Dimitri Verhulst
‘Niks is zo bekrompen als een perfect gazonnetje’
Dimitri Verhulst brengt vanop het Franse platteland verslag uit over de wereld in tijden van corona.
Geen idee of de slang die ik met mijn grasmaaier heb overreden giftig was, maar ik hoop het. De kop, een belangrijk stuk voor de identificatie, kon ik niet meer terugvinden. Het is ook moeilijk in te schatten hoe lang dat serpent moet zijn geweest, maar toen ik alle verkipkapte stukjes die ik nog kon vinden naast elkaar legde, kwam ik toch aan een behoorlijk eind. Een gezin van vier had er een goed stuk wasdraad aan.
Het beeld van dat versneden beest deed me denken aan de palingen die mijn moeder zo graag in stukken hakte, nadat die eerst uren in een emmer in onze keuken hadden gekronkeld, vergeefs zoekend naar een uitweg richting de Sargassozee.
Heuphoog staat het gras op het eind van de tuin, uit principe, en uit berekende luiheid, want niks is uiteraard zo bekrompen als een perfect gazonnetje. Het is me ook te Vlaams, ergens. Niet dat ik iets tegen Vlaams zou hebben. Verre van. Vlaanderen heeft geweldige zaken voortgebracht, en brengt die ook nog altijd voort, kunst vooral, dikwijls wereldklasse, hoewel amper gedragen, gesteund of geliefd door de Vlaamse overheid. Maar het getrimd gazon vind ik geen prettig voortbrengsel van de deelstaat aan het tochtgat van de Noordzee. Trampolinetje erbij, plonsbadje misschien ook nog, en het fatsoen is helemaal opgepoetst.
Niks is zo bekrompen als een perfect gazonnetje.
Soit. Niets van dat alles hier. Waardoor er allerlei bloemen waarvan ik bijgod niet zou weten hoe ze heten de kop opsteken, en massa’s vlinders er mij met hun veelkleurige vleugels aan herinneren dat ik nog eens Nabokov, een befaamd entomoloog, moet herlezen. (Ik heb erg veel Grote Schrijvers gelezen toen ik daar vermoedelijk iets te jong voor was, daarom.)
En waardoor er dus, maar dat was reeds duidelijk, ook onmetelijk veel slangen zitten in dat deel van de tuin. Ik geef toe, ik ben er niet helemaal tuk op. Wanneer ik er eentje voor mijn voeten zie slibberen, moet ik erg hard mijn best doen om niet te gaan gillen. Niet eens in het diepst van mijn gedachten ben ik een mietje. Ook voel ik een vroeghistorische neiging om te bidden, en wel tot de god Quetzalcoatl.
Neen, dat terrarium is nog niet voor morgen.
In deze tijd van het jaar duiken ze overal op, die uit hun voegen gebarsten wormen. Alleen nog maar in onze straat zag ik afgelopen week drie van die slangewieters gezellig zonnen op het wegdek, en telkens opnieuw ben ik verbaasd hoe lang ze kunnen zijn. Razendsnel slepen ze hun eindeloze meters aan spijsvertering de route nationale over, crimineel eigenlijk hoe vlug ze zijn. Ik heb het even opgezocht: de zwarte mamba, die hier gelukkig niet voorkomt, zou, ofschoon erg nipt, de marathon verliezen van Eliud Kipchoge.
Maar met de massale terugkeer van de slangen maakt de streek zich op voor de leukste, en ook ieder jaar steeds wederkerende lockdown: die van de hitte.
Door de natte winter was ik het even vergeten, doch ineens was het besef daar weer, hoe heet het zijn kan. Zelfs al zou iedereen binnenkort weer mogen gaan en staan waar ie wil, de dorpen zullen overdag verlaten zijn. Iedereen binnen schuilend voor de stralen waar we nog niet zo lang geleden rijkelijk naar snakten. Alles zal stil zijn, en heerlijk. Hijgende honden in de schaduw, te verlamd door de warmte om nog naar de vliegen te knappen. Dat avondlijke schrijven van mij gaat weer voor een maand of vijf in de doos. Voortaan duik ik terug op het heetst van de dag achter mijn bureau. De avond dient voor de krekels en de wijn. De avond dient het samenzijn.
Ik weet, er is een excellente boektitel die iets gans anders beweert, maar: de avond is een ongelofelijk gemak. En al zeker zonder slangen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier