Ines Keygnaert, winnaar Marie Popelinprijs: ‘We zetten veel druk op slachtoffers van seksueel geweld’

Professor Ines Keygnaert. © Wouter Van Vaerenbergh

Professor Ines Keygnaert krijgt op 9 december de Marie Popelinprijs, die om de vijf jaar door de Vrouwenraad wordt uitgereikt aan iemand die zich verdienstelijk maakt in de strijd voor gelijke rechten en de emancipatie van de vrouw. In het najaar openden er in Antwerpen en Charleroi ook twee nieuwe Zorgcentra na Seksueel Geweld, een model dat zij uitwerkte.

De prijs wordt om de vijf jaar door de Vrouwenraad uitgereikt aan iemand die zich verdienstelijk maakt in de strijd voor gelijke rechten en de emancipatie van de vrouw.

‘Het is een grote eer, deze prijs, ik ben er oprecht blij mee’, vertelt professor Keygnaert. ‘Ook omdat ik ongerust ben dat de aandacht voor het probleem van seksueel geweld verdwijnt. Hopelijk helpt de Popelinprijs, want zonder aandacht lijkt het of het geen probleem meer is. Dat is het wel. Uit ons MENAMAIS-onderzoek blijkt dat 81 procent van alle vrouwen in ons land in de loop van hun leven te maken krijgt met een vorm van seksueel geweld, net als 48 procent van de mannen. Seksueel geweld op die schaal doet bovendien iets met ons allemaal, want niet alleen slachtoffers maar ook hun partners en omgeving worstelen er mee.

Ik deed voor mijn doctoraat in 2006 een studie naar seksueel geweld tegen vluchtelingen, asielzoekers en mensen zonder wettig verblijf. Dat leverde verrassende resultaten op. Het gebeurde niet alleen zoals we vaak denken, in hun thuisland of onderweg, maar ook als ze in Europa aankomen. Het ging ook om opvallend hoge percentages en er was bovendien geen zorg om hen na de gebeurtenissen op te vangen.

Mijn onderzoek leverde dus veel extra vragen op die ik wou bekijken. Ik stelde me uiteraard ook de vraag hoe het tout court zat met seksueel geweld in onze maatschappij, al dan niet tegen mensen die kwetsbaar zijn, maar het enige onderzoek dat ik vond was het Sekspert-onderzoek, dat al dateert van 2012.

Ik vond ook cijfers over intra-familiaal geweld, maar ik bleef met vragen zitten. Stel je dat even voor, de vrouwelijke helft van de bevolking maakt zich zeer regelmatig zorgen over haar eigen veiligheid en er bestaan niet eens cijfers die de huidige omvang van het probleem tonen. Dus nam ik initiatief voor prevalentieonderzoek waarbij ik de vraag stelde: hoe vaak komt seksueel geweld voor bij iedereen. Niet alleen bij vrouwen of jongeren, niet alleen bij kwetsbare groepen zoals vluchtelingen, maar bij iedereen. Ik moest een aantal jaar wachten voor de kans kwam om dat onderzoek uit te werken, maar de resultaten zijn verbijsterend. Zoals ik al zei, 81 procent van de vrouwen en 48 procent van de mannen krijgt in de loop van zijn leven te maken met seksueel geweld. 78 procent van de vrouwen en 41 procent ervaren hands-off seksueel geweld, zoals intimidatie, 42 procent van de vrouwen en 19 procent krijgt te maken met fysiek seksueel misbruik, poging tot verkrachting of verkrachting.

Het effect van geweld op een individu spreidt zich als een olievlek uit

De dader is meestal iemand die bekend is, van partners tot collega’s, LGBTQ+ personen hebben een grotere kans om slachtoffer van seksueel geweld te worden, net als mensen die naar ons land komen en om bescherming vragen. Amper 7 procent van de slachtoffers zoekt formele hulp, 4 procent diende klacht in bij de politie. 35 procent van de vrouwen en 50 procent van de mannen heeft nog nooit aan iemand verteld wat er gebeurde. Slachtoffers zijn geneigd om na de misdaad meer alcohol en drugs te gaan gebruiken en hun mentale gezondheid, zeker bij hands-on seksueel geweld, lijdt er ontzettend onder. Denk aan depressie, angstproblemen en post traumatische stress. Opvallend is dat wie in de loop van zijn leven slachtoffer werd, een grotere kans heeft op depressie en angstproblemen op latere leeftijd. Het effect van geweld op een individu spreidt zich bovendien als een olievlek uit, en we hebben vandaag onvoldoende aandacht voor iedereen errond. Ik hoor ouders en partners zeggen: ik mag niet zeuren over mijzelf, want mijn kind of partner heeft meegemaakt is veel erger. Maar het heeft ook op hem impact, én op de relatie. We geven pijn door over generaties heen en dat is zorgwekkend. Daar is ook aandacht en zorg nodig.

