Ruim één miljoen hindoes bestijgt dit jaar van 19 tot en met 21 januari de 272 treden die leiden naar de Batu-grotten, een kilometer of vijftien buiten de Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur. Zij nemen deel aan de Thaipusam, een groots religieus dankfestival met de mogelijkheid om verlost te raken van zonden. Duizenden pelgrims doen dat op opvallende wijze. Pijnlijk om naar te kijken.

Tekst en foto’s Tom Marees

Vier uur ’s morgens in Kuala Lumpur. De hotelreceptionist belt een taxi voor ons. Op een sofa in de hel verlichte lounge ligt een bewaker te slapen. Hij draait zich nog eens om, als twee gezinnen met kinderen luidruchtig van buiten naar binnen komen. De beide vaders zijn kaal geschoren, hun hoofden dun ingesmeerd met een gele pasta van sandelhout. Ze zijn net terug van de Batu-grotten, een kilometer of vijftien hiervandaan, waar een dag eerder een van de belangrijkste hindoefestivals, Thaipusam, is begonnen. Het festival duurt drie dagen. Dag en nacht zullen de pelgrims de brede trap met 272 treden bestijgen, die leidt naar de ingang van de grot van de hindoegod Subramaniam, zoon van Sjiva en Parvati. Volgens een krantenartikel verwacht men ruim één miljoen pelgrims. De gelige koppen van de vaders staan symbool voor een nieuwe start in het leven. Ze hebben op een bescheiden manier aan het festival deelgenomen. Andere pelgrims, weten we al, deinzen er niet voor terug om hun blote rug te laten doorboren met tientallen haken, met daaraan vastgeknoopt enkele sinaasappelen of pompelmoezen. Per haak, welteverstaan. Dat rekt het vel lekker uit. Verder zijn zilveren pennen door tongen en wangen populair. De kinderen, nog opgewonden over wat ze allemaal hebben meegemaakt, zijn over hun slaap heen. Wij niet, maar om de Thaipusam echt te beleven moet je ruim voor zonsopgang bij de grotten zijn.

De taxi rijdt via Chinatown. Het straatleven in Jalan Petaling heeft blijkbaar weinig rust nodig. De eerste marktkramers melden zich alweer. Overdag vullen stalletjes met etenswaren de straat, tegen een uur of vijf lossen de verkopers van fantastisch nagemaakte goederen hen af. De Cartiers en de Rolexen gaan hier per dozijn over de toonbank. Ze kosten niet meer dan tien dollar per stuk. In de Chinese wijk bevindt zich ook de bekendste hindoetempel van de Maleisische hoofdstad, de Sri Mahamariamman. Gisterochtend om vijf uur was het in en rond de tempel een drukte van je welste. Hier vertrekt altijd de processie naar de Batu-grotten. Volgens de hindoegeschiedenis heeft Subramaniam zich na een familiale ruzie teruggetrokken in de bergen.

Duizenden mensen volgen de fraai uitgedoste praalwagen. Langs de kant van de weg staat een veelvoud van die massa. Regelmatig houdt de stoet halt om de pelgrims en de toeschouwers de gelegenheid te geven kokosnoten op de weg kapot te slaan. De route ligt ermee bezaaid. Om een uur of twaalf ’s middags arriveert de menigte bij de Batu-grotten. De kokosmelk staat symbool voor puurheid, legt een lokale dame van een jaar of veertig mij even later uit. De woorden ‘symbool’ en ‘symbolisch’ zal ik de komende dertig uur voortdurend horen. Haar broer bestijgt morgen de 272 treden met zijn veertig kilo zware kavadi – een ijzeren frame van enkele meters doorsnee, meestal zwaar gedecoreerd met pauwenveren, verse bloemen en fruit. Ik nodig haar uit om een kopje thee te gaan drinken. Ze zegt ja, maar neemt wel een (andere) broer mee. Beiden hebben al meerdere malen deelgenomen aan de Thaipusam. De motieven van de pelgrims zijn nogal verschillend, vertellen ze. “Sommigen komen om boete te doen voor hun zonden, maar de meesten als dank omdat hun wens is vervuld. Daarom zul je ook ouders zien die hun baby meebrengen om die te tonen aan Subramaniam.”

Voor de serieuze deelnemers begint de Thaipusam al veertig dagen eerder met een streng vegetarisch dieet. Geen vlees, maar ook geen vis, zelfs geen eieren. Ook mogen ze gedurende al die dagen hun partner niet aanraken, laat staan seks hebben. Om niet in de verleiding te komen, slapen de Thaipusam-gangers op de vloer in een andere kamer. Een aantal van hen brengt zelfs de nachten door in een lokale tempel. Voor de vrouwen geldt dat ze tijdens de Thaipusam niet mogen menstrueren. “Dat kunnen we natuurlijk tijden van tevoren uitrekenen”, lacht ze. “En als het moet, helpen we het lichaam een beetje door medicijnen te slikken.”

In het hindoeïsme is het een gouden regel dat vrouwen die hun maandstonden hebben niet naar de tempel gaan. “Dat is onrein”, benadrukt ze. “Doel van de lange voorbereiding is om de geest volledig te concentreren op de Thaipusam”, vult haar broer aan. “Daardoor raak je ter plaatse gemakkelijk in trance en door die trance voel je er niets van wanneer ze die haken in je rug doen.” Zelf is hij al drie keer boven in de grot geweest. Zijn zuster: “Indiërs houden van oneven getallen. In principe kun je zo vaak als je wilt aan de Thaipusam deelnemen, maar als je het viermaal hebt gedaan, zul je zeker nog een keer moeten gaan. Je zou het ook bij één kunnen laten, maar één is maar één, hè. Daarom gaan veel pelgrims minstens drie keer.”

De laatste honderden meters moeten we lopen. Links en rechts worden kavadi’s van vrachtwagentjes getild. De stroom mensen verspreidt zich. Een deel begint meteen aan de klimpartij, de echte pelgrims nemen eerst een ritueel bad in de rivier. Priesters staan aan de kant. Er wordt veel gebeden en gezegend. Vrouwen hebben een kodum bij zich, een pot die ze van huis hebben meegenomen. Ter plaatse laten ze die vullen met een paar liter melk. Ze hebben gele jurken aan. De mannen hebben een veshti om hun lenden gedrapeerd, een lange wit-gele doek. Hun bovenlijven zijn ontbloot. Het zijn vooral de mannen die zich laten piercen. Op het moment dat het gebeurt, lijken ze niet te beseffen waar ze zijn. Vrienden of priesters voeren de piercings uit. Je ziet geen druppel bloed. Hoe dat mogelijk is, is mij een raadsel. Het heeft ongetwijfeld met de trance te maken.

Het hoogtepunt nadert na een voorbereiding van vijf, zes weken. Volgens een priester duurt de trance maar een ogenblik, maar veinzen vele pelgrims dat ze de trance kunnen vasthouden. Anderen spreken hem tegen. Ik zie wel een pelgrim woest achterom kijken als zijn vriend even aan de lijnen trekt die met haken aan zijn rug zijn bevestigd. Een normale reactie, lijkt mij. Het zware werk, de beklimming, moet dan nog beginnen.

De trap is behoorlijk breed, ik schat een meter of tien. Hij is in drieën verdeeld met lage muurtjes als scheidingswand. Het middelste gedeelte is voor de echte pelgrims gereserveerd. Enkel vrienden of familieleden die hen bijstaan mogen mee. Links is voor de anderen die naar de grot willen, rechts voor de mensen die geweest zijn – inclusief de pelgrims. Het gaat er ongelooflijk gedisciplineerd aan toe. Ik zie maar enkele politieagenten die ervoor zorgen dat de massa in beweging blijft. Maar het gebeurt allemaal op een bijzonder vriendelijke wijze. Het eerste gedeelte gaat nog voor de meeste pelgrims, maar dan slaan bij velen toch de vermoeidheid en de emotie toe. Bij de vrouwen gutst de melk over hun gezicht en over hun jurk. Ze dragen de kodum op hun hoofd en houden de pot met één, soms met twee handen vast. Een moeder of een zus begeleidt hen.

Voor de mannen die een kavadi dragen, is het helemaal een martelgang. Zij worden ondersteund door een groep vrienden. In één keer omhoog gaan, zonder rustpauze, is onmogelijk. Om de zoveel treden doemt gelukkig een vlak stukje op. Een vriend schuift dan snel een krukje onder de pelgrim zodat hij even kan bijkomen. Het is begrijpelijk dat ze er de voorkeur aan geven om de tocht tussen zonsondergang en zonsopgang te doen. Overdag als de zon schijnt, is dit niet te doen. Tijdens het klimmen moedigen de vrienden de kavadi-dragers aan met een luide kreet die klinkt als wéél, wéél, wéél….. Het woord slaat op de lans die Subramaniam altijd bij zich draagt.

De mannen met de indrukwekkende piercings hebben het wat dat betreft gemakkelijker. Zij moeten alleen goed uitkijken dat ze met hun lange pennen door hun wangen tegen niemand aanstoten. Dat is voor beide partijen geen prettige ervaring, lijkt mij. Een aantal, vooral mannelijke pelgrims, heeft op een pasta gekauwd die hun tong vuurrood kleurt. En dat willen ze laten zien ook. Voortdurend steken ze ‘m een heel eind uit, sommigen laten hun tong over hun onderlip krullen en raken hun kin.

Eenmaal boven breekt de extase los. Ze kijken met grote ogen in het niets met een blik alsof ze de hele wereld aankunnen. De trots springt eruit. In de grot word ik bijna onder de voet gelopen door een pelgrim met een lange drietand in zijn handen en een lans van zeker dertig centimeter door zijn wangen. Overal branden kleine vuren. Vrienden en priesters verwijderen de piercings. Daarna smeren ze een soort as op de wond. Bij een wangpiercing gaat dan hun wijsvinger door de wang in de mond van de pelgrim. Een aantal vrouwen valt flauw. De emotie is hen te veel geworden. Omstanders vangen hen op. Wie dat wil, kan zijn zilveren piercings schenken aan de tempel. Hier, of aan de tempel thuis. Bij het afdalen van de trap help ik een stel jongens bij het voorzichtig naar beneden dragen van hun kavadi. Ze hebben hem gekocht voor, omgerekend, ongeveer vijfhonderd euro. Het is ook mogelijk om er één te huren, zeggen ze. Maar dit is voordeliger. Volgend jaar of het jaar daarna zal misschien weer een wens in vervulling gaan. Dat hopen ze toch. Dan komen ze weer.

Duizenden mensen volgen de fraai uitgedoste praalwagen. Langs de kant van de weg staat een veelvoud van die massa.

Volgens een priester duurt de trance maar een ogenblik, maar veinzen vele pelgrims dat ze de trance kunnen vasthouden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content