Philippe Van Snick (71) won onlangs de Ultima-prijs en werd uitgekozen om zijn werk permanent te tonen in het nieuwe VRT-gebouw.
Kunstenaars kijken met andere ogen naar de wereld, wordt weleens gezegd. Ik denk niet dat onze manier van kijken zo verschillend is. Ik leg misschien andere verbanden. Ik denk vrijer, sta open voor allerlei invloeden en daar destilleer ik iets uit. Er komt dan een moment van inzicht en daar kan ik werk rond maken. Dat proces herhaalt zich telkens weer. Of dat hoop ik toch. Ik heb in mijn werk een soort van innerlijke ruggengraat opgebouwd, een methode waarnaar ik kan terugkeren en waarop nieuwe inzichten kunnen inhaken.
Alles kan me treffen, zelfs iets heel banaals. Ik zie jongens voetballen en per ongeluk een ruit intrappen. Dat zou me boos kunnen maken, maar ik transformeer die emotie liever naar een kunstwerk. Uit de complexiteit van het leven haal ik bepaalde elementen.
Als kunstenaar ben je op jezelf aangewezen omdat je dingen from scratch wilt maken. Je vertrekt uit het niets, maar er sluipt altijd iets van de buitenwereld in de betekenis en de vormgeving van mijn werk. Dat maatschappelijke aspect is heel belangrijk. Na de oorlog in Sarajevo zijn we er bijvoorbeeld met een groep kunstenaars en operazangers naartoe getrokken. In een C-130 van het leger, compleet met helm op. ( lacht) Ik heb in die kapotgeschoten, belegerde stad een heel abstract werk getoond. De mensen werden daar erg emotioneel van. Ze zagen een frisheid en puurheid in een museum waar de ramen stuk waren en bedekt met plastic. Ik vroeg de museumdirectie of we voor de opening mijn werk wat konden opfrissen, kwamen ze met een klein, versleten vodje af. Meer dan dat hadden ze niet meer. Net daardoor raakte de puurheid van dat werk hen zo, denk ik. Het was heel emotioneel voor mij om dat te beleven. Ik kwam terug in België en ik dacht: we hebben het hier ontzettend goed.
Wie mijn werk ziet, leert ook de man die het gemaakt heeft kennen. Achter elk oeuvre zit een mens
Volgens sommigen ben ik een artist’s artist die kunst maakt voor kenners. Dat zal dan wel zo zijn, maar mijn ambitie reikt toch verder dan dat. Ik wil dat de toeschouwer gevoelig is aan mijn werk. In mijn atelier hou ik daar geen rekening mee, maar dat doe ik wel wanneer ik een expo maak. Ik wil de toeschouwer verrassen, hem meenemen in mijn wereld. Wie zich een beetje informeert over mijn werk, zal het dan ook rijker kunnen interpreteren. Maar iedereen is uiteraard vrij om er het zijne van te denken.
Met de materie heb ik een intense relatie. De korrel moet juist zijn, bijvoorbeeld. En ik span mijn doeken zelf op, ik koop ze zelden geprepareerd. Ik kan ook wekenlang aan een doek werken tot ik aanvoel dat de materialiteit ervan oké is. Er moet een akkoord ontstaan, een saturatie. Dan signeer ik het en weet ik: het is klaar. Dat is iets heel emotioneels.
Wie mijn werk ziet, leert ook de man die het gemaakt heeft kennen. Althans, dat hoop ik. We mogen niet vergeten dat achter elk oeuvre een mens zit.
Kunst kan een verschil maken. Het is een teken van beschaving. Je moet er alleen gevoelig voor zijn. Maar een adolescent, zelfs een kind, dat een ruimte met mijn werk binnenkomt, krijgt misschien zin om zelf kunst te maken. Dat vind ik belangrijk, want zo heb ik het zelf ervaren als kind. Ik kreeg een warm gevoel in een museum, een honger naar kunst.
Ik ervaar de laatste jaren een vrijheid die ik vroeger niet kende. Ik heb mijn vormentaal omgegooid, van heel strak naar organisch, en het klopt omdat het op het juiste moment is gebeurd. Ik maak nu grote werken op doek, iets wat ik nooit eerder gedaan heb. Dat is voor mij grensverleggend. Ik doe het gewoon en ik zie wel waar ik uitkom. Val ik om, dan is dat maar zo. Ik kom wel weer op mijn pootjes terecht. Door de ervaring die ik in de loop der jaren heb opgebouwd, is het minder angstwekkend dan vroeger. Pas op, die angst is er nog. Nog altijd.