Ik vraag me af of het feit dat er zo weinig onderzoek gedaan wordt, te maken heeft met hoe confronterend deze cijfers zijn. Erkennen hoe vaak seksueel geweld voorkomt, hoe veel vrouwen, meisjes maar ook jongens en mannen er mee te maken hebben, hoe zowel zijzelf als hun kinderen en kleinkinderen daar dagelijks de gevolgen van dragen, dat doen we niet echt. Misschien omdat het lastig is of omdat mensen hopen dat het iets is dat we kunnen negeren als we er maar niet over praten. Ik merk dat er ook vaak op een vreemde manier naar seksueel geweld gekeken wordt. Dat mensen zich afvragen of de vraag naar naaktfoto’s krijgen, je moeten uitkleden voor een webcam of seksueel getinte opmerkingen krijgen eigenlijk wel seksueel geweld is. Alsof het allemaal niet zo erg is en je niet moet zagen, zo lang je niet op gewelddadige manier verkracht wordt. Ook dat is iets waar we aan moeten werken, want die houding betekent dat slachtoffers er niet over durven praten. Soms heb ik de indruk dat de ideeën over verkrachting een soort zelfbescherming zijn. Zo lang ik geen asielzoeker ben, of geen gevaarlijk gedrag stel, zal het niet met mij gebeuren. Maar als uit ons onderzoek blijkt dat bijna iedereen slachtoffer kan zijn, komt het een stuk dichterbij, en dan wordt het plots echt een probleem. Dat is confronterend.

Mijn filosofie is problemen blootleggen en meteen zoeken naar oplossingen, zodat de situatie echt beter wordt. Nog voor ik aan dit onderzoek kon beginnen, gaf ik in opdracht van de FOD gezondheid begeleiding aan ziekenhuizen en hun personeel rond een goede opvang voor slachtoffers van intrafamiliaal en seksueel geweld. Het werd snel duidelijk dat dat dat niet ok zat in ons land, en dat we achterop hinkten tegenover andere Europese landen. Seksueel geweld was amper terug te vinden in de curricula van de opleidingen van zorg- en medisch personeel en in heel wat ziekenhuizen kregen slachtoffers niet de zorg die ze nodig hadden.

Van een forensische aanpak, waarbij het lichaam van het slachtoffer gezien wordt als een de plek van een misdaad, zijn we geëvolueerd naar een patiëntgerichte aanpak, waarbij het vooral gaat om zorgen voor het slachtoffer.

Ik besloot met verschillende beleidsmakers rond de tafel te gaan zitten om de situatie aan te pakken. Er moest lawaai gemaakt worden, er moest beweging komen, want zo kon het echt niet verder. Tien jaar geleden ging het in de actieplannen nog vooral over partner- en intrafamiliaal geweld, maar niet specifiek naar seksueel geweld. Dat komt uiteraard vaak in intrafamilale context voor, maar ook daarbuiten, dus daar moest aandacht voor komen. We hebben hard aan de kar getrokken zodat we ook in ons land referentiecentra tegen seksueel geweld konden opstarten. Het was niet makkelijk en ik kreeg constant te horen dat het nooit zou lukken. Justitie en politie zouden niet meewerken, werd me verteld. Ik geloofde dat niet, en wilde het toch proberen. Ik kreeg fondsen om in Oost-Vlaanderen te onderzoeken of zo’n zorgcentrum haalbaar zou zijn. Ziekenhuizen hadden geen protocol voor de opvang van slachtoffers, zo bleek, en slachtoffers werden overdonderd door hoe ze behandeld werden, dus uit mijn resultaten bleek dat referentiecentra echt nodig waren. Toen we de resultaten nationaal voorstelden, maakte de toenmalige staatssecretaris voor gelijke kansen middelen vrij voor een haalbaarheidsstudie. Ik heb dat uitgewerkt en ben ook met veel mensen gaan praten, in binnen en buitenland.

