Leven in lockdown: vier ervaringsdeskundigen delen hun verhaal
In afzondering leven, niet weten wanneer het leven opnieuw zijn normale gang zal gaan, vrezen voor de toekomst: sommigen werden er voor de coronapandemie al mee geconfronteerd. Hoe beleven zij deze dagen?
De oorlogsjournalist: ‘Embedded journalism in Gasthuisberg? Ik zou het niet weten’
VRT-journalist Rudi Vranckx (60) brengt sinds 1989 verslag uit over conflicten, vaak met gevaar voor eigen leven.
‘Door mijn werk overkwam het me wel vaker dat ik voor langere tijd opgesloten zat in moeilijke omstandigheden en enkel doelgericht naar buiten ging omdat daar risico’s aan verbonden waren. Sinds onze ‘lockdown light’ probeer ik mijn hoofd in die werkmodus te zetten, maar dat is moeilijk. In Roemenië, Irak , Libië of Syrië was ik doelgericht met de omstandigheden bezig: ik was daar om een verhaal te brengen en daar focuste ik me op. Nu ben ik zelf een deel van het verhaal en berichten andere collega’s over een crisis. Ik voel me dus wat nutteloos, al heb ik het geluk dat ik nog een tijdje voort kan met de voorbereiding van opdrachten voor de toekomst. Daarnaast blijf ik ook actief via de sociale media en podcasts, om daar onze blik op de wereld open te houden. Wij zijn nu heel erg met het hier en nu bezig, maar elders in de wereld blijven conflicten voortwoeden.’
‘Ik snap dat sommigen de muren oplopen, daar had ik de eerste dagen zelf last van. Maar ik denk ook aan de mensen die ik sprak in door IS bezette gebieden, zij die soms jarenlang niet buiten konden komen en echt van de buitenwereld afgesloten waren. De weinige zaken die wel mogelijk waren, moesten ze in het grootste geheim doen, in de kelder of zo. Dat is nog een stuk erger dan de beperkingen waar wij nu mee leven. Ik kan nog altijd mijn neus buitensteken en mensen op het wandelpad aan de overkant begroeten, of tot aan het balkon van de flat van mijn ouders wandelen, zodat we elkaar even kunnen zien. Is dat vervelend en psychologisch bezwarend? Absoluut. Maar soms moet je een beetje creatief zijn en dan is het wat het is.
Alles is heel snel onzeker geworden: niemand weet hoe lang dit duurt en wat er nog op ons afkomt. Maar we hebben wel een stevige medische en logistieke infrastructuur en specialisten die ons leefregels bieden: zij vertellen ons wat veilig is en wat niet. Een gerust hart is iets anders, maar ik ga ervan uit dat ik de regels moet volgen en me niet van de wijs moet laten brengen door irrationele angsten. Moeten vertrouwen op anderen is niet leuk, en ondertussen kun je er niet zeker van zijn dat je niet al besmet bent of het virus later nog oploopt. Maar in actieve oorlogsgebieden had ik alles evenmin de hand. Daar moest ik er ook rekening mee houden dat het de volgende dag gedaan kon zijn. Moeilijker vind ik dat het hier ook over alle mensen in mijn omgeving gaat: als hén maar niets overkomt.
Onkwetsbaar waan ik me al een tijdje niet meer. Toch doet een onzichtbaar virus me nu opnieuw stilstaan bij mijn kwetsbaarheid. Mocht iemand me morgen voorstellen om een maand in een oorlogshospitaal in Aleppo te verblijven en daar een verslag van te maken, ik zou wellicht niet aarzelen. Maar embedded journalism op de intensieve zorgen in Gasthuisberg? Dat zou een moeilijke zijn. Ik hoop dat we de bijdrage van het ziekenhuispersoneel niet vergeten wanneer dit allemaal voorbij is en zij op straat komen voor een paar euro’s meer. Idem voor de vuilnisophalers, de poetshulpen en de kleine winkeliers. Ik heb in oorlogen gezien hoe zij de boel draaiende houden, en dat doen ze hier ook.’
De vluchtelinge: ‘Flashbacks naar het moment dat de oorlog uitbrak’
Vlaams kabinetsmedewerker Ayan Mohamud Yusuf (39) was negen toen ze de Somalische hoofdstad Mogadishu moest ontvluchten. Ze raakte in Eritrea gescheiden van haar ouders en belandde op haar zestiende in België.
‘Als oorlogsvluchtelinge moest ik al op jonge leeftijd leren leven met het idee dat je alles kunt verliezen en nadenken over wat je nodig heeft om gelukkig te zijn. Dat leerden me ook om blij te zijn met wat ik heb en er altijd het beste van te maken, ongeacht de omstandigheden. Sinds de lockdown krijg ik echter weer flashbacks naar het moment dat de oorlog uitbrak in Somalië. Ook toen mochten we ons huis in Mogadishu niet uit en was samenkomen met andere mensen niet gemakkelijk. Ik word overvallen door dezelfde angsten die ik toen had, en die krijg ik maar moeilijk weggeduwd.’
‘Dat sommigen de maatregelen in de wind slaan, vind ik zorgwekkend. ‘Weet je wel hoe het voelt om een dierbare te verliezen?’ denk ik dan. Tegelijk weet ik uit ervaring dat angst rare dingen doet met mensen. Dat het nu om een onzichtbaar virus gaat, werkt dat nog in de hand – de ene mens doet koppig voort, anderen slaan in paniek en kopen de supermarkt leeg. Met een echte oorlog heeft dat hamstergedrag echter niets te maken, want dan hebben mensen andere zorgen dan hun lievelingskostjes en het inslaan van hun favoriete producten. In een echte oorlog is overleven het enige dat telt, en dan ben je blij dat je hier en nu iets te eten hebt, wat dat ook is.
Ondertussen hoop ik dat deze crisis ook een positieve kant heeft. Mensen werken tegenwoordig keihard en haasten zich voortdurend van hier naar daar, waardoor ze geen tijd maken om voeling te houden met hun partner en hun gezin. Dat was bij ons thuis heel anders: we waren als gezin nagenoeg altijd samen en hadden een heel hechte band met elkaar. Nu koppels en families samen in quarantaine zitten, groeien ze misschien wat dichter naar elkaar toe en staan ze meer stil bij wat echt belangrijk is in het leven.’
De humanitair chirurg: ‘Getraind op dergelijke situaties’
Oud-minister Reginald Moreels (70) is medeoprichter van de Belgische afdeling van Artsen Zonder Grenzen en werkt als humanitair chirurg meerdere keren per jaar in Oost-Congo, een regio die naast gewapende rebellen ook geteisterd wordt door een ebola-epidemie.
‘Ik begrijp volledig dat het coronavirus de mensen de stuipen op het lijf jaagt. Net zoals ik meeleef met de coronazieken en de families die de voorbije weken iemand verloren aan het virus. De dag dat je dat inlevingsvermogen mist en alles relativeert omdat je zelf te veel miserie gezien hebt, moet je de humanitaire sector verlaten. Maar ik heb wel het voordeel dat ik enigszins getraind ben op dergelijke situaties. Toen ik voor dit beroep koos, wist ik dat er bepaalde risico’s waren, en ondertussen werk ik al sinds 1982 in gebieden waar je regels en procedures moet volgen om het besmettingsgevaar te beperken. Ik weet dus al langer dat je het risico nooit tot nul kunt herleiden. Zo moest ik in Oost-Congo op een bepaald moment serieus rekening houden met een ebola-infectie en wachten op het testresultaat, dat gelukkig negatief was. Een andere zorg was het hiv-virus, want in Oeganda en Congo was de helft van de patiënten die ik opereerde seropositief. Na een prikaccident in de Centraal-Afrikaanse Republiek moest ik antiretrovirale geneesmiddelen slikken voor een maand – geen pretje, maar dat neem je erbij in deze job.’
‘Mijn grootste angst nu is dat het virus massaal uitbreekt in Afrika. Zowat alles dat nodig is om patiënten met een acuut respiratoir falen op te vangen ontbreekt er: ziekenhuizen met genoeg bedden en een afdeling intensieve zorgen, maar ook beademingstoestellen, personeel dat opgeleid is om die machines te bedienen en permanente stroomvoorziening om ze aan de gang te houden. Hier hebben we een performante gezondheidszorg, een van de beste sociale zekerheden ter wereld en goedwerkende opvang- en rampenplannen, daar is er zo goed als niets. Terwijl België momenteel dus een van de beste plekken ter wereld is, is het Afrikaanse continent één van de slechtste.
Waar ik me hier wel zorgen over maak, is de sociale isolatie van alleenstaanden en ouderen voor wie de dagelijkse wandeling en korte babbeltjes in de tearoom een houvast waren. Thuis kunnen we nog altijd met anderen communiceren, lezen en schrijven, maar hoe langer deze situatie duurt, hoe groter de kans dat ze die mensen in de eenzaamheid duwt, met alle psychologische gevolgen vandien. Om nog maar te zwijgen van praktische zaken zoals bankieren. Een groot deel van de bevolking kan veel zaken telefonisch of via het internet afhandelen, maar er zijn ook mensen die daar niet mee weg zijn.
Van een oorlog spreek ik liever niet. We strijden op verschillende fronten tegen een potentiële wereldramp en bieden weerstand, maar dat is toch iets anders dan de oorlogen die ik gezien heb. Daar komen agressie, geweld, tranen, wapens en bloedvergieten aan te pas. Een ander verschil is dat het niet gaat om een conflict tussen mensen: we hebben het coronavirus enkel te danken aan ons ongebreidelde markfundamentalisme en de onethische manier waarop we omgaan met dieren. Daarmee hebben we de omstandigheden gecreëerd waarin virussen steeds makkelijker van dier op mens overgaan. Hopelijk zullen we hier lessen uit trekken en komaf maken met zulke wantoestanden.’
De voormalige quarantaine-patiënt: ‘Gedetineerden hebben het beter’
Tom Welslau (33) verbleef in 2018 een maand in quarantaine in het ziekenhuis na een beenmergtransplantatie. Nadien kon hij zijn gewone leven niet meteen weer oppikken.
‘Beenmergkanker is een levensbedreigende aandoening, een behandeling was dus onvermijdelijk. Ik had het geluk dat mijn vader een geschikte stamceldonor was, maar de maand quarantaine na de transplantatie was een mentale beproeving. Niet in het begin: ik was zo vermoeid, misselijk en verzwakt dat ik vooral sliep en verder wat naar muziek luisterde. Vervolgens besefte ik dat elke dag precies als de vorige was en dat alles zich ook precies dezelfde uren herhaalde, alsof ik vastzat in een saaie film of zo. Een week langer, en ik was gek geworden.
Mijn zus vroeg me in die periode of ik me niet als een gevangene voelde, maar die hadden het in mijn ogen een stuk beter. Gedetineerden mogen al eens een luchtje gaan scheppen, terwijl ik echt opgesloten zat. De deur op een kier laten staan of het raam even openen, dat kon allemaal niet. Daarom heb ik het nu ook moeilijk met mensen die een loopje nemen met de regels. Ik snap dat het moeilijker is om de ernst van de situatie te zien en je voor anderen in te zetten als je eigen leven nooit aan een zijden draadje hing, maar ik vraag me af waar die mensen dan het liefst zitten: thuis met alle comfort, of in verplichte afzondering in het ziekenhuis, omringd door verpleegkundigen die van kop tot teen zijn ingepakt?
Terug thuis moest ik de eerste maanden heel voorzichtig zijn. Ik mocht naar de supermarkt om de hoek, maar het openbaar vervoer, cafés en andere drukke ruimtes waren verboden terrein. Vrienden mochten enkel per twee over de vloer komen, en op voorwaarde dat ze niet verkouden waren. Was iemand net ziek geweest, dan deden we er uit veiligheid een week bij voor we elkaar zagen. Toch dacht ik er niet aan om terug bij mijn ouders te gaan wonen. Ik wilde zoveel mogelijk voor mezelf zorgen en alles wat ik nog kon doen ook zelf doen, en dat heeft me geholpen om me sterk te houden.
Omdat ik tot een risicogroep behoor, moet ik extra voorzichtig zijn. Ik ben een loodgieter, maar ik kan nu geen dringende herstellingen gaan uitvoeren bij mensen thuis. Als ik met vrienden praat, merk ik wel dat ik zulke dingen makkelijker aanvaard dan anderen. Voor hen is dit allemaal nieuw, terwijl de beperkingen voor mij herkenbaar zijn. Tips kan ik niet geven, maar ik denk wel dat het helpt om je bij de situatie neer te leggen en van dag tot dag te leven. Maak je niet druk als je eens niet uit je bed geraakt of je draai niet vindt, laat het gewoon over je komen en maak er het beste van. Per slot van rekening zit je niet in het ziekenhuis, maar thuis, waar je doet wat je wilt.
Het zou me niet verbazen als we hier allemaal een beetje door veranderen. Sommige vrienden die vlak voor de sluiting nog op café gingen, vertellen me nu al dat ze er spijt van hebben dat ze niet meteen aan het welzijn van anderen dachten. Niet dat ik iemand wil veroordelen: voor mijn leven helemaal overhoop gegooid werd, had ik misschien precies hetzelfde gedaan.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier