Waar willen Vincent Van Duysen en zijn collega-architecten oud worden? ‘Nood hebben aan zorg zou nooit als een straf mogen aanvoelen’

Vincent Van Duysen © Piet Albert Goethals
Amélie Rombauts Journalist Knack Weekend

Architecten geven vorm aan onze steden, dorpen, huizen… én zorginstellingen. Maar welk woon-zorg-scenario voorzien ze voor hun eigen ouders? En op termijn voor zichzelf? Vincent Van Duysen, Christine Conix en Marc Corbiau vertellen. “Nood hebben aan zorg zou toch nooit als een straf mogen aanvoelen?”

Vincent Van Duysen (61) voorzag een prachtige serviceflat voor zijn ouders. Al blijft zijn vader (88) zich verzetten tegen een verhuizing: “Het is thuis dat hij zich veilig en geborgen voelt.”

Op het Antwerpse Nieuw Zuid kun je sinds 2020 wonen in een serviceflat ontworpen door Vincent Van Duysen. Met Schelde 21 maakte hij een architecturaal statement waarin hij refereert aan de pakhuizen die er ooit stonden, de rationele stijl van Giuseppe Terragni en het warme houtwerk van Louis Kahn. Bewoners kunnen er gebruikmaken van een conciërgedienst en medische hulpverlening. Naast hun eigen woning hebben ze toegang tot ruime terrassen beschut tegen de soms gure Scheldewind, een bibliotheek, een plek om te kaarten of familie uit te nodigen, een kapsalon, een restaurant, zelfs een fitness en klein zwembad. Alles in de uitgepuurde, sensoriële Van Duysen-stijl.

“Die opdracht bood een buitenkans”, vertelt Van Duysen aan de telefoon vanuit het buitenland. “Niet alleen om het idee van levenslang wonen zelf te onderzoeken, maar ook voor mijn ouders. Ik had samen met hen weleens serviceflats bezocht, maar verhuizen was toen niet aan de orde. Mijn ouders waren perfect gelukkig én gezond in Lokeren. Ik liet toen een ballonnetje op: wat als ik in Schelde 21 een flat zou voorzien en hen op termijn naar Antwerpen zou brengen, dichter bij mij? Met ruimte en aandacht voor hun meubelen, kunstcollectie en persoonlijkheid. Zoals ik al had gedaan met hun appartement in Lokeren. Zo zouden ze zich op geen enkel moment vervreemd voelen.”

Zorg dragen voor mijn vader doe ik met liefde en toewijding. Dagelijks facetime ik met hem, waar ik ook ben.

Vincent van Duysen

Het was vooral zijn moeder die zich zorgen maakte over ouder worden. “Een serviceflat leek haar de meest comfortabele oplossing voor iedereen. Mama wilde niemand tot last zijn. Mijn vader daarentegen bleef wat terughoudend, al stemde hij in. Hij zou haar overal gevolgd zijn.”

Toen zijn moeder plots ernstig ziek bleek, sloeg haar bezorgdheid over haar oude dag om in een grotere bezorgdheid om haar man. “Wie zou er voor hem zorgen als zij er niet meer was? Hij heeft zich na haar overlijden uiteindelijk verzet tegen de serviceflat en vandaag woont hij nog steeds thuis in Lokeren, waar ik destijds al een ruimte voorzag voor inwonende hulp. Hij blijft trouw aan zijn omgeving, aan zijn vrienden en familie in de buurt. Daar voelt hij zich veilig en geborgen.

Zorg dragen voor mijn vader doe ik met liefde en toewijding. Dagelijks facetime ik met hem, waar ik ook ben. Dat geeft ons allebei voldoening en kracht. Wekelijks spenderen we een hele dag samen, afgelopen zomer hebben we er zelfs een week van gemaakt. Lekker eten, babbelen en vooral genieten van elkaars gezelschap. Wanneer ik daar de kans toe krijg, uit ik mijn bezorgdheid.

Nu hij vrienden naar woonzorgcentra ziet verhuizen, heeft hij plotseling wel oor naar dat scenario. Als zijn mobiliteit hem daartoe zou verplichten, uiteraard: papa is koppig en eigenwijs, maar vooral nog altijd enorm zelfstandig voor zijn 88 jaar. Maar de serviceflat als tussenstop? Daarop blijft zijn antwoord nee. (lacht) Intussen zijn voorzorgsmaatregelen als een belknop, een wandelstok of een rollator ook resoluut onder de mat geveegd. Maar ik laat het niet los. Dat ik voor hem ging zorgen heb ik aan mama beloofd. Ik ben ook koppig.”

En zelf op termijn intrekken in de serviceflat die hij voor zijn ouders voorzag? “Daar zeg ik in principe geen nee tegen. Maar dan niet alleen, liever met een vriend of vriendin. Al zie ik mezelf, net als mijn vader, toch vooral lang thuis wonen. De appel valt niet zo héél ver van de boom.” (lacht)

Vincent Van Duysen
© Piet Albert Goethals

De ouders en schoonvader van Christine Conix (68) namen hun intrek in een woonzorgcentrum.

Christine Conix richtte haar gelijknamige architectenbureau op in 1979 in Wilrijk. Daarna volgden nieuwe kantoren in Antwerpen en Brussel, talrijke acquisities en een fusie tot het huidige, gerenommeerde CONIX RDBM Architects, dat actief is in binnen- en buitenland. De renovatie en uitbreiding van het Atomium staat op haar naam, net als de bekende London Tower op het Antwerpse Eilandje, maar ook verschillende woonzorgcentra. Op Hooge Platen in Breskens en Dijleland in Leuven, Neerijse en Huldenberg is ze bijzonder trots.

“Ik ben geen voorstander van woonzorgcentra die alléén maar zorginstellingen zijn”, zegt Christine Conix halverwege ons gesprek. Eerst schetst ze wat context. “Toen eerst mijn vader en daarna ook mijn moeder uit noodzaak verhuisde naar een woonzorgcentrum, hebben we heel hard ons best gedaan om hun appartement daar huiselijk te maken. Het voldeed, maar toch… Na die ervaring heb ik geleerd dat, voor mij, vooral levenslang samen–wonen van essentieel belang is.”

Ten eerste moeten woningen toegankelijker worden, legt ze uit. “Niet alleen voor jezelf, als je ouder bent, ook voor je gasten. Ons huis was geschikt om mijn ouders in een rolstoel te kunnen ontvangen, maar toen pas hebben we eigenlijk ingezien hoe belangrijk die toegankelijkheid wel is. En dan opnieuw wanneer ik mijn enkel brak en mezelf wekenlang met krukken en een rolstoel moest behelpen. Aan zorgfaciliteiten moet je niet pas denken als je zestig bent. Op eender welke leeftijd kun je zorg nodig hebben.”

Ik heb geleerd dat vooral levenslang samenwonen van essentieel belang is.

Christine Conix

Het luik samenwonen ziet ze in haar situatie het liefst onder de vorm van een kangoeroewoning. “Mijn man en ik hebben al de denkoefening gemaakt om ons huis in twee aparte stukken te verdelen. In een ervan kan een van onze kinderen of kleinkinderen intrekken, of zorgpersoneel of wie ons pad kruist op dat moment. Een familielid van een vriendin of een nog onbekende met wie het goed klikt, bijvoorbeeld. Maar dan botsen we op regelgeving. Je kunt niet zomaar een appartement of eengezinswoning opdelen in verschillende wooneenheden. Je kunt dat pas doen als je kunt aantonen dat je effectief zorg nodig hebt. Dat is absurd, want dan is het misschien al te laat. Nu is het niet nodig, en dus blijven de plannen liggen. Er moet meer flexibiliteit zijn. Niet alleen op het vlak van architectuurconcepten die samenwonen mogelijk maken, ook bij onze overheid ligt een grote uitdaging.”

En ook bij de zorginstellingen zelf, benadrukt ze. “Daar moet meer worden nagedacht over gemengde functies. Dat het niet om zorg alleen draait, maar dat je er allerhande faciliteiten vindt. We hebben tweemaal een diepgaand onderzoek gedaan naar gevangenisprojecten. Er werd ons gevraagd om het leven van de gedetineerden zoveel mogelijk normaal te laten verlopen, door een wasserij en winkels te voorzien waarin interactie mogelijk is. Als dat in een gevangenis kan, waarom dan niet in een rusthuis? Ook voor ouderen moet de normale gang van het leven behouden blijven.” Om vereenzaming tegen te gaan, moet er genoeg ruimte zijn om elkaar te kunnen blijven ontmoeten, meent ze. “Een winkel, een wasserette, een fitness, een koffiebar of restaurant, kinderopvang, misschien zelfs een coworkingspace. Maar dan zo ingericht en uitgebaat dat jonge mensen er ook naartoe willen gaan, niet omdat ze zich verplicht voelen.

Waarom is een kapper in een woonzorgcentrum altijd zo steriel en praktisch ingericht? Mama had er een hekel aan om daar gekapt te worden. Wekelijks pikte ik haar op en bracht ik haar naar onze kapper. Ze kreeg daar een kopje koffie en genoot van de aanwezigheid van jong en oud, de babbels met bekenden en onbekenden die binnenliepen. Ze genoot ervan omdat het haar terugbracht naar haar leven voor ze zorg nodig had. Nood hebben aan zorg zou toch nooit als een straf mogen aanvoelen?”

Christine Conix
© GF

Marc Corbiau (80) paste zijn woning aan zijn noden aan.

Hij staat bekend om zijn monumentale, avant-gardistische villaprojecten in binnen- en buitenland voor een heel select publiek. Huizen die niet verouderen, aldus de architect. Zelf woont Marc Corbiau in Ukkel in een huis dat werd ontworpen door architect Jacques Dupuis. Hij heeft het aangepast aan zijn noden en is vastbesloten daar de rest van zijn leven te blijven wonen.

“Mijn huis is mijn basis, mijn vesting”, steekt Marc Corbiau van wal. Wanneer hij ons rondleidt in zijn woonst, is hij vol lof over de ligging, niet ver van de stedelijke drukte van Brussel en op een steenworp van het Terkamerenbos. Geen haar op zijn hoofd dat eraan denkt deze plek te verlaten voor een aangepaste woning, zelfs niet op de dag waarop het nodig zou zijn. Hij prijst zich gelukkig: “De toekomst baart mij werkelijk geen zorgen. Ik leef in het moment en blijf hier tot het einde. Ik ben tachtig jaar en ik heb nog een paar goede jaren te gaan!”

De toekomst baart mij geen zorgen. Ik leef in het moment en blijf hier tot het einde.

Marc Corbiau

In de loop der jaren renoveerde hij het huis en voegde hij nieuwe volumes toe zodat hij in aparte ruimtes kon wonen en werken. En hoewel hij de pensioengerechtigde leeftijd al een tijd heeft bereikt, heeft hij zijn grafietpotloden nog niet opgeborgen. Hij is van plan de rest van zijn leven in dit gebouw te blijven dat hij speciaal aan zijn noden heeft aangepast.

“Vijftig jaar geleden waren hier twee appartementen, met aparte toegangsdeuren. Ik heb het pand eerst gehuurd en daarna gekocht, eerst de ene en vervolgens de andere verdieping. Ik voegde volumes toe en verwisselde de functies. Hierdoor kon ik een geheel creëren met een woon- en een kantoorgedeelte, volledig gescheiden dankzij de twee ingangen. Nu mijn kinderen het huis uit zijn, is het gedeelte hierboven gereserveerd voor het werk en is het deel beneden van mij. Ik heb er één ruimte van gemaakt waar je gemakkelijk in kunt circuleren. Van overal heb je zicht op de tuin, die ik zelf heb ontworpen. Het voelt niet alsof we in de stad zijn en toch is dat zo”, zegt hij blij, terwijl hij met een handgebaar het potentiële gevaar van enkele treden in huis wegwuift.

Hoewel hij aanvankelijk niet van plan was om er zijn permanente verblijfplaats van te maken, is het duidelijk dat alles nu aanwezig is om er toch zonder problemen levenslang te blijven wonen. “Ik had er geen idee van dat dit het huis voor de rest van mijn leven zou zijn, je weet immers nooit wat het bestaan voor je in petto heeft. Maar eigenlijk is het nu perfect voor mij. Omdat de twee entiteiten volledig gescheiden zijn, is het in mijn woongedeelte vredig en kalm. En ik verspil geen energie door naar mijn werk te moeten rijden. Ik moet gewoon een deur openen en de trap opgaan om mijn secretaresse en rechterhand te vinden. Wat kan ik nog meer vragen? Ik weet niet hoelang ik actief blijf. Gisteren heb ik nog een nieuwe klant ontmoet en ik heb verschillende projecten in uitvoering. Ik stel mezelf geen vragen. Mijn vrouw is overleden en ik woon samen met iemand. We hebben een appartement gekocht in Lissabon en gaan daar regelmatig heen. Als ik op een dag stop met werken, kan ik mijn kantoor nog altijd verhuren. Ik heb een kleinzoon die architect is en ik heb hem al eens gekscherend gezegd dat hij misschien hier zou kunnen intrekken, dus wie weet. Ik zie mezelf het pand niet in stukken verdelen en de helft verkopen.”

Wat er later met zijn paradijs gebeurt, maakt hem niet zoveel uit. “Voor mijn klanten maak ik huizen die niet verouderen”, aldus de ontwerper. “Hun kinderen wonen erin, trekken dan weg en komen later terug met de kleinkinderen. Heel vaak blijft het huis in de familie en eigent die zich de plek op haar eigen manier toe. Wat mij betreft zit ik nergens aan vast. Ik hou van deze plek, het is een droomplek. En wat mijn kinderen ervan vinden, dat weet ik niet”, besluit hij.

Marc Corbiau
Marc Corbiau © Aaron Lapeirre

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content