Zoek je altijd naar een externe zondebok? Psychotherapeut Philippa Perry over de verhalen die we onszelf wijsmaken

Ligt de oorzaak van het probleem écht bij de externe partij of toch eerder bij jezelf? © Eleonora Peys

Britse psychotherapeut Philippa Perry beantwoordt in haar nieuwe boek vragen over hoe je de kwaliteit van relaties kunt verbeteren: die met je partner, familie, vrienden én – misschien wel de belangrijkste – die met jezelf. Wij delen een hoofdstuk uit ‘Het boek dat iedereen van wie je houdt zou moeten lezen’.  

Eerder schreef Philippa Perry al de bestseller ‘Het boek waarvan je wilde dat je ouders het hadden gelezen’. Na dit immens populaire boek over opvoeden richtte ze haar focus op de vraag: Hoe ga je om met de belangrijkste relaties in je leven? Relaties en de kwaliteit daarvan zijn immers waar ons leven om draait. Het wordt en stuk makkelijker om een gelukkig bestaan te hebben als de verhoudingen tussen jezelf en de mensen om je heen goed zitten. Die goede verhoudingen komen voor de meesten niet vanzelf, dus het advies van Philippa Perry is meer dan welkom.

In onderstaand hoofdstuk stelt de psychotherapeute twee cases voor van mensen die de achterliggende reden van hun problemen op de verkeerde plaats gaan zoeken. Wat als je telkens de schuld legt bij een externe zondebok in plaats van de oorzaak van je onvrede zoekt bij jezelf?

Een zondebok aanwijzen

Zelfkritiek kan er ook toe leiden dat we een probleem niet direct aanpakken, maar een probleem uit het verleden als zondebok aanwijzen. Een vrouw van in de zeventig schreef me dat ze verteerd werd door spijt en dat alles haar zo tegenviel. Ze legde uit dat, hoe gelukkig, kalm en extravert ze misschien ook overkomt met al haar vrienden en interesses, er achter die façade veel onvrede schuilt. Ze heeft er spijt van al zo jong te zijn getrouwd en denkt niet dat ze ooit echt van haar man heeft gehouden. Soms wil ze dat hij gewoon verdwijnt en dan schaamt ze zich, helemaal omdat hij haar altijd gesteund heeft en van haar is blijven houden, ook nadat ze al vroeg in hun huwelijk een tijdje een ander had. Na die affaire woonde ze een paar maanden ergens anders, maar ze voelde zich toen zo alleen dat ze weer terugging naar haar man. Nu zijn ze al meer dan vijftig jaar samen en hebben ze kinderen en kleinkinderen. Ze weet dat ze veel heeft om dankbaar voor te zijn en toch spijt het haar dat ze niet heeft gekozen voor een aantrekkelijker levenspartner die beter bij haar past. Zo denkt ze ook over haar werk, dat haar best ligt en ook een zekere status verleent, maar haar geen voldoening schenkt. Ze schreef me omdat ze af wil van haar obsessieve gedachten over haar onvrede en spijt en nu eens gewoon tevreden wil zijn.

Hoe meer emotie we in een verhaal leggen, hoe minder waarschijnlijk het is dat we het bij het rechte eind hebben

Het idee dat er altijd één ideale keuze is, is een geloofssysteem waar je je vraagtekens bij kunt zetten. Ik heb zo het vermoeden dat het probleem niet zozeer is dat deze vrouw de verkeerde keuze heeft gemaakt en met de verkeerde man is getrouwd, maar dat wat ze ook kiest, ze altijd denkt dat ze iets beters had kunnen krijgen. Zo kijkt ze ook naar haar werk, dat haar desondanks wel ligt, zoals ze zelf toegeeft. Natuurlijk denken we allemaal weleens aan de wegen die we niet zijn ingeslagen en het is normaal dat we van sommige dingen spijt hebben, maar ik denk dat ze ergens wel weet dat die onvrede in haarzelf zit. Ze vroeg me immers niet haar te helpen een andere man of baan te vinden. Ze omschrijft haar probleem terecht als obsessieve gedachten en beseft wel degelijk dat niet haar keuzes, maar haar gedachten de boel verpesten.

