Het verhaal van Orval: hoe