijgen. Er bestaat altijd spanning tussen wat men heeft en wat men verlangt.

Vermeersch: Mijn vader, een eenvoudig man, werd in zijn laatste levensjaren haast koninklijk verzorgd in Brugge. Dat heeft Lodewijk XIV nooit genoten. In vergelijking met mijn vader was dat een sukkelaar. Maar goed, mensen vergelijken zich niet met Lodewijk XIV, maar met de buurman die zoveel beter af is. Een ideaal dat net iets verder ligt dan wat men juist bereikt heeft.

Bernheim: Sinds het ontstaan van de welvaartsstaat, sinds 1945, zijn ongeveer drie generaties verlopen. Al die tijd hebben heel wat mensen kansen gekregen en gegrepen om gelukkiger te worden: de democratie, het vrouwenstemrecht, onderwijs, sport, enzovoort. De meesten zijn daar beter van geworden. Tegelijkertijd is er ook een minderheid ontstaan die niet meekan, zij het om genetische dan wel culturele redenen. Mensen die arm zijn, geen sociaal succes genieten en bitter en xenofoob worden. Daar kun je beleidsmensen niet genoeg aan herinneren. Die mensen hebben middelen nodig om gelukkiger te worden, geen schop onder de kont zoals in Amerika.

S’Jegers: Ik hoor van psychiaters en psychologen alarmerende berichten over de mentale gezondheid van Aziatische jongeren, met name in rijkere landen als Japan en Korea. De welvaartsstaat heeft daar enorme verwachtingspatronen gecreëerd. Verwachtingen die zijn blijven stijgen, terwijl de welvaart aan het plafond zit.

Onze samenleving verdraagt geen ongelukkige mensen.

S’Jegers: We hebben de neiging minder fortuinlijke mensen te marginaliseren en te culpabiliseren. In het leven krijgen sommige mensen nu eenmaal meer tegenslagen te verwerken dan anderen, terwijl ook je persoonlijkheid een rol speelt. Je mag sleutelen zoveel je wil, iedereen reageert op zijn manier op tegenslag, niet iedereen kan zich sociaal integreren. Hoe groter echter het globale welzijn van de bevolking, hoe dramatischer het lot van wie uit de boot valt. Wie achtergesteld is in een achtergestelde maatschappij ziet rond zich heel veel mensen in een uitzichtloze situatie. In zekere zin is die achterstelling een solidair gebeuren, terwijl bij ons de druk bestaat om gelukkig en succesvol zijn.

Is onze maatschappij verzuurd? Dat is ook een modewoord.

Vermeersch: Weldaden worden al snel als gewoon en vanzelfsprekend ervaren. We richten ons meteen op wat nog niet gerealiseerd is. Men klaagt nu over de kwaliteit van bejaardentehuizen en de wachtlijsten voor kinderen met psychiatrische problemen. Wel, in de jaren vijftig was daar geen sprake van. Toen was er bijna niets. Een beetje redelijkheid voorkomt al veel verzuring.

Mag je op zeker moment zeggen: wees tevreden? Zijn er grenzen aan de klaagcultuur?

Vermeersch: Uiteraard, dat moet zelfs. Onze maatschappij is zeer veeleisend. We moeten leren aanvaarden dat absoluut individueel en maatschappelijk geluk een utopie is. Het leven zal ons hoe dan ook confronteren met tegenslag en pijn. We moeten ophouden met uit te gaan van evidente verworvenheden, individuele rechten en zekerheden. Het altijd beter willen hebben, maakt ongelukkig: le meilleur est l’ennemi du bien. Het is al heel wat als we in de goede richting evolueren.

Hoe moeten we omgaan met het onveiligheidsgevoel?

Rogiers: Of het nu terecht is of niet, het beïnvloedt onze geluksbeleving. Veiligheid en het veiligheidsgevoel zijn in onze samenleving belangrijke socio-economische, emotioneel geladen thema’s die hoog op de politieke agenda staan. Denk maar aan de veiligheid van de burger, het verkeer en het leefmilieu, maar ook die van onze werkomgeving. Daarnaast is er ook de veiligheid van meer individuele zaken zoals ons voedsel, geneesmiddelen, huishoudproducten of cosmetica.

Bernheim: Het onveiligheidsgevoel steunt op onze hooggespannen verwachtingen. Niets mag onze zekerheid nog verstoren. Was onveiligheid vroeger vanzelfsprekend, nu is ze onaanvaardbaar. Nultolerantie is echter een waanidee. Hoe kun je nu verwachten dat onze maatschappij honderd procent veilig is?

Vermeersch: Het probleem is dat de media alle gebeurtenissen meteen uitvergroten en veralgemenen. Tot men zich persoonlijk bedreigd gaat voelen. Bovendien is de onveiligheid ook reëel: er zijn perioden dat er relatief veel inbraken gepleegd worden.

Kan ethiek ons helpen?

Bernheim: Ethiek is een nieuw fenomeen, en alles wat er een inbreuk op vormt, veroorzaakt meteen verontwaardiging, verontrusting en schijnbare onveiligheid. Wat vroeger vanzelfsprekend was, is nu schandalig en intolerabel.

Vermeersch: De aandacht voor wereldproblemen kan ons geluksgevoel aantasten. Net zoals het geluk van een moeder in hoge mate bepaald wordt door haar medeleven met haar kinderen, kan ook ons geluk aan delokalisering lijden. Te meer daar economisch welvarende landen een hoogstaande, geraffineerde cultuur vertonen waarin empathie met andere volkeren, vrouwenrechten of dierenleed steeds belangrijker is. Een maatschappij die meer met overleven begaan is, legt meer gezond egoïsme aan de dag.

Is het beter zich niet te veel vragen te stellen?

Vermeersch: Ik geloof niet in de mythe van de gelukkige wilde. Ja, hoe meer je weet over wat er gebeurt in de wereld, hoe meer redenen je hebt om je ellendig te voelen. Maar hoe verstandiger je bent, hoe beter je ook met die informatie omgaat en er de relevantie van afweegt. Domheid draagt niet bij tot waarachtig menselijk geluk.

Bernheim: Ethiek is een evolutionair fenomeen en vrij nieuw. Doorheen de hele geschiedenis was onze drijfveer overleven: honderd jaar geleden bedroeg de levensverwachting slechts veertig jaar. Nu is onze overleving zo goed als gegarandeerd. Het probleem is dat we genetisch nog steeds willen overleven: we willen domineren, controleren, verwerven. Een overlevingsstrategie die heel nuttig is in een overlevingsmodel, maar een last in een maatschappij waarin mensen moeten leren samen individueel geluk te vinden. Dan komt het aan op nuttigere principes als vriendelijkheid, tolerantie en vergeven. Die waarden moeten we niet banaliseren. Alleen zo kunnen we overschakelen van overleven naar goed leven.

Info postacademische opleidingen VUB: 02 629 20 93,

www.vub.ac.be/iPAVUB.

‘Geluksonderzoeker’ Jan Bernheim (VUB): “Genetisch willen we nog steeds domineren, controleren en verwerven. Nuttig om te overleven, maar een last om samen individueel geluk te vinden.”

Moraalfilosoof Etienne Vermeersch (RUG): “Het altijd beter willen hebben, maakt ongelukkig: le meilleur est l’ennemi du bien.”

Toxicoloog Vera Rogiers (VUB): “Je kunt alleen maar depressief zijn als reeds in je primaire noden voorzien is.”

Economist Rosette S’Jegers (VUB): “Hoe groter het globale welzijn van de bevolking, hoe dramatischer het lot van wie uit de boot valt.”

Etienne Vermeersch: “Empathie en de aandacht voor wereldproblemen kunnen ons geluksgevoel aantasten.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content