Schrijver Gerda Dendooven kreeg gouden raad: ‘Alles is al gedaan, maar nog niet door mij en niet nu’

© FILIP NAUDTS

Goede raad van Gerda Dendooven (58), illustrator en schrijver. Ondanks een indrukwekkende bibliografie en tjokvolle prijzenkast is ze soms nog in de greep van de twijfel. Maar dan spreekt ze zichzelf toe met een zin van Alexander Devriendt, artistiek directeur van Ontroerend Goed.

‘Ik zie onze dochter Dina nog op scène staan terwijl ik dacht: het kindje is weg. Ze was zeventien en plots volwassen. Het stuk waarin ze speelde, Pubers bestaan niet van Ontroerend Goed, ging over hoe mensen van haar leeftijd de wereld – inclusief seks, drugs en rock-‘n-roll – willen ontdekken. Een van de actrices keek het publiek recht aan en riep: ‘Ja, alles is al gedaan, maar nog niet door mij en niet nu!’

Het was voor mij een goede reminder dat jongeren mogen rebelleren en dingen uitproberen. Maar de zin komt nog op een andere manier van pas, bijvoorbeeld om onze jongste, Alice, aan te moedigen. Ze is gebeten door fotografie, maar vraagt zich tegelijk af: what’s the point? Er zijn al zo veel fotografen. Ik zie iets gelijkaardigs bij mijn studenten van Sint-Lucas, waar ik al bijna 30 jaar lesgeef. Ze blokkeren omdat hun werk niet even goed is als dat van de makers in wier voetsporen ze willen treden. Het begin van een scheppend parcours is hobbelig. Je weet niet waartoe het zal leiden, welke weg je moet gaan en of het wel zin heeft. Maar dan citeer ik Alexander en zeg: ‘Het lijkt misschien alsof alles al gemaakt is, máár het gebeurde nog nooit door jouw ogen en nog nooit op dit moment in de tijd.’

Met de jaren voel ik me meer gerustgesteld: ik kom er wel, desnoods kruipend of achterstevoren.

Had iemand mij op m’n achttiende dat advies gegeven, het had me veel angsten bespaard. De twijfel was groot: wat heb ik toe te voegen? Zal ik ooit het werk van die of die evenaren? Had ik toen beseft dat het particuliere van mijn blik, op dit moment in de geschiedenis, precies mijn eigenheid uitmaakt, was ik een stuk rustiger geweest.

In 2008, toen ik Pubers bestaan niet zag, was ik al een tijdje bezig en toch hielp het advies mij nog, want ik vroeg me toen vaak af: waarom kinderboeken? Ben ik bang voor het zogenaamd ernstigere werk? Voor wie doe ik het? De mantra deed me inzien: misschien moet ik leren houden van mijn persoonlijke beeldtaal, van mijn manier van vertellen en tekenen. Met die rare figuren van me, in die vreemde verhalen. Het zal wellicht niet aan iedereen besteed zijn, maar hopelijk aan enkelen.

Onlangs, in een klasje waar ik voorlas, was er een kereltje uit Afghanistan dat me heel trots zijn tekenschrift toonde en ik dacht: al is het maar dat ik dit ene kind kan tonen dat illustrator worden een mogelijkheid is, dan is dat al voldoende reden om voort te doen. Om te blijven afzien. Want bij elk nieuw boek zit ik tot vlak voor de deadline te zoeken naar de juiste symbiose tussen tekst en beeld – iets waarin ik met de leeftijd nóg strenger word omdat er minder tijd voor herkansingen overblijft. Met de jaren voel ik me wel meer gerustgesteld: ik kom er wel, desnoods kruipend of achterstevoren. (lacht)

Mijn queeste blijft: kinderen meevoeren in een wereld die misschien draaglijker is dan hun realiteit, die hun troost of hoop biedt. Alles is al gedaan, maar moet ik daarom in mijn zetel blijven hangen? Dan kan ik evengoed in mijn graf gaan liggen.

Natuurlijk kan ik nooit tippen aan iemand als Astrid Lindgren of Annie M.G. Schmidt. Maar zouden zij hun verhalen nog op dezelfde manier kunnen schrijven, met de gevoeligheden van vandaag? Onlangs vloekte ik nog omdat ik om die redenen een boek waarop ik al jaren broed helemaal zal moeten herdenken. Tegelijk is het een kans, want het is misschien nog niet nu en zeker nog niet door mij gemaakt. Dus hup, vooruit!’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content