Expo ‘Berlijn 1912-1932’ in Koninklijke Musea voor Schone Kunsten belicht fascinerende periode in de geschiedenis.
De tentoonstelling ‘Berlijn 1912-1932’ zet de schijnwerpers op een fascinerende periode in de geschiedenis. Berlijn werd in de ‘roaring twenties’ een moderne metropool, een stad die zich aan een razend tempo ontwikkelde en waar alles mogelijk leek, maar was ook een stad van extremen, waar peilloze armoede en een levensstijl vol liederlijkheid en exuberantie naast elkaar bestonden. Die enorme omwentelingen op sociaal, politiek en technologisch vlak weerspiegelden zich in het artistieke.
De bezoeker kan zich laven aan tweehonderd werken van kunstenaars als Otto Dix, Ernst Ludwig Kirchner en Kazimir Malevich, maar ook Aleksandr Rodchenko (Rodtsjenko), Max Beckmann en George Grosz. Meer dan vijftig internationale musea, instellingen en privéverzamelaars leenden topstukken uit voor de tentoonstelling, die nog altijd past in de herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Ook de vele banden tussen de Belgische en Duitse kunstscène worden belicht.
Primitieve brutaliteit van Berlijn
Een belangrijke rol voor de Belgen speelde Herwarth Walden, die in 1912 Galerie Der Sturm oprichtte. Marthe Donas was de eerste Belgische kunstenares die in de galerie exposeerde. Een reis van Walden naar ons land resulteerde in solo-exposities van Pierre Flouquet (1925) en Victor Servranckx (1928) in Der Sturm. Ook schilder Jozef Peeters stelde tentoon in Berlijn en was gefascineerd door de ‘primitieve brutaliteit’ van de stad. Frans Masereel trok na de oorlog verschillende keren naar Duitsland.
Maar Duitsers kwamen ook naar België, onder meer naar het atelier van James Ensor, om zich te vergapen aan diens ‘L’Entrée du Christ à Bruxelles’ (De Intrede van Christus in Brussel). De koperets op papier is de bekendste straatscène van de 19de eeuw. Ensor exposeerde in 1912 bij Der Sturm, en had in 1927-1928 een reizende solotentoonstelling in Duitsland.
Gedegenereerde kunst
Het resultaat is een expositie die een hele brok is en waar je best de tijd voor neemt. De tentoonstelling is chronologisch rond vier grote thema’s georganiseerd: het ontstaan van de avant-garde in Berlijn voor de Eerste Wereldoorlog, het revolutionaire denken en de utopieën die daarop volgden, de mythe Berlijn en tenslotte de op hand zijnde crisissen gevolgd door het loden gordijn dat hierdoor over het artistieke Berlijn valt en zich vertaalt in het op de zwarte lijst zetten van bepaalde kunst en het klasseren van diezelfde kunst als gedegenereerd (‘entartete Kunst’) volgens de nazistische terminologie.
De kunstwerken tonen ellende en decadentie, laveren tussen realiteit en illusie, en balanceren tussen idealistische droom van revolutie en sarcastische kritiek op de naoorlogse maatschappij. Als bezoeker word je meegezogen in die cocktail vol tegenstellingen. Er zijn trouwens niet alleen schilderijen, maar ook beeldhouwwerken, tekeningen, foto’s, films en architectuurelementen.
Stof tot nadenken
De expositie wil bovendien stof tot nadenken bieden, volgens Michel Draguet, algemeen directeur van de KMSKB, over ‘wat dat verleden, dat de musea moeten bewaken, vandaag voor ons nog kan betekenen. De herinnering is maar compleet als ze samengaat met een drang om de toekomst te beïnvloeden’.
Curator Inga Rossi-Schrimpf vindt het opmerkelijk dat van veel werken een ‘vaag voorgevoel’ uitgaat, ‘als een mysterieus voorteken van wat de geschiedenis later zal onthullen’. Zo voorspelt Horst Naumann in zijn schilderij ‘Het carnaval van Weimar’ de opkomst van het nationaal-socialisme, evenals de wereldcrisis van 1929, het jaar van ‘zwarte donderdag’ op de beurs van New York. Hij kondigde dat aan door rechts in beeld een geldkoffer, een bank en pakken papiergeld te schilderen.
Het meest indrukwekkende werk van de tentoonstelling is misschien wel ‘De Spiegelzaal’ van Otto Dix, ook met Belgische link, want het refereert naar een café in Brussel, de Cristal Palace, dat gekend was omdat verschillende wanden volledig met spiegels bekleed waren. Dix schildert in een zeer bijtende stijl, en geïnspireerd door het dadaïsme, de trauma’s van het naoorlogse Duitsland. Het werk toont een dikke Duitse officier, die met rood aangelopen gezicht en nippend van champagne in de borst knijpt van een blondine op zijn schoot, enkel gekleed in kousen en laarzen.
‘Berlijn 1912-1932’ loopt tot 27 januari 2019 in de KMSKB. Kinderen en jongeren onder de 19 mogen gratis binnen. Meer info op www.fine-arts-museum.be. In het kader van de tentoonstelling vinden heel wat activiteiten plaats, zoals lezingen, performances, workshops en concerten, vaak in het Cabaret-Filo, ‘een ontmoetingsplaats voor artistieke experimenten in de geest van het Berlijnse cabaret tijdens de Weimarrepubliek’.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier