‘Soms vraag ik me af of al dat zwoegen wel nodig is’: Annemie Struyf kijkt naar topsport door de ogen van een moeder

Annemie en jongste dochter Hope: "In een gezin met vijf kinderen zie je heel wat passeren bij leeftijdsgenoten, van drugs tot mentale problemen. Ik ben de sport vaak dankbaar geweest. Om de teamspirit, de uitlaatklep." © Rebecca Fertinel

Niet de vrijheid, maar de beperkingen van het leven maken een mens tot wie hij is. De reeks A la limite, die in Knack Weekend liep van 1999 tot 2003, volgde mensen die grenzen overschrijden of balanceren op het scherp van de snee. Voor onze 40-jarige verjaardagsspecial maakt journaliste Annemie Struyf nog eens een af­levering – over moeders van dochters die aan topsport doen.

Noorwegen 2023, op reportage

Al 16 jaar trekken we samen de wereld rond, regisseur-cameravrouw Kristel Waterloos en ik. De bestemming van onze eerste reportagereis samen was Israël en de Gazastrook. Kristel was toen 30, en zwanger van haar eerste kind. Ik was 46 en mijn jongste kind Hope was vier. In een verlaten hotel in Gaza vertrouwde Kristel mij toe dat ze net zwanger was.
Nu, 16 jaar later, is zij 46 en zijn we voor de zoveelste keer samen op reis voor tv-opnames. We brengen de avond door in een houten hut, diep in het Noorse binnenland. Het haardvuur flakkert en we praten over Gaza, die verdoemde plek die nu helemaal de hel is geworden. Dan zoeken we warmere, en meer vertrouwde thema’s op. Onze topdochters bijvoorbeeld.

Annemie en Kristel ­Waterloos delen naast hun werk ook een stukje privéleven: allebei hebben ze een dochter die aan topsport doet. (c) Rebecca Fertinel

“Hoe stelt Lotus het?” wil ik weten. “Goed,” knikt Kristel, “de start van het nieuwe jaar was deze keer extra moeilijk. Binnen haar turnclub is Lotus nu het enige meisje met een topsportstatuut. Ze klaagt weleens dat ze daar altijd alleen zit. Maar intussen gaat ze ook in andere clubs meetrainen, en dat doet haar zichtbaar deugd. In totaal traint ze achttien uur per week, in de ochtend van acht tot tien, en na de schooldag opnieuw.”

Of ze dat elke keer leuk vindt, vraag ik. “’s Avonds vindt ze het leuker dan ’s ochtends”, zegt Kristel. “Als ze thuiskomt, is ze meestal heel opgewekt en loopt ze constant op haar handen. ‘Nu moet je lijfje rusten’, zeg ik dan streng. Hoe stelt jouw dochter het?”

Ik vertel Kristel dat ook voor Hope het nieuwe jaar pittig gestart is, want ze combineert haar studie aan de KU Leuven – derde bachelor Criminologie – met een topsportstatuut. Concreet betekent dat: elke weekavond training en tijdens het weekend match. “Ik heb de indruk dat ze dat strakke schema goed verteert, maar tegelijkertijd ben ik toch bezorgd om haar spelplezier”, zeg ik. “Hoe leuk blijft het om élke avond opnieuw te trainen, en élk weekend match te spelen? Sinds dit jaar zit ze op kot en dat vindt ze heel leuk. Maar voor een meisje van twintig heeft ze, naast haar studie en haar sport, niet veel tijd over om nog met vrienden af te spreken en te genieten van het kotleven.”

Op haar handen

Voor Kristel is topsport een heel natuurlijk gegeven. Op haar 46ste loopt ze nog altijd vlotjes op haar handen. Een tijdlang heb ik haar op de vreemdste plekken gefilmd terwijl ze ondersteboven liep: bij de indianen in Mexico, op Times Square in New York, in een huiskamer in Gaza, op straat in Kinshasa. “Doe je dat nog altijd?” wil ik weten.

Als moeder vraag je je af of dat zwoegen wel ­nodig is. Waarom topsport? Waarom niet lekker creatief sporten? Waarom altijd zo hoog willen springen?

“Ja hoor,” zegt Kristel, “tegenwoordig hebben Lotus en ik een nieuw spelletje: om-ter-langst-op-onze-handen-staan. Dat win ik nooit, maar ik ben wel blij dat ik het op mijn 46ste nog altijd kan.” Voor Kristel is turnen een evidentie. Zelf was ze vroeger een topturnster, maar over die tijd spreekt ze haast nooit.
“Die periode is voorbij, maar ik heb er wel ontzettend veel uit geleerd”, zegt ze. “Op moeilijke momenten in mijn jeugd gaf turnen mij de kans om mij ergens in vast te bijten en mij te onderscheiden. In zekere zin kwam ik op elke training thuis, en altijd opnieuw verlangde ik naar de sporthal in Deinze. Als ik nu in een turnzaal kom, voel ik nog altijd een steek van nostalgie. Toen Uma (haar oudste dochter, red.) tweeënhalf was, schreef ik haar in bij een goede club. Dus ging ze elke woensdag trainen in Deinze, bij mijn oude club dus. Nu is Uma vijftien en wil ze haar wereld op een andere manier verruimen. Abel (13) heeft zich toe­gelegd op schaken. En toen kwam Lotus. Toen ze twee was, schreef ik ook haar in bij de turnclub in Deinze. Ze werd al snel gescout, en bij ‘de beloftes’ ingedeeld. Alle disciplines in Deinze – acro, tumbling, trampoline – wilden Lotus er graag bij, maar we kozen voor toestelturnen bij OTV Nazareth. Daar begon ze vanaf haar vierde te turnen.”

Op haar 46e loopt Kristel zelf nog regelmatig op haar handen. © Rebecca Fertinel

Doe sport of blijf gezond

Anders dan voor Kristel is topsport voor mij geen bekend terrein. ‘Doe sport of blijf gezond’ was een van de favoriete quotes van mijn vader zaliger. Om maar te zeggen dat ik niet in een sportieve sfeer ben opgegroeid. Toch kwam sport uiteindelijk mijn leven binnenwaaien. Op mijn veertigste kocht ik een koersfiets en begon ik te lopen. Intussen verkenden mijn kinderen de wereld van voetbal, atletiek, tennis, triatlon, volleybal. Nog elke dag kijk ik met grote ogen naar de enorme passie waarmee vooral mijn twee jongsten zich op hun sport storten.

Toen we Hope in 2004 adopteerden, was ze zestien maanden oud. Mijn kinderen waren meteen gek op haar, maar met Milan, toen zeven jaar, was er iets bijzonders aan de hand. Hij had mij vaak gesmeekt om “een zusje om mee te voetballen”. “Nee, Milan,” zei ik dan, “dat gaat echt niet gebeuren.” Met Hope zag hij zijn ultieme droom plots toch in vervulling gaan. Vanaf de eerste dag week hij geen moment van haar zijde. En hoe klein Hope ook was, altijd wilde hij met haar voetballen. “Alles heb ik van Milan geleerd”, beweert Hope nog vaak. “Van ’s ochtends tot ’s avonds trainde hij mij. Altijd en overal speelden we voetbal: in de tuin, in de gang, in de kelder, op straat, in het bos, aan zee, op reis.” “Dat herinner ik me nog”, glimlacht Kristel. “De eerste keer dat ik bij jou thuis kwam, voetbalden Milan en Hope de hele namiddag in de tuin. Hoe is ze dan uiteindelijk naar volleybal overgestapt?”

Annemie en jongste dochter Hope: “In een gezin met vijf kinderen zie je heel wat passeren bij leeftijdsgenoten, van drugs tot mentale problemen. Ik ben de sport vaak dankbaar geweest. Om de teamspirit, de uitlaatklep.”

“Op een dag nodigde Ferre, haar buurjongen en klasgenootje, haar uit op de vriendjesdag bij zijn volleybalploeg, de Lizzards Lubbeek”, zeg ik. “Stel je voor: Ferre Reggers is nu een van de Belgische topspelers, en speelt in de Italiaanse competitie bij Milaan. Zo begon Hope met veel plezier volleybal te spelen. Wat later stapte ze over naar VHL, Volleybal Haasrode Leuven.”

Het wordt laat in onze Noorse hut. Klankman Marijn ligt al een tijdje in zijn bed, terwijl wij maar blijven doorgaan. Onze reportagedagen in Noorwegen zijn ons dierbaar. Na een werkdag samen zetten Kristel en ik graag de dingen – ons werk, ons leven – op een rijtje. Dan ping­pongen we en inspireren elkaar met ideeën, plannen, suggesties, feedback. Ook deze avond sluiten we af met een plannetje: terug thuis gaan we elk één keer naar de training van elkaars dochter kijken.

Nazareth 2023, de training van Lotus

“Die geur,” zucht Kristel gelukzalig als we de sportzaal binnenlopen, “niets ruikt toch lekkerder dan een turnzaal?” Met z’n tweeën kijken we toe hoe Lotus op de mat een aanloop neemt, en dan de ene salto na de andere maakt. Al zo vaak heeft Kristel mij filmpjes laten zien, maar nu ik Lotus voor het eerst aan het werk zie, sta ik met open mond te kijken. Versteld van zoveel gratie, lef, stijl, kunde, spieren en talent. “Normaal gezien mag ik, als moeder, de training niet volgen”, vertelt Kristel. “Voor één keertje mag het nu wel. Dit is dus een buitenkans voor mij.”

“Ik vind jou een heel betrokken turnmoeder”, zeg ik. “Dat móét ook,” antwoordt Kristel, “want een meisje van negen is piepjong en weet niet altijd wat goed voor haar is. De turnlat ligt zo hoog dat ik niet anders kan dan alles met argusogen volgen. Als moeder vind ik het een enorme uitdaging om in haar plaats de juiste beslissingen te nemen. Wat als Lotus eens geen zin heeft? Zeg ik dan: ‘Oké, schatje, je hoeft niet te gaan vandaag, blijf maar lekker thuis’? Of zeg ik: ‘Komaan, Lotus, doorzetten. Nu even op de tanden bijten.’ Er bestaat geen handleiding, dus heb ik geleerd om mijn intuïtie te volgen. Als Lotus echt te moe is, bespreek ik dat met haar trainster en wordt de training aangepast. Maar als ze gewoon even geen zin heeft, moedig ik haar aan om door te bijten. Als ik zie hoe voldaan ze achteraf is, weet ik dat ik als moeder juist gehandeld heb.”

“Turnen is risicovol. Ben jij soms niet bang voor een lelijke val?” wil ik weten. “Bang dat ze letterlijk en figuurlijk te hard uitgerokken wordt?” “Herinner je je nog dat filmpje dat ik je vorig jaar liet zien, toen Lotus een spreidsprong op de balk maakte?” vraagt Kristel. “Met haar beentjes open belandde ze keihard op de balk, en viel er toen af. Ik zat in de tribune en schrok me een ongeluk. Instinctief wilde ik naar haar toe, want ik wist dat ze zich had bezeerd en op het punt stond in tranen uit te barsten. Maar: na enkele woorden van de trainster zag ik Lotus weer op de balk klimmen. En alsof er niets gebeurd was, turnde ze haar beste balkoefening ooit.

Mama Kristel turnde zelf op hoog niveau, nu is het aan dochter Lotus, nu ­negen jaar. “Soms denk ik bij mezelf: wauw, wat is ze sterk. Turnen leert haar doorzetten, op de tanden bijten.”

‘Ik ben zo trots op wat ik jou daar heb zien doen’, zei ik daarna tegen Lotus. En bij mezelf dacht ik: wauw, wat is ze sterk, veel sterker dan ze zelf beseft. Turnen leert haar doorzetten, op de tanden bijten, omgaan met stressvolle situaties. Ze leert haar lichaam kennen en bouwt zelfvertrouwen op. Sport is zoveel meer dan sport. Het wapent en behoedt een mens. Het maakt een meisje niet alleen fysiek, maar ook mentaal heel weerbaar.”

Daar ben ik het mee eens. Vorige week vroeg Hope mij waarom ik volleybal uiteindelijk zo’n goede keuze voor haar vond. Ik vertelde haar dat een vriendin die toen op hoog niveau volleybalde, mij had overtuigd met de gevleugelde woorden: “Volleybal is een levensles.” Ze legde mij uit dat volleybal een ploegsport is die het beste in een mens naar boven haalt: samenwerken, fysieke én mentale kracht, schoonheid, energie, intelligentie, inzicht, mentale weerbaarheid, doorzettingsvermogen.

Van Hope zelf heb ik geleerd dat volleybal niet alleen een mooie, maar ook een bijzonder positieve sport is. De supporters moedigen hun eigen team aan én de spelers houden de focus op het eigen spel. Ze sturen nooit negatieve signalen naar de tegenploeg. Hope kon vroeger echt geschokt zijn als ze naar het voetbal van Milan ging kijken. Daar hoorde ze hoe sommige supporters de tegenspelers ­uitscholden of zag ze hoe spelers vaak doelbewust harder gingen ­tackelen. Volleybal is natuurlijk geen contactsport, dat helpt. Voor iemand als Hope, die als persoon zo constructief is ingesteld, is die positieve focus bij volleybal cruciaal.

Tijdens de pauze komt Lotus er even bij. Fier, blij, goedgezind. Een beetje verlegen ook, als ik haar complimentjes geef. “Wat is je grote droom in het turnen, Lotus?” vraag ik. Daar hoeft ze niet over na te denken. Met een brede glimlach antwoordt ze: “Zo veel mogelijk bijleren, en zo op de Olympische Spelen raken.”

En met die – wie weet? – profetische woorden gaat ze ervandoor.

Heverlee 2023, de training van Hope

In de cafetaria van VHL drinken we koffie, met uitzicht op het speelveld beneden. Ik vind het altijd bijzonder om Hope bezig te zien. In het dagelijkse leven is ze de rust zelve, maar als ze speelt, lijkt ze iemand anders te worden. Dan verandert de blik in haar ogen, wordt ze scherp en assertief, en wil ze alleen maar winnen.

Op de training is het zwoegen vandaag. Oefenen, oefenen, oefenen. Opnieuw en opnieuw. Zweten, zweten, zweten. “Vaak vragen wij ons af of al dat zwoegen wel nodig is, hè?” zucht ik. “Waarom eigenlijk topsport? Waarom niet lekker creatief sporten? Waarom altijd zo hoog willen springen?”

“Ja,” antwoordt Kristel stil, “onze meisjes zijn zo jong en alles staat in het teken van presteren: op school moeten ze het goed doen, in hun sport moeten ze uitblinken, ze moeten er leuk uitzien en de juiste kleren dragen of ze vallen uit de boot. Alles in onze maatschappij is gericht op ‘de beste’ zijn. Maar waarom eigenlijk? Is het niet verstandiger om te streven naar geluk? Tegelijkertijd weet ik dat het ook veel voldoening geeft om je lat hoog genoeg te leggen, uit je comfortzone te treden, jezelf uit te dagen. Dat is vaak zoveel leuker dan altijd in je veilige wereldje te blijven.

In mijn leeftijdsgroep stel ik vast dat ouders enorm geneigd zijn hun kinderen te betuttelen. We pamperen en verwennen hen soms tot in het absurde. We rijden met hen rond van de muziekschool naar de sportzaal en nog veel verder. We lopen met hen naar de psycholoog als het even niet meer gaat. Logo, kine, coach hier, therapeut daar. Iedereen moet een beugel, en ga zo maar door. Creëren we op die manier niet meer problemen dan we er oplossen?”

Een trotse Annemie ziet Hope de bal over het net slaan. Als ze speelt, wordt ze iemand anders, vertelt Annemie. “De blik in haar ogen verandert, ze wordt scherp en assertief, wil alleen maar winnen.”

Ik antwoord Kristel dat ik vooral tijdens de puberjaren van mijn kinderen het belang van sport ben gaan inzien. Ik zag leeftijdsgenoten van mijn kinderen worstelen met drank, drugs, mentale problemen. Sommigen leefden niet in de echte wereld, maar achter een computerscherm. Er was een klasgenootje dat uit het leven stapte. Obsessies met voeding. Krassen in de armen. Weglopers. In een gezin met vijf kinderen zie je wat passeren. “Hoe vaak ben ik in die periode de sport niet dankbaar geweest?” zeg ik. “Om de teamspirit, de fysieke en mentale weerbaarheid, de uitlaatklep. Tegelijkertijd weet ik dat er in de topsport ook heel wat mentale problemen opduiken.”

“En ook grensoverschrijdend gedrag, vooral bij de dames”, vult Kristel aan. “In de volleybal- én turnwereld waren er recent enkele schandalen rond toptrainers. Uiteindelijk moet je als moeder goed beseffen dat je dochter zich als topsporter in een keiharde wereld beweegt. Van Lotus heb ik nog nooit verhalen gehoord die voor mij niet door de beugel kunnen. ‘Weet je wat ik doe als de trainster iets boos tegen mij zegt?’ zei ze onlangs. ‘Dan maak ik daar een liedje van in mijn hoofd. Zo klinkt het minder erg en blijf ik goedgezind.’”

Net op dat moment duikt Hope op, nog nat van het zweet, klaar om te gaan douchen.
“Hope, we hadden het net over grensoverschrijdend gedrag in de topsport,” begin ik, “benieuwd naar jouw mening.” “Please, mama,” protesteert ze, “daarover wil ik mij echt niet uitspreken. Het is een negatief thema, waarover ik niet meer weet dan wat ik in de media lees. Zelf wil ik liever focussen op het positieve. Andere vraag graag?”

“Welke andere sport zou je nog gelukkig kunnen maken?” pikt Kristel snel in. “Dat is een makkelijke”, zegt Hope. “Als ik stop met volleybal, ga ik voetballen. Maar dan wel in de zaal, want de regen en de kou op het veld, dat is echt niets voor mij. Zeker weten, voetbal zou mij ook gelukkig maken.”
Hun geluk, dat is het allerbelangrijkste, concluderen Kristel en ik eensgezind als Hope richting douche verdwijnt. “Een medaille behalen of op een podium staan? Nee, dáár gaat het niet om”, zegt Kristel. “Wél om geluk, sterkte en weerbaarheid. Nog iets?”
“Ja, nog één ding”, zeg ik. “Een nieuw plannetje. Als we nog eens naar Noorwegen gaan, wil ik je graag eens in de sneeuw op je handen zien lopen, deal?”

Annemie Struyf werkte van 1998 tot 2004 als journalist bij Knack Weekend. Van 1999 tot 2003 maakte ze samen met fotograaf Lieve Blancquaert de populaire reeks A la limite.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content