Waarom één noot spelen als je er drieduizend kan spelen? Freddie Mercury is tien jaar na zijn dood opnieuw cool. Ook Pink Floyd kan weer, met dank aan Radiohead.

In de jaren tachtig was ik zoals elke gezonde jongere in de ban van The Cure, Sisters of Mercy en The Smiths. Maar tussen die zwartjassenmuziek door draaide ik ook progressieve rock. Ik werd geacht te laat geboren te zijn om daar enige binding mee te voelen, maar gelukkig had ik een tien jaar oudere broer die me met liefde en toewijding had geïntroduceerd in het universum van de epische songs die met gemak de grens van de negen minuten overschreden en opgesmukt werden met de nodige gitaarsoli.

Tot ergernis van de buren brulde ik de aria’s van Thijs Van Leer op de platen van Focus luidkeels mee. Van conceptalbums als The Wall van Pink Floyd, Tales of Mystery and Imagination (gebaseerd op de verhalen van Edgar Allen Poe) van Alan Parsons Project en The Lamb Lies Down on Broadway van Genesis kreeg ik niet genoeg. Mijn absolute favoriet was evenwel Meddle van Pink Floyd: een ware orgie van geluiden.

Ik moest er heimelijk naar luisteren. Mocht ik op café deze afwijking hebben bekend, mijn vrienden zouden me weggehoond en rijp voor het gesticht verklaard hebben. De tijdgeest stond er immers haaks op. Punk en new wave waren net ontstaan uit protest tegen de megalomanie van de progressieve rock. De technische hoogbegaafdheid die Pink Floyd en Genesis tentoonspreidden, maakte hen tot onbereikbare iconen en verlamde de jeugd die muzikale ambities koesterde. Punk stond voor democratisering. Ieder die zin had om een gitaar vast te pakken en er met de simpelste akkoorden op los te rammen, kreeg een vrijgeleide.

De jaren negentig schiepen al evenmin een bevorderlijk klimaat voor weelderigheid en detailzucht. Grunge pikte au fond de punkgeest opnieuw op. Nu hield ik enorm van Nirvana, die andere liefde kon ik nog altijd niet openlijk outen. De directeurs van het circus van de goede smaak hielden de muziekwereld bezet en de wetten die ze dicteerden waren zo streng dat ze, samen met de oprukkende dominantie van de cd, me zelfs bijna deden vergeten dat ik nog elpees van Yes, Genesis, Pink Floyd, Jethro Tull, Manfred Mann, The Moody Blues, Focus, Alquin en Alan Parsons Project in mijn platenkast had steken. De bevrijding kwam toen Radiohead na een eerder onopvallend debuut plots zijn nek uitstak.

In Radiohead, dat altijd halsstarrig blijft beweren met prog rock geen uitstaans te hebben, kan je sporen terugvinden van Pink Floyd. De lang als dinosaurus afgeschilderde groep is ook een groot voorbeeld voor het Franse duo van Air (hun soundtrack van The Virgin Suicides kreeg als koosnaampje Dark Side of the Moon Safari, een expliciete verwijzing naar de succesvolste plaat van Pink Floyd), en voor het jonge Turin Brakes. “Pink Floyd is een van onze belangrijkste invloeden wat sound en structuur betreft”, vertelde Olly Knights van Turin Brakes in het Britse blad Mojo. “Wat zij doen met hun grooves en mantra-achtige zang op Dark Side of the Moon: fenomenaal. Je moet eens goed op hun vocale harmonieën letten: je hoort de subtiele harmonieën bovenop de lead vocals nauwelijks, maar eigenlijk is het een klein leger dat zingt. Pink Floyd straalt zoveel zelfvertrouwen uit. Die groep slaagde er ook in typisch Engels en toch cool te zijn.”

Ook Grandaddy, nochtans een eerder bescheiden rockgroep, kan niet verhullen dat het goed naar Pink Floyd geluisterd heeft. Bandleider Jason Lytle citeert zelf verder ELO als een bepalende richtingaangever. Jeff Lynne achtte niet toevallig eerder dit jaar het moment gekomen voor een comeback van ELO, dat in de jaren zeventig hits had met cello’s en violen in de hoofdrol. Pink Floyd-gitarist Dave Gilmour, die onlangs toegaf fan te zijn van het met Grandaddy verwante Sparklehorse, is echter de eerste om de stempel die zijn groep op de jonge generatie drukte te relativeren.

“Als mensen me zeggen dat ze Pink Floyd horen in Radiohead, dan zie ik echt niet wat ze bedoelen”, verklaarde hij een tijdje geleden in Rolling Stone. “Het moet een enorme last voor die arme jongens zijn om als de nieuwe Pink Floyd door het leven te gaan. Ze verdienen het als zichzelf, als Radiohead, benaderd te worden. Ik vind trouwens dat wij onszelf altijd hebben kunnen onderscheiden binnen wat onze categorie heette te zijn. Ik was niet zo’n fan van wat progressieve rock genoemd werd. Ik ben zoals Groucho Marx: ik wantrouw elke club die mij als lid wil. Wij hebben altijd onze eigen akker geploegd.”

Ik moet toegeven dat ik geniet wanneer ik heel wat critici zich zie verslikken in de recente cd’s van Radiohead, Muse en Air en zij de muziek als te moeilijk en ingewikkeld afdoen, terwijl de verkoopcijfers op het tegendeel wijzen. Muse kent van dit gezelschap zijn klassieken het beste. Hun neiging om van drie of vier songs één te maken, hebben ze van Van Der Graaf Generator, lang geleden het vehikel van Peter Hammill voor ellenlange filosofische traktaten. Muse heeft echter ook een navelstreng lopen naar Queen. Frontman Matt Bellamy is wellicht de eerste zanger die even hoge noten haalt als Freddie Mercury destijds en moeiteloos en zonder gêne met opera flirt.

Queen was een unieke groep. Ze hadden te weinig sérieux om tot de prog rock gerekend te worden en maakten te complexe muziek om bij de glamrock ingelijfd te worden.

Hedendaagse artiesten als Gay Dad, Beck en Thurston Moore van Sonic Youth hebben allen lof voor het album Queen II. “Jonge bands blijken veel respect voor ons te hebben”, is ook gitarist Brian May opgevallen. “Ook groepen waarvan je het niet verwacht, zoals Cypress Hill. Ik dacht dat die zich aan het andere uiterste van het spectrum bevonden, maar toen ik met mijn zoon naar een concert van hen ging kijken en backstage werd uitgenodigd, vertelden ze mij hoe belangrijk Queen voor hen was geweest.”

Hiphop en Queen: het is een vreemd, maar toch gelukkig huwelijk. De onsterfelijke baslijn van het funky Another One Bites The Dust werd dankbaar gesampled door Grandmaster Flash én Wyclef Jean.

Queen is nooit de lieveling van de rockjournalisten geweest. Het probleem zit hem waarschijnlijk in de campy trekjes. Alles aan Queen was excessief. Bigger than life. Freddie Mercury hield er een promiscue levensstijl op na, die hem uiteindelijk tien jaar geleden de aidsdood injoeg, en ‘bezondigde’ zich op het podium aan theatrale poses. Hij hield evenveel van verkleedpartijen als Peter Gabriel in zijn tijd bij Genesis. Als je ziet met welke monsterlijke kostuums Gabriel, nu toch een toonbeeld van ernst, destijds de aandacht trok, kom je niet meer bij van het lachen.

De meeste prog-rockacts hadden een sensationele show. Queen was live héél sterk, op Live Aid speelde het de verzamelde concurrentie naar huis. Pink Floyd was straf in het bedenken van een scenografie: denk aan de zwevende varkens ten tijde van de Animals-tournee en de stelselmatig opgebouwde muur van The Wall. Yes was op zijn tijd vooruit met een lasershow en een driedimensionaal landschap als decor. De prog-rockbands waren de eerste die megaoptredens gaven, hun shows waren gesneden op maat van de stadions.

Brian May herinnert zich de livereputatie van Pink Floyd, dat bij EMI parallel evolueerde met Queen. “Ik zag hen voor het eerst in ’69. Hun lichtshow bestond uit oliedia’s. Er was altijd wel iets te zien op hun optredens. De show was fenomenaal, maar de muziek werd allerminst verwaarloosd. Ik hou wel van het mysterieuze web dat Pink Floyd rond zijn oeuvre heeft gesponnen. Je kan het analyseren zoveel je wil, het echt doorgronden doe je nooit. De pracht van platen als Dark Side of the Moon en Wish You Were Here is hoe dan ook niet in twijfel te trekken.”

EMI richtte zelfs speciaal voor Pink Floyd een prog-rocklabel op: Harvest. De eerste twee albums die daarop verschenen, Ummagumma en Atom Heart Mother, werden volledig over het hoofd gezien bij de samenstelling van de kersverse, dubbele compilatie Echoes. Dave Gilmour noemde die platen ooit “absolute rotzooi”, maar toont zich vandaag toch iets milder.

Het waren noodzakelijke stappen naar iets waardevollers. “Mensen beschuldigden ons ervan pretentieus te zijn, maar als je niet probeert je bakens te verleggen en je je aldus op de grens van de pretentie begeeft, maak je volgens mij weinig vorderingen. Je moet soms moed hebben en je niets aantrekken van wat de mensen wel van je zullen denken.”

Alan Parsons, indertijd stafmedewerker van de legendarische Londense studio Abbey Road, werd gevraagd om Atomic Heart Mother en later ook Wish You Were Here te mixen. Hij was een bevoorrechte getuige van de werkmethode van Pink Floyd. “We gebruikten álle machinerie die in het studiogebouw te vinden was om toch maar zoveel mogelijk geluiden en speciale effecten te hebben.”

Echoes doorbreekt zeven jaar stilte rond Pink Floyd. Hoe bekoeld de relaties binnen de groep zijn, blijkt uit de manier waarop de selectie van de nummers tot stand kwam. Dave Gilmour geeft toe dat er geen sprake was van een collectieve onderneming. “We communiceerden met elkaar met producer James Guthrie als tussenpersoon.” Met ex-bassist en -songschrijver Roger Waters heeft Gilmour niet meer gesproken sinds die in ’85 de groep verliet. “Zo is Roger: als hij banden doorsnijdt, is dat definitief.”

Gilmour wil de fans niet de illusie geven dat er ooit nog een nieuwe Pink Floyd-cd komt. “Ik heb de groep de voorbije jaren niet echt gemist. Wat ik zeker weet: ik wil niet meer toeren. Ik ben 55 nu: te oud voor het spelletje.”

Hoe populair Pink Floyd ondanks alles nog is, bewijzen de cijfers: op amper één week tijd werden in ons land 50.000 stuks van Echoes verkocht, meteen goed voor platina dus.

Yes gaat nog wél op tournee, mét orkest. Dé figuur is er echter niet bij: toetsenwonder Rick Wakeman. Drummer Bill Bruford heeft ooit de cruciale rol van Wakeman verklaard: “Yes was een amateuristisch zootje, tot Wakeman erbij kwam: een professional die goed wist wat hem te doen stond.”

Wakeman zorgde voor de symfonische composities waarop de acrobatieën van zanger Jon Anderson konden gedijen. Hij is vandaag, als godfather van de prog rock, onder de indruk van de nieuwe lichting. Hij herkent zichzelf in de tempowissels van Air en heeft een boon voor Tool, dat met zijn Latijnse songtitels van de nodige pretentie getuigt. “Enkel een epilepticus kan met zijn voet op het ritme meestampen”, becommentarieerde hij de eigenzinnige metal van Tool plastisch in het magazine Q. “Ze zijn niet bang van lange minimalistische stukken, terwijl wij in de jaren zeventig de drang voelden om alle gaatjes te dichten.”

Over Elbow, met zijn complexe akkoordenschema’s en voorliefde voor mellotrons (oude synthesizers), zegt hij: “Zij brengen een mozaïek: de vocalen van Genesis met de toetsenpartijen van King Crimson en de akoestische passages van Barclay James Harvest.”

Elbow-gitarist Mark Potter staat gematigd positief tegenover het prog-rockfenomeen: “Enkel het egocentrische element van prog rock is slecht, het experimentele facet is van onschatbare waarde. Zonder zouden we geen bands als Pavement of Radiohead gehad hebben. Als definitie is prog rock iets lelijks. Al wat van artistieke zelfbevrediging weg heeft, moet je eruit snijden. Om het verbazingwekkende dat je van je sokken blaast over te houden. Stel je voor dat gitarist Jonny Greenwood van Radiohead nooit Steve Howe van Yes had gehoord. Denk aan de geluiden die dat soort muziek aan hem heeft blootgesteld, dan zie je het belang ervan wel in.”

Het is begrijpelijk dat Radiohead het etiket hardnekkig probeert af te schudden. De groep wil zodoende een backlash vermijden. Maar wat de sceptici vergeten, is dat de beweging van het begin van de jaren zeventig vele gezichten had. Het klopt dat Freddie Mercury geobsedeerd was door Tolkien en dat zich dat vertaalde in songs als Seven Seas of Rhye. Maar er werd niet enkel over hobbits gezongen. Je zou kunnen stellen dat Muse en Radiohead in een eigentijdse variant weliswaar de ambitie en progressieve idealen eren die de pioniers ook hadden, maar die in realistischer songs gieten.

In de seventies waren de teksten vrij obscuur. Op het randje van het occultisme. Phil Collins had, toen hij als Genesis-zanger de fakkel overnam van Peter Gabriel, best problemen met de bizarre verbeelding van zijn voorganger. “Genesis schreef surrealistische songs. Nogal escapistisch, niet echt alledaags. Moeilijk om te zingen, hoor. Probeer maar eens een woord als bread bin (broodtrommel) te zingen en daar een gevoel in te leggen.”

De hoesontwerpen waren navenant: hoe barokker, hoe liever. De kartonnen kaften van de elpees leenden zich uitstekend tot die drukke schilderijen, in de huidige cd-tijden zou die kunst zijn effect totaal missen. Roger Dean, oorspronkelijk binnenhuisdesigner, maakte voor Yes licht-futuristische, Bosch-achtige cartoons.

Wie boven de rest uitstak, was Storm Thorgerson, die met hoezen voor Led Zeppelin en vooral Pink Floyd furore maakte. Hij was méér dan een grafisch ontwerper. Zijn werk was in vergelijking met dat van zijn confraters verrassend sober. De prisma-met-regenboog op de hoes van Dark Side of the Moon is in feite heel simpel. Het meest tot de verbeelding sprekend waren de twee handschuddende mannen, van wie er één in brand staat, op Wish You Were Here. Voor de laatste Pink Floyd-plaat The Division Bell construeerde hij twee reusachtige sculptuurhoofden, die hij vervolgens tegen de achtergrond van de stad Cambridge fotografeerde.

Wie wil weten waar prog rock momenteel voor staat, moet zeker ook eens naar Dream Theater, The Beta Band, Gorky’s Zygotic Mynci en Sigur Rós luisteren. Als je ver genoeg zoekt, kan je zelfs in dance iets van de ambitie van Yes terugvinden. Zo zijn de gitaarsoli van house-duo Daft Punk een vette knipoog naar de speelstijl van Steve Howe. Dat heeft ook oud-compagnon Rick Wakeman in de mot: “Het is inderdaad een soort parodie op Steve Howe. Waarom één noot spelen als je er drieduizend kan spelen? Het is toch ook zonde om een enorm getalenteerde acteur slechts een bijrolletje te geven?”

* Radiohead, ‘I Might Be Wrong. Live Recordings’, uit bij Parlophone/EMI.

* Pink Floyd, ‘Echoes’, uit bij EMI.

* Queen, cd-box ‘The Platinum Collection’, uit bij Parlophone/EMI.

Van Queen geven wij 3 cd-boxen weg aan de blind gekozen inzender van een gele briefkaart naar Weekend Knack, Raketstraat 50 (bus 3), 1130 Haren-Brussel of aan de mailer naar weekend@knack.be. Niet vergeten ‘Queen’ te vermelden.

Peter Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content