‘Vroedvrouw’ lees ik op zijn groene verpleeguniform. Bij de jonge moeders in het Leuvense heeft hij een uitstekende reputatie, ja, is hij zelfs een beetje beroemd. Twee nachten in het bevallingskwartier met één van de weinige ‘vroedmannen’ die Vlaanderen rijk is, leren mij waarom.

Een beetje gegeneerd wuift hij de complimenten van mijn vriendinnen en buurvrouwen weg. “Ik ben trouwens geen vroedman,” grapt hij, wellicht voor de zoveelste keer, “vroedvrouw is het correcte woord voor mijn beroep. Zoals een geneesheer ook een vrouw kan zijn, zo is een vroedvrouw soms een man. Dit beroep heeft me altijd aangesproken. Het intrigeerde me, had iets mysterieus. Maar al in het eerste jaar verpleegkunde werd mij één ding duidelijk gemaakt: dit was niets voor mannen. In het tweede jaar mochten jongens wel voor het eerst stage lopen op de materniteit. De gynaecologen hadden dat lange tijd verhinderd uit vrees dat het bevallingscijfer zou zakken als er in dat vrouwenbastion plots mannen kwamen opdagen. Let wel, wij, jongens, mochten alleen het bovenlichaam, de benen en de voeten van een vrouw wassen, van een intiem toilet was geen sprake. We kregen ook de toelating om naar een bevalling kijken, al werden we er slechts op het allerlaatste moment bijgehaald.

De eerste bevalling die ik gezien heb, werd door een huisarts begeleid. Mijn taak was om ‘nuttig en niet storend aanwezig te zijn’. Ik mocht niet ‘als een koe naar een trein staan gapen’, had men mij nogal bot gewaarschuwd, anders zou ik ‘onmiddellijk buitenvliegen’. Het ging er toen nog erg afstandelijk en omslachtig aan toe. Met emmers heet water, allerlei doeken en instrumenten. De barende vrouw moest de hele tijd in bed blijven, onder het wakende oog van de vroedvrouw. En toen het kind geboren was, werd het slechts even aan de moeder getoond, en onmiddellijk op de babytafel gelegd. Die eerste bevalling liep niet zo vlot. Er was onenigheid tussen de arts en de vroedvrouw, die vond dat er een gynaecoloog bij gehaald moest worden. Uiteindelijk werd het kind, gezond en wel, met de zuignap geboren. Zelf was ik erg onder de indruk en had ik een mateloze bewondering voor de vrouw die dat kind op de wereld had gezet. Zo’n hard labeur! Dat een vrouw zoiets kan! Ik was gefascineerd en volgde nog meer bevallingen.

Na het tweede jaar moest ik een keuze maken en wilde ik vroedkunde studeren. Vurig bepleitte ik mijn zaak. Maar het antwoord van de school was duidelijk: “Neen, dat kan niet. Studeer eerst maar algemene verpleegkunde.” Dat deed ik, maar ik maakte wel mijn eindwerk over Epidurale verdoving bij bevallingen. Via een anesthesist kwam ik zo toch weer in de verloskamer terecht. Na mijn studies besloot ik opnieuw mijn kans te wagen. Ik belde alle scholen af, van Oostende tot in Genk, maar nergens wilde men mij inschrijven. Ten slotte besloot ik mijn diploma via de middenjury te bemachtigen. Met een stagecontract – fulltime werken, negentig procent betaald – kwam ik als verpleegkundige in de verloskamer te staan. Tegelijkertijd bereidde ik mij voor op mijn examens. Daarnaast verzorgde ik de raadplegingen van het NWK (het toenmalige Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, nu Kind en Gezin). Op die manier was ik gemakkelijk vijftig à zestig uur per week in de weer. Toen ik ten slotte, in 1981, mijn diploma vroedkunde voor de middenjury behaalde, had ik vier keer zoveel praktijkervaring opgedaan als de gewone leerling-vroedvrouwen. Kort na mijn legerdienst, in Duitsland, op de Salle d’Accouchements van het Militaire Hospitaal, zocht men in Gasthuisberg nachtvroedvrouwen voor het bevallingskwartier. Zo ben ik hier terechtgekomen.”

Morgennacht”, zo spreken we af, al waarschuwt Jo Deben me dat zo’n afspraak op het bevallingskwartier weinig steek houdt. De ene nacht is de andere niet. Vandaag is het er razend druk, morgen klinkt er misschien zelfs niet het zachtste babyzuchtje. “We zien wel”, denk ik filosofisch.

De volgende avond bel ik hem op. Om 22.30 uur, zoals afgesproken. Hij klinkt wat nerveus, heeft het druk: wisseling van de dag- en de nachtploeg, er hangt een keizersnede in de lucht, en verder… Ach, ik bel een beetje ongelegen. Hij aarzelt, weet niet zeker of dit wel de geschikte nacht voor een reportage is, belooft mij later terug te bellen. Ik laat mij in de zetel vallen, niet goed wetend of ik mij zou overgeven aan de luie loomheid van een zondagavond, of wakker en alert zou blijven, in het vooruitzicht van een spannende nacht vol leven en geboorte. Een uur later heeft hij mij nog niet teruggebeld. Is hij mij vergeten, of heeft hij de handen vol met allerlei urgente situaties? Ik besluit om zelf een kijkje te gaan nemen.

Jo Deben is verrast als hij mij ziet opdagen. “Ik kon je niet vroeger bellen,” verontschuldigt hij zich, “het was hier zo hectisch. Lisa is net geboren, een keizersnede kon gelukkig vermeden worden. Intussen kwam hier nog een andere vrouw binnen. Met gebroken vliezen, hoewel ze slechts negentien weken zwanger was. Haar kindje, tja…toen jij belde, was het net geboren. Dood.”

In de babykamer ligt het kind als een piepklein vogeltje, veel te vroeg uit het nest gevallen. Donkerrood is het, en toch doorschijnend. Onvolgroeid, en toch perfect gevormd. Het hoofdje ligt slap opzij, de vingertjes naast de mond. Stil kijk ik toe hoe vroedvrouw Annemie een inktkussen tegen die kristalfijne handjes en voetjes drukt, en piepkleine afdrukjes op een gedenkkaart plaatst. Anderhalf uur hebben de ouders dit kind nog in hun armen gehouden, straks resten hen alleen nog enkele foto’s, trieste getuigen van deze stille nacht. En de inktafdrukjes natuurlijk, handen en voeten van nauwelijks twee centimeter lang. Ik kan mijn ogen niet van het babytje afwenden. Zo triest en toch zo vredig. Ik slik, en kijk naar de vroedvrouw die het kindje traag en zorgzaam in een witte doek wikkelt. “Straks ga ik nog even aan de ouders vragen of ze haar nog een laatste keer willen zien”, zegt ze zacht. Jo kijkt me spijtig aan: “Hoe kon ik je dit aan de telefoon uitleggen? Jij wilde zo graag een kind geboren zien worden, maar hier stierf er net één.”

Jo: “En toch kunnen ook die pijnlijke, trieste bevallingen soms zo rustig en sereen verlopen. ‘Zo mooi, zo mooi’, weende onlangs een vader toen zijn dode kindje geboren werd. Dan sta je daar als vroedvrouw, en neen, deze keer lach je niet, deze keer ben je niet gelukkig. Maar toch wéét je, toch zié je dat het goed is. En ook op zulke momenten kun je als vroedvrouw die mensen helpen. Door wat gebeurd is een beetje te duiden, door hen op een mooie manier afscheid te laten nemen, door dat dode kindje een verhaal mee te geven.”

We zwijgen een hele tijd. Wat valt er nog te zeggen? “Zal ik je voorstellen aan de twee vrouwen die vannacht nog in arbeid zijn?” oppert Jo. Marijke is 31 jaar, 37 weken zwanger en, net als haar man, blij, verrast, nerveus. Haar vliezen zijn onverwacht gebroken, maar zij heeft nauwelijks contracties. We kletsen wat over en weer, de sfeer is licht en vrolijk. Ze vinden het best leuk een journaliste bij hun bevalling te hebben, maar we maken ons geen illusies. Ook ik weet best dat deze bevalling wellicht niet voor vannacht zal zijn. Anke is slechts 19, en in het gezelschap van haar vriend, moeder, vader, oom en tante. De hele bende is vastbesloten de bevalling bij te wonen. “Dat bespreek ik straks wel met de moeder alleen”, fluistert Jo me toe. “Ik ben er niet zeker van of Anke dat zelf wel zo’n goed idee vindt.” Ook deze bevalling kan best nog een hele tijd op zich laten wachten. Het is Ankes eerste kind, ze heeft slechts twee centimeter ontsluiting. Het is dus wachten geblazen. De nacht is nog lang, en er is tijd.

Jo: “Weet je wat dit beroep zo bijzonder maakt, zo anders dan andere beroepen? De grenservaring. De spanning van zo’n existentieel moment. De fascinatie, de opwinding ook. Zelfs al heb je honderden, duizenden bevallingen meegemaakt, bij een goede geboorte krijg je elke keer opnieuw die kick, die adrenalinestoot, die endorfinepiek. Dat werkt verslavend.( wenkt zijn collega) Dat kun je aan elke vroedvrouw vragen.”

Annemie: “Hoe zouden we het anders volhouden om nachtenlang wakker te blijven, altijd in dit kunstlicht te moeten werken? Weet je wat het mooiste is? Een vrouw te helpen om te bevallen zoals zij dat zelf wil: gehurkt, op haar zij of op haar knieën. Een baby geboren zien worden en weten dat alles goed is, en iedereen gelukkig. Dan stromen, ook bij ons, die endorfines toe en ervaar je telkens weer dat intense geluksgevoel. ( lacht) Dààr zijn wij aan verslaafd.”

Jo: “Op zulke momenten zié je letterlijk het leven. In al zijn facetten, in al zijn kleuren, in al zijn variaties. En heel vaak overkomt het mij dat ik dan slikken moet. Van ontroering, van emotie. Omdat het elke keer opnieuw toch zo bijzonder en zo anders is. Het klinkt misschien als een cliché, maar de kunst is om elke bevalling fris te bekijken, alsof het telkens weer de eerste is. Er zijn mooie en minder mooie bevallingen. Er zijn er spannende en hectische, maar ook heel rustige. Sommige zijn veeleer crisis- dan topmomenten, bij andere primeert veiligheid boven emotionele beleving. Een vroedvrouw moet de kunst verstaan tegelijkertijd nuchter te denken en te handelen, en zich toch volledig in te leven, mensen te begeleiden op hun intiemste en kwetsbaarste momenten. Elke keer opnieuw beweeg je je in een heel fragiel, soms woelig spanningsveld. Je moet alert en sturend zijn, en toch de nodige rust uitstralen. Inzicht hebben in het fysiologisch gebeuren – harttonen controleren, elke onregelmatigheid opmerken – en toch de sfeer bewaken. Voor de moeder zorgen, en tegelijkertijd de vader in het oog houden. Stressbestendig zijn. Weten wat je aankunt, en wat niet. Voldoende duidelijk en assertief zijn, ook tegenover de dokters. Zo belde ik onlangs, in het holst van de nacht, de gynaecoloog: ‘De harttonen zijn niet in orde. Komt u onmiddellijk?’ Slaperig antwoordde hij: ‘Heb je de assistent al gebeld?’ ‘De toestand is erg slecht. U moet nu komen’, zei ik kort, en gooide de hoorn op de haak. Tien minuten later lag die vrouw al op de operatietafel, en toen de arts arriveerde, mompelde hij tussen zijn tanden: ‘Goed gebeld, Jo.’ Want heus, het verloopt niet altijd ideaal. Naast de gewone bevallingen en euforische geluksmomenten zijn er ook de zware probleemgevallen en medische moeilijkheden. Trieste, leuke, tragische, grappige en kritieke momenten volgen elkaar bliksemsnel op.”

De nacht vordert, de uren verstrijken en alles blijft rustig. Marijke en haar man proberen nog enkele uren te slapen. Ankes oom en tante zijn tactvol naar huis gestuurd, haar vader is hen spontaan gevolgd. Met alleen haar vriend en moeder aan haar zij voelt Anke zich rustiger, dommelt zelfs een beetje in. Rond vijf uur prikt de slaap achter mijn ogen, en kan ik me niet meer voorstellen wat de charme van nachtwerk zou kunnen zijn.

Jo: “Met de nacht moet je léren omgaan. Want nachtwerk doét iets met je lichaam, neemt een deel van je fysieke mogelijkheden weg. Als ik toevallig toch eens overdag werk, merk ik duidelijk het verschil. ‘Wat zie je er goed uit!’ hoor ik dan vaak. ( lacht) Alsof ik er anders zo slecht uitzie. De voortdurende overschakeling van dag- naar nachtritme betekent ook dat ik vier keer per maand een jetlag heb. Toch kan ik er, in vergelijking met vele collega’s, relatief goed tegen. De motivatie helpt ook. Als je je job graag doet, lukt het zoveel beter. Een pilletje slikken om te kunnen slapen of om weer om te schakelen? Neen, dat doe ik niet. Nu al heb ik het gevoel dat ik roofbouw op mijn lichaam pleeg. Verder wil ik niet gaan.

Maar voor alle duidelijkheid: ik hou van de nacht op het bevallingskwartier. De sfeer is gemoedelijker, je werkt autonomer en het mooiste is dat er ’s nachts veel meer natuurlijke bevallingen zijn. Overdag worden de meeste kinderen geboren, alles netjes gepland en georganiseerd. De nacht is minder voorspelbaar, maar ook veel spontaner. En de contacten, met collega’s, artsen, assistenten, ouders, verlopen heel anders. Er ontstaat gemakkelijker een diepere band, een existentieel gesprek.”

Hij vraagt naar mijn bevallingen, en ik vertel hem dat de spontane, de natuurlijke ook de mooiste waren. Dat de intensiteit van de bevalling, en ook het geluksgevoel achteraf, veel groter was. Dat een epidurale verdoving àlles afzwakt. Geen intense hoogte- of dieptepunten meer. En ik wil weten of dat klopt met zijn ervaringen. Ongemakkelijk kijkt hij mij aan. Hij wikt en weegt zijn woorden. “Ja,” beaamt hij dan, “bij een epidurale verdoving zijn vrouwen natuurlijk even blij met hun kind, maar die heel intense gelukspiek, dat bijzondere gevoel van op eigen kracht een kind gebaard te hebben? Neen, dat gevoel kennen ze niet. Enkele jaren geleden beviel 30 procent van de vrouwen met een epidurale verdoving. Nu zitten we al aan 75 procent. Wat wil je? Uiteindelijk heeft iedereen het recht om voor een epidurale te kiezen. Niet iedereen kan of wil die pijn verdragen en zin geven.

Weet je wat de kunst van het bevallen is? Je over te leveren aan de natuur, je denkprocessen aan banden te leggen. Vanaf het moment dat een barende vrouw louter verstandelijk haar situatie bekijkt, krijgt zij het erg moeilijk. Zo was hier onlangs een dokter die zelf moest bevallen. Alles ging goed, het vorderde snel, tot de arbeid plots veel zwaarder werd. Dat is normaal, vaak het gevolg van een onverwachte adrenalinepiek. Heel wat vrouwen worden dan erg angstig. Als je op dat moment niet sterk, niet zeker genoeg bent, of als je man ook schrik krijgt, kan er plots een paniekstemming ontstaan. Dat gebeurde ook bij die dokter. Angstig begon zij te rekenen: ‘Zeven centimeter? Dat kan nog drie uur duren. Neen, dat houd ik nooit vol.’ Haar verstand haalde de bovenhand, en ze raakte helemaal uit haar evenwicht. ‘Ik had gezworen dat ik geen epidurale hoefde,’ riep ze uit, ‘maar nu wil ik ze toch. Meteen.’ ‘Goed’, zei ik en ik begon de nodige voorbereidingen te treffen. Maar zij herpakte zich en plots ging alles zo snel dat er geen tijd meer was voor een ruggenprik. Uiteindelijk is zij, tot haar grote trots, zonder verdoving bevallen.

Op zulke moeilijke momenten kan de vroedvrouw een belangrijke rol spelen. Om gerust te stellen, de paniek te bedwingen, afleiding te bieden, de pijn te verlichten door een warm bad of een massage. Mensen reageren trouwens heel verschillend op pijn. Sommigen roepen en tieren, anderen geven geen kik of maken nog grapjes tussen twee persweeën door. Roepen kan ook zo verschillend zijn. Angstig of bevrijdend. Therapeutisch of paniekerig. Aan de manier waarop een vrouw roept, hoor je heel duidelijk om welk signaal het gaat. Vorige week was hier een vrouw die de hele tijd neuriede. Urenlang. Rustig, dan dringender, dwingender en opnieuw kalm. Voor haar was dat heel heilzaam.”

Dan vertelt hij over de geboorte van zijn eigen kinderen, zeventien, zestien en dertien jaar geleden. Hoe hij tegelijkertijd vader én vroedvrouw was. Hoe hijzelf, van de eerste weeën tot de nageboorte, de bevallingen begeleidde. “( lacht) Die kans kon ik toch niet laten liggen? Wees gerust, er was een dokter in de buurt, en er was iemand die mij hielp, wat spullen aangaf en beschikbaar was zodat ik mij volledig op mijn vrouw en baby kon concentreren. Want je eigen kinderen geboren zien worden, dàt blijft natuurlijk iets aparts. En nog steeds vind ik de mooiste bevallingen die waarbij ik een koppel kan helpen zelf hun kind ter wereld te brengen. Soms hoef ik alleen maar een beetje logistieke steun te geven, iets aan te reiken, op de achtergrond wat te helpen.”

Over mannen en vrouwen praten we, over koppels. Hoe een bevalling vaak haarscherp hun relatie weerspiegelt. Over prille moeders natuurlijk, maar ook over vaders. “Je hebt ze in alle soorten. Van de overbehulpzame types tot de bedeesde mannen die urenlang in een hoekje blijven zitten. Van de bange mannen die er liever niet bij willen zijn tot de agressieve die zich uit onmacht tegen ons keren. Van de managers die het gebeuren volledig zelf in handen willen nemen tot de stoere binken die zich koste wat het kost sterk willen houden. ‘Bijt maar in mijn hand’, zeggen ze flink tegen hun vrouw.

Tijdens de prenatale cursus leg ik de mannen altijd uit dat een barende vrouw heel onvoorspelbaar kan reageren. Sommige vrouwen willen vertroeteld worden, anderen verdragen geen enkele aanraking. Sommigen reageren zich af op hun partner, anderen verwachten dat hij zich de hele tijd gedeisd houdt. Dan leg ik hen uit dat een vrouw het recht heeft om zelf te kiezen hoe haar bevalling verloopt, zonder zich om haar man te hoeven bekommeren. Ik leer hen ook enkele massagetechnieken aan en maak hen duidelijk dat een man in de verloskamer nooit de sterke of de stoere hoeft te spelen. Dan geef ik altijd het voorbeeld van die ene man die zo hard zijn best deed om kalm en onaangedaan te blijven dat hij krampachtig begon te ademen en al snel onwel werd. Asgrauw wankelde hij naar de deur, greep zich aan de klink vast en viel haast de gang op. In allerijl moesten we hem opvangen. ‘Gaat het? Voel je je al wat beter?’ vroeg zijn vrouw hem, tussen de persweeën door. Jammer toch. Zo’n gemiste kans.”

Om zes uur ga ik naar huis. Doodmoe. Ook op mij heeft de nacht zwaar gewogen. Slechts één kindje heb ik gezien, en het was dood. Anke en Marijke zijn nog niet bevallen. We spreken af dat ik de volgende nacht terug zal komen. Na enkele uren slaap word ik doodmoe wakker. Barstende hoofdpijn, het doffe jetlaggevoel roept steeds opnieuw het beeld van dat dode kindje op. Pas laat in de avond, als ik tussen de wolken een bleke, volle maan zie opduiken, voel ik de energie weer door mijn lichaam stromen. Niet dat Jo bij volle maan een babyboom verwacht – “Ach, neen !” zegt hij nuchter -, al bekent hij mij later dat dat bleke beeld toch ook bij hem even die vreemde spanning oproept.

Wat er ook van zij, als fotografe Lieve en ik om halftwaalf op het bevallingskwartier arriveren, kondigt de nacht zich rustig aan. Slechts één vrouw is in arbeid. “Eerste kind, vier centimeter ontsluiting, alles normaal, voorlopig geen epidurale”, luidt de beknopte stand van zaken. Achter die nuchtere feiten ontdekken we, in Jo’s kielzog, een heel ander plaatje. Het eerste beeld is een stilleven haast. Een tableau vivant. In een grote kamer met gedempt licht staan een man en een vrouw aan het voeteneinde van een bed. Zij strekt haar bovenlichaam op het laken uit, haar haren in een krans rond haar hoofd, haar buik op een kussenrol. Hij staat achter haar, en masseert met zijn vlakke hand haar onderrug. Pianomuziek klinkt op, het warme bad lonkt, niemand spreekt.

De rest van het gebeuren dringt slechts in flitsen tot mij door. Haar benen die bij elke wee razendsnel en onbedwingbaar trillen, van haar voeten tot haar heupen. “Wil je niet even zitten?” vraagt Jo haar zacht. “Een andere houding zoeken? Even opnieuw in het bad?” “Neen, neen, neen,” schudt ze beslist haar hoofd, “laat mij hier nog even staan.” Haar eerste kreunen, haar eerste kreet. Lieve en ik kijken elkaar strak aan, en slikken de herinnering aan onze eigen kreten weg. De adempauzes tussen de weeën. De grapjes waar we allemaal gretig om lachen, blij de spanning even te doorbreken. De flarden van een gesprek dat steeds sneller afgebroken wordt. “Hoeveel kinderen heb jij al geboren zien worden?” vraagt de vrouw aan Jo. “Vierduizend”, lacht hij. “Zo’n tweehonderd per jaar, twintig jaar lang.” Ongelovig kijkt ze hem aan. “Je gelooft me niet, hé?” grinnikt hij gespeeld ontgoocheld. “Oké dan, het kunnen er ook 3500 zijn.”

Geen seconde wijkt hij nog van hun zijde. Hij masseert, kalmeert, spreekt hen zachtjes toe. Niet te veel, niet te weinig. Grapt als de sfeer te strak dreigt te worden. Herhaalt, bezweert, verzekert, belooft, bevestigt dat alles goed gaat, heel gewoon, heel normaal. Hij controleert de sfeer, de harttonen, de baby, de moeder, de vader. En ja, ook ons. “Alles oké?” seint hij ons soms toe. Dan knikken we. Ja, alles gaat goed. “Heb jij kinderen?” vraagt de vrouw me met gesloten ogen. “Ja”, stel ik haar gerust. “Hoeveel? Hoe oud? Mét of zonder epidurale?” kreunt ze. “Drie zonder epidurale, één met”, zeg ik haar, en ze glimlacht me zusterlijk toe.

En dan, dat ene beeld. Krachtig als een piëta van Michelangelo. Overweldigd door te lange en te snelle weeën hurkt ze op het bed, haar ene arm om de schouders van haar man, haar andere om die van Jo. Haar hoofd hangt opzij, haar haren vallen over haar gezicht. Wondermooi is ze. Een madonna. Een Gekruisigde Christus. Haar man blijft haar masseren. Opnieuw en opnieuw en opnieuw over diezelfde, pijnlijke plek. Onderbreking verdraagt ze niet. Soms heeft ze met hem te doen – “Straks krijg je nog tendinitis!” – maar hij glimlacht mild. Het deert hem niet.

Het persen begint. Ze roept, kort en boos: “Dit doet héél erg pijn!” Ze roept om hulp, maar raakt niet buiten zichzelf. Jo sust, instrueert, kalmeert. De gynaecoloog arriveert en ja, ook hij ziet dat alles goed gaat, en houdt zich op de vlakte. Mysterie hangt in de lucht, de spanning is te snijden, we zien het hoofdje komen. “Wil je de haartjes voelen?” moedigt Jo de vrouw aan. “Neen, neen,” kreunt ze, “ik wil alleen dat het geboren wordt.” Jo knikt de vader toe. “Kijk maar”, lijkt hij te zeggen. De man buigt zich naar voren, de vrouw perst, het hoofdje puilt naar buiten. “Kijk maar naar je kind”, spreekt Jo de moeder toe. “Ik wil niet, ik durf niet”, fluistert ze nog even, maar dan tilt ze haar hoofd op en staat de wereld even stil. Geluk zweeft door de kamer, golven endorfines stromen door ons bloed. Woorden blijven ergens steken, verder dan “och” en “ach” komen we niet. De baby is volmaakt, en ligt op haar moeders buik nog even na te snikken.

Snel en discreet handelt de gynaecoloog intussen de klus nog af. Placenta opvangen en controleren, navelstrengbloed aftappen, knip hechten. Jo holt geruisloos heen en weer, tovert het bevallingsdecor weg en luidt het babytijdperk in. Tijd om mee het glas te heffen, heeft hij niet, want intussen heeft de volle maan ook elders haar werk gedaan. Liefst zeven vrouwen zijn in de loop van de nacht met barensweeën op het bevallingskwartier aanbeland. Zonder even te bekomen, haast onze vroedman zich naar de volgende bevalling. En wij, wij voelen ons ineens doodmoe en besluiten, zweverig en euforisch nog, ons bed op te zoeken. Rustig en roze kleurt de ochtend. Discreet heeft de volle maan zich teruggetrokken.

Annemie Struyf / Foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content