Sommigen van ons lopen eeuwig te tobben: de ene zorg is nog niet uit zicht of de volgende dient zich alweer aan. Als we er op deze manier een sport van maken, hoeven we onszelf nooit ter verantwoording te roepen omdat we onze gebruikelijke stemming geheel aan externe factoren wijten

De basale gemoedsgesteldheid van deze vrouw is ontevredenheid en die voedt ze en houdt ze in leven met haar eeuwige spijt, iets waar ze een sport van heeft gemaakt. Ze heeft spijt van haar huwelijk en van haar carrière. En het zou me niets verbazen als ze ook spijt heeft van de vakken waarin ze verkoos eindexamen te doen en het huis waar hun keuze uiteindelijk op viel. Wat is hier aan de hand?

Deze vrouw maakt er een sport van overal spijt van te hebben, en er bestaan meer van dit soort sporten, spelletjes of ingesleten manieren van denken waarmee we onszelf kwellen. Sommigen van ons lopen eeuwig te tobben: de ene zorg is nog niet uit zicht of de volgende dient zich alweer aan. Als we er op deze manier een sport van maken, hoeven we onszelf nooit ter verantwoording te roepen omdat we onze gebruikelijke stemming geheel aan externe factoren wijten. Ik zeg niet dat externe situaties en gebeurtenissen nooit enige impact kunnen of zullen hebben op hoe we ons voelen. Ik heb het over onze onderliggende, gebruikelijke, basale gemoedstoestand en hoe we onszelf daarin vastpinnen, ook als het helemaal niet prettig is. Het goede nieuws is dat we dit kunnen veranderen.

Wees niet langer het slachtoffer van je gedachten: door ze te observeren en jezelf er niet meer mee te identificeren, kun je ze makkelijker van je af laten glijden

In de jaren 1960 wist men weinig anders tegen zware epilepsie te doen dan de zenuwbanen door te snijden tussen de linker- en de rechterhersenhelft. Om dit nader te onderzoeken voerden de neuroloog Roger Sperry en zijn team meerdere experimenten uit om te zien wat er zou gebeuren wanneer de linker- en rechterhelft van de hersens niet met elkaar konden communiceren. Wat ze ontdekten was dat mensen altijd een reden verzinnen waarom ze zich zus of zo voelen, en vaak is dat klinkklare onzin. We komen aanzetten met hele verhalen over onze gevoelens, en redenen daarvoor, die compleet verzonnen zijn.

Als de wetenschappers het commando LOPEN toonden in het gezichtsveld van alleen de rechterhersenhelft van de proefpersonen (door hun rechteroog af te dekken – het linkeroog is verbonden met de rechterhersenhelft en vice versa) stonden deze op en begonnen ze te lopen. Als hun gevraagd werd waarom, kwamen ze altijd met een reden. Ze zeiden niet: ‘Dat weet ik niet’ of ‘Daar had ik zin in’ of ‘U liet me tijdens het experiment een bordje zien’. Nee, dan construeren we een vertelling omdat we blijkbaar niet anders kunnen. De proefpersonen zeiden dingen als ‘Ik moest even een cola halen’ of ‘Ik werd wat stijf en dacht: even lopen’. Met andere woorden, het betekenisgevende deel van onze hersens dat gedurende het experiment was afgesneden van het deel van onze hersens waar emoties ontstaan, verzon een verhaal.

We bedenken een reden voor hoe we ons voelen en gedragen, ook als onze hersenhelften niet van elkaar gescheiden zijn. En als onze hersens geen reden kunnen verzinnen, is het niet ongebruikelijk dat ons oog valt op het dichtstbijzijnde object of de meest nabije persoon en we denken: dáár ligt het aan dat ik zo ongelukkig ben. Om terug te komen op onze casestudy: de reden die de vrouw aanvoert voor haar onvrede is dat ze ofwel met de verkeerde man ofwel te jong is getrouwd. Hoewel ze zonder hem ongelukkiger was dan met hem, blijft ze bij haar verhaal dat hij niet de goede man voor haar is om haar onvrede te verklaren. Dat komt omdat het heel lastig is onze ware gevoelens te ontrafelen, in onze vroegste herinneringen te duiken en onze redenen los te koppelen van wat we ervaren. Het is niet makkelijk om een emotie te voelen los van de gedachten en redenen waarmee we dat gevoel voor onszelf rechtvaardigen.

Het is makkelijker iemand anders de schuld te geven van onze onvrede dan in onszelf naar de reden te gaan zoeken

Mijn ervaring als psychotherapeut is dat hoe meer emotie we in een verhaal leggen, hoe minder waarschijnlijk het is dat we het bij het rechte eind hebben. Ga maar na, feitelijk zijn we neutraal als het over feiten gaat. Als ik zeg dat het gras groen is en jij denkt blauw, ga ik me echt niet kwaad lopen maken. Maar als je tegenspreekt wat in mijn ogen een feit is, terwijl het in wezen een idee is, dan wind ik me op en reageer ik geëmotioneerd. Als je bijvoorbeeld zegt dat je beter een hond dan een kat als huisdier kunt hebben, nou, dan krijgen we een pittige discussie. Ik denk dat deze vrouw haar gedachten over haar man een sterke emotionele lading geeft ter ondersteuning van haar gebruikelijke gedachtegang dat ze ongelukkig is omdat ze de verkeerde man heeft gekozen. Maar is dat zo? Misschien is het een uitstekende echtgenoot, en misschien lukt het mij nog eens een hond als maatje te hebben. We maken een gewoonte van onze gedachten en manier van denken, maar het is en blijft een gewoonte. Het is niet de waarheid.

Soms wijten we onze problemen niet aan andere mensen of dingen, maar leven we onze negatieve gevoelens en ervaringen uit op onszelf en op ons eigen lichaam. Morfodysforie is een psychische aandoening waarbij je je voortdurend zorgen maakt over een kleine of ingebeelde lichamelijke onvolkomenheid. Geheel los van het feit of anderen dit ook zo zien, blijf je je schamen en lopen tobben, en je hele leven lijdt eronder. Als we als kind getreiterd, bedreigd, voortdurend bekritiseerd of misbruikt zijn, kan dat leiden tot morfodysforie. Het is niet altijd makkelijk om over ons lichaam te praten, maar als we niet lekker in ons vel zitten, is dat een belangrijke eerste stap. Ter illustratie, deze brief kreeg ik van een man van middelbare leeftijd met, naar het zich laat aanzien, morfodysforie.

Ik heb een kleine penis. Toen ik een jaar of veertien was, riep een jongen in de kleedkamer op school dat ik ‘een kleintje’ had. Ik vond dat heel vernederend. Het was hiervoor nooit bij me opgekomen dat dit er­toe deed.

Het schijnt, volgens de media, iets lachwekkends te zijn waardoor ik als man minder voorstel. Het woord ‘mannelijkheid’ wordt gebruikt als een eufe­misme dat wenselijke mannelijke eigenschappen koppelt aan een grote piemel.

Ik ben 55, vader van drie kinderen en heb een liefde­volle, gelukkige relatie en een geweldig seksleven. Je gaat ongetwijfeld zeggen dat als mijn partner te­vreden is, ik me over mijn onzekerheid heen moet zetten. Ik heb veel om dankbaar voor te zijn. Het zit er niet in dat ik ooit nog ‘op de versiertoer’ ga. Maar ik blijf erover tobben, piekeren en somberen, en dat al veertig jaar.

In mijn vroege jeugd ging iedereen ervan uit dat het ‘toch’ niks met me zou worden, waardoor ik werd opgezadeld met een diepgeworteld minderwaardig­heidsbesef en ik me voor mezelf schaamde. Zo’n ‘be­wijs’ voor mijn ‘tekortkomingen’ versterkte mijn minderwaardigheidsgevoel alleen maar. Ik ben bij een counselor geweest, maar had niet het idee dat ik serieus werd genomen. Het zit me nog altijd vrese­lijk dwars dat ik me niet met anderen kan meten op de manier die ik wil. Het maakt me echt woest dat het kennelijk oké is om de halve mannenpopulatie met een kleiner-dan-gemiddelde-penis belachelijk te maken. ‘O, hij heeft een grote auto met een enor­me motorkap – driemaal raden wat dat moet com­penseren… (haha).’ Hoe kan ik van mezelf leren houden ongeacht dit ene fysieke kenmerk dat mij cruciaal lijkt (en gestigmatiseerd wordt door de meeste mensen) en me dwingt mijn schaamte diep weg te stoppen?

Uit zijn brief maak ik op dat hij is opgegroeid met het idee dat hij maar weinig voorstelde en dat hem dat ook regelmatig te verstaan is gegeven. Ik denk niet dat de omvang van zijn penis ook maar iets bewijst, maar voor hem wel symbool is gaan staan voor hoe hij in zijn jeugd behandeld werd. Zijn hersens koppelden die ene keer dat hij op zijn veertiende in de kleedkamer werd verne­derd op grond van één uiterlijk aspect aan alle andere keren dat hij gekleineerd werd. Alle snerende opmer­kingen die hem dagelijks naar zijn hoofd waren geslin­gerd stapelden zich op dit ene onschuldige lichaams­deel. En wat hij daarna ook opvangt over kleine pie­mels, in de buitenwereld of privésfeer, voedt zijn ge­kwetste gevoelens.

Morfodysforie kan zich op allerlei manieren uiten: met betrekking tot specifieke lichaamsdelen, lichaams­gewicht, lengte, sekse, gelaatstrekken, huidtype – de lijst is eindeloos. De specifieke kenmerken zijn minder belangrijk dan het feit dat deze symbool gaan staan voor het psychische leed. Mensen met morfodysforie maken zich obsessief zorgen en lopen continu te tobben over dat ene aspect van hun lichaam, soms vagelijk op de ach­tergrond, maar vaak ook prominent op de voorgrond.

Je zou kunnen denken dat als dit met plastische chi­rurgie veilig ‘verholpen’ kon worden, deze mensen ge­nezen zouden zijn. Maar zo simpel is het niet, want ze zullen nooit tevreden zijn met het resultaat: bij morfo­dysforie is het lichaamsdeel niet ‘verkeerd’, maar wordt aan het lichaamsdeel al het psychische leed toegeschre­ven dat mensen in hun jeugd is aangedaan. Het voelt misschien alsof dat lichaamsdeel het probleem is, of de samenleving, maar in werkelijkheid is het probleem de manier waarop deze mensen van jongs af aan werden gedwongen zichzelf als geheel te zien.

Als je jezelf beter leert observeren, wordt steeds dui­delijker hoe je je gevoelens ervaart en kun je ze loskop­pelen van de redenen en verhalen die je eromheen hebt geweven.

Hoewel het ondoenlijk lijkt zo’n kritische stem in ons definitief het zwijgen op te leggen, kunnen we er wel een andere relatie mee ontwikkelen. Of je nu merkt dat je de schuld op anderen schuift, of op je keuzes, of je li­chaam de schuld geeft van je negatieve gevoelens, de eerste stap om dit soort obsessieve gedachten onder controle te krijgen is jezelf observeren. Accepteer dat je die gedachten niet altijd kunt tegenhouden, maar neem ze niet meer serieus. Wees niet langer het slachtoffer van je gedachten: door ze te observeren en jezelf er niet meer mee te identificeren, kun je ze makkelijker van je af laten glijden. Dit moet je iedere dag oefenen. Neem de tijd. Die kritische stem van je heeft je jarenlang nega­tieve boodschappen over jezelf ingefluisterd, en hoe vertrouwd die ook klinkt, met de waarheid heeft dat niets te maken.

Als je jezelf beter leert observeren, wordt steeds dui­delijker hoe je je gevoelens ervaart en kun je ze loskop­pelen van de redenen en verhalen die je eromheen hebt geweven. We hebben niet altijd een reden voor hoe we ons voelen. Als je denkt niet zonder te kunnen (en dat kunnen maar weinigen van ons, omdat we van nature al­tijd willen weten wat iets betekent), verzin dan een be­ter verhaal. Het geweldige van de verhalen die we ons­zelf vertellen is dat we daar zelf over gaan. Maak er een optimistisch verhaal van. Dat maakt het nog niet waar, maar als je toch iets fanta­seert, bedenk dan iets fijns. Door de dingen eerder posi­tief dan negatief te zien, kunnen we onze gedachten zelf bijsturen.

Extreme vormen van morfodysforie gaan in de regel niet vanzelf over. Als het niet wordt aangepakt, wordt het alleen maar erger. De meest gebruikelijke behande­ling is cognitieve gedragstherapie en/of antidepressiva. Als je je herkent in de beschrijving van morfodysforie, raad ik je aan je huisarts hierover te raadplegen. Ik zou bij morfodysforie zelf hypnotherapie aanraden omdat je de door jou gelegde link tussen je psychische ellende en je lichaam zelf zult moeten verbreken.

Praktisch

‘Het boek dat iedereen van wie je houdt zou moeten lezen’, Philippa Perry, 22.99 euro

In het Nederlands verschenen bij Pelckmans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content