We spraken ook met slachtoffers en bedachten op basis van die informatie een model voor de zorgcentra na seksueel geweld. Bedoeling was die slachtoffers de beste zorg kunnen geven, zodat ze sneller en duurzamer herstellen en niet opnieuw slachtoffer worden. en de impact op hun leven zo veel mogelijk gereduceerd worden. Met die haalbaarheidsstudie kregen we wel degelijk veel mensen mee. Cruciaal was een mentaliteitsverandering in hoe we slachtoffers van seksueel geweld benaderen. Van een forensische aanpak, waarbij het lichaam van het slachtoffer gezien wordt als een de plek van een misdaad, zijn we geëvolueerd naar een patiëntgerichte aanpak, waarbij het vooral gaat om zorgen voor het slachtoffer. Met dat idee slaagden we erin om beleidsmakers, ziekenhuizen, justitie en politie te overtuigen, en het krijgt ondertussen ook internationaal aandacht en navolging krijgt.

We staan daar misschien niet bij stil, maar we zetten veel druk op slachtoffers

Recent gingen er twee zorgcentra open in Antwerpen en Charleroi, en ik ben supertrots dat ze nu al in een vijftal steden in ons land zijn ingericht. In de toekomst zal elke centrumstad zo’n gespecialiseerde opvangplek inrichten. Er zijn vandaag zedenagenten die twee weken opleiding krijgen om beter om te gaan met slachtoffers, de regels rond forensisch onderzoek zijn veranderd en in ziekenhuizen werken er nu gespecialiseerde forensische verpleegkundigen.

We hebben recent ook een pilootproject met een chatlijn opgezet, omdat te veel slachtoffers omwille van schaamte en trauma doodgewoon niet face to face durven praten over wat hen overkomen is. Ze vinden vaak zelfs de woorden niet om uit te leggen wat er hen overkomen is. We staan daar misschien niet bij stil, maar we zetten veel druk op slachtoffers. Ze moeten erover praten, vinden we, maar voor veel slachtoffers is dat veel te moeilijk. Het is een soort victimblaning, als je erover nadenkt. Als je er niet over praat, is het je eigen schuld als er niets mee gebeurt. Daarom wil ik in volgend onderzoek inzetten op andere vormen van hulpverlening, waar praten niet centraal staat of noodzakelijk is. Wat we ondertussen weten is dat het voor slachtoffers vooral belangrijk is dat het voor hen iets verandert als ze zorg zoeken of aangifte doen. En dat is vandaag nog niet genoeg het geval.

In de zorgcentra stijgen de cijfers, steeds meer mensen zoeken zorg, en hoe mee mensen er komen, hoe meer ze stijgen. Het is duidelijk dat die zorg echt nodig is, er volgt vaak maandenlange opvolging, en ook ernstige ingrepen. Zo maken die centra het verschil in het leven van wie met seksueel geweld te maken krijgt, iets waar ik ontzettend trots op ben. Maar het is nog niet voldoende en we mogen niet op onze lauweren rusten. We blijven onderzoek doen en de dienstverlening verbeteren. Uit ons onderzoek blijkt dat vandaag amper 6 procent van de slachtoffers hulp zoekt. Dus als er vandaag meer dan 100 slachtoffers per maand naar een zorgcentrum komen, dan zijn er 1600 mensen die niet geholpen worden. Dat moet beter. En toen de covid-crisis begon, was mijn eerste reactie: we moeten onderzoek doen. Dat is ook gelukt, al was het niet makkelijk, en jammer genoeg bleek dat de lockdown voor een stijging in het intrafamiliaal en partnergeweld zorgde.

Mijn voelsprieten zijn goed ontwikkeld en soms wou ik dat ze soms even kon uitzetten.

Het is geen luchtige materie om onderzoek naar te doen, neen. Mijn voelsprieten zijn goed ontwikkeld en soms wou ik dat ze soms even kon uitzetten. Mijn focus is hoe ik problemen kan oplossen, en ik denk dat dat er voor zorgt dat ik niet van de kaart geveegd word door wat we ontdekken. Ik wil dingen veranderen, en de situatie zoals ze nu is, dat kunnen we absoluut niet tolereren, dus daar schuilt mijn weerbaarheid, denk ik. Maar soms is het moeilijk, ja. Pascale Franck van het Family Justice Center in Antwerpen vertelde in een interview dat ze niet naar gewelddadige films kan kijken omdat ze voor haar doodgewoon te realistisch zijn en ik herken dat. Dat soort films ontspant me niet, omdat ik weet dat die dingen zeer vaak echt gebeuren. Ik heb daarom het nodige tegengewicht nodig. Zwemmen en zingen bijvoorbeeld. Schoonheid is nodig om de lelijke dingen van het leven aan te kunnen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content