Textielarbeidster Noor Banu (33) overleefde Rana Plaza: ‘Niemand kreeg de kans om te ontsnappen’
Textielarbeidster Noor Banu (33) maakte op die noodlottige 24 april 2013 in Rana Plaza het ondenkbare mee. Tijdens de instorting raakte ze bedolven onder het puin. ‘Mijn ruggengraat was zo beschadigd dat ik drie jaar moest revalideren. Ik ben tot op de dag van vandaag geestelijk en lichamelijk ziek.’
‘Op 11-jarige leeftijd ben ik door mijn ouders uitgehuwelijkt. Ik werd moeder van drie kinderen: twee jongens en één meisje. Ze kwamen alle drie na elkaar en dat zorgde voor veel financiële druk in het gezin. Mijn man – een riksja-bestuurder in Dhaka – was de broodwinnaar, maar in 2011 kreeg hij een ongeluk op de weg en moest hij noodgedwongen stoppen. Omdat hij niet in staat was om ons gezin te onderhouden, ben ik als kledingarbeider gaan werken. Mijn totale salaris was toen amper 3.000 taka. Dat is omgerekend zo’n 25 euro per maand, veel te weinig dus om van te leven. De werkomstandigheden in de fabrieken waren erbarmelijk en ik werd niet als mens behandeld. Als we eens minder goed hadden gewerkt, schold onze supervisor ons uit.’
‘Op 1 april 2013 begon ik te werken bij Rana Plaza. Ik woonde destijds gescheiden van mijn familie, samen met 13 anderen in eenzelfde huis in de buurt van de fabriek. Sommige van mijn medebewoners werkten ook in Rana Plaza. Op 23 april, de dag voor de ramp, moesten we van de productieleider om 10 uur plots verplicht verlof nemen. Hij zei dat hij ons zou bellen om terug naar werk te komen, maar om 13 uur wisten we nog steeds niets. Ik belde hem op eigen initiatief en vroeg wanneer we verwacht werden. Hij zei: “Je hoeft vandaag niet meer te werken. Kom morgenochtend maar.” Op dat moment was het me niet duidelijk wat er precies gaande was.’
Onder een oorverdovend lawaai stortten de wankelende muren van Rana Plaza in elkaar. Niemand kreeg de kans om te ontsnappen. De grond zakte letterlijk onder mijn voeten weg en het dak viel van bovenaf op mijn hoofd.
Noor Banu
‘De volgende ochtend ging ik naar werk en zag ik dat veel mensen niet kwamen opdagen. Ze waren bang dat het gebouw in elkaar zou storten. De productieleider en eigenaar dwongen ons om naar binnen te gaan. Op de begane grond en tweede verdieping zag ik dat alle meubilair werd leeggehaald. Omdat velen die dag weigerden te werken, werd er van de aanwezigen verwacht om dubbel zo hard te werken. Ik haastte me dus naar mijn werkplek en stelde me geen vragen.’
De wankelende muren van Rana Plaza
Tussen 8 uur en 9 uur viel de stroom drie keer uit. We konden op die manier niet meer verder werken en moesten de generatoren inschakelen. Toen dat gebeurde, voelden we een enorme trilling doorheen het gebouw. En dan gebeurde het. Onder een oorverdovend lawaai stortten de wankelende muren van Rana Plaza in elkaar. Niemand kreeg de kans om te ontsnappen. De grond zakte letterlijk onder mijn voeten weg en het dak viel van bovenaf op mijn hoofd. Ik raakte bedolven onder een machine. Daarna werd het stil, alles werd zwart. Ik dacht: ‘Dit is het einde. Ik ga dit niet overleven.’
‘Op handen en voeten probeerde ik me een weg te banen door het puin. Rondom mij hoorde ik mensen huilen en naar lucht happen. Ik had een gsm bij me en probeerde iets te zien met het licht van mijn scherm. Aan mijn linkerkant zag ik dat twee collega’s verpletterd raakten onder een pilaar. Verderop zag ik een tafel met een aantal schuilende overlevenden. Ik hoorde iedereen in het gebouw huilen, maar er kwam geen geluid uit mijn keel. Ik kon geen weg uit het gebouw vinden en voor ik het wist, raakte ik bewusteloos. Nadat ik weer bij bewustzijn kwam, lag ik in een ziekenhuiskamer. Ik kwam te weten dat ze me via de zijkant van het gebouw konden vrijmaken door in de muren te boren.’
Geen schadevergoeding
‘Bijna iedereen die ik bij Rana Plaza kende, is dood. Ze zijn allemaal platgedrukt of stierven aan de gevolgen van hoofdwonden. Wie het wel overleefde, hield er mentale en fysieke littekens aan over. In het begin dachten dokters dat ik door mijn lichamelijke toestand nooit meer in staat zou zijn om te werken. Mijn ruggengraat was zo beschadigd dat ik drie jaar moest revalideren. Ik ben daarna nooit meer volledig hersteld.’
‘Tot op de dag van vandaag ben ik geestelijk en lichamelijk ziek. Ik heb nog steeds rugklachten, loop nog steeds met trillende handen en voeten over straat en ik ben doodsbang. Ik leef met de angst dat ik nog een Rana Plaza ga meemaken. Van de eigenaars van Rana Plaza of de overheid heb ik nooit schadevergoeding gekregen. Geen cent. Ik krijg mentale en financiële ondersteuning van derde partijen en NGO’s, zoals Awaj Foundation.’
Uitgebuit, onderbetaald, slecht behandeld
‘Na een tijd kon ik weer werken, maar het kwaad was al geschied. Ik ben in twee fabrieken ontslagen omdat ik door mijn fysieke klachten het dagelijkse doel niet kon behalen. Uiteindelijk werd ik lid van een veiligheidscomité bij Joint Tex Ltd. Na Rana Plaza was het duidelijk hoog tijd voor structurele veranderingen op de werkvloer, en ik hoopte op die manier mijn steentje bij te dragen. Gaandeweg zag ik de situatie verbeteren. Zo werd er voor het eerst geïnvesteerd in brandpreventie. Na het Bangladesh Akkoord kwamen er inspecties op de werkvloer en merkte ik dat Westerse merken meer betrokken wilden zijn met de productie in Bangladesh.’
‘Maar ondanks al die belangrijke veranderingen, gaat het nog steeds niet goed met de arbeiders. Er is meer bewustzijn, maar we worden nog steeds uitgebuit, onderbetaald en vaak slecht behandeld. In lageloonlanden werken we ons elke dag uit de naad maar we blijven arm. Ik kom met mijn kinderen amper rond met ons geld. Wanneer zal dit eindigen? Zullen we ooit de zon zien opkomen?’
Dit interview kwam tot stand dankzij medewerking van Awaj Foundation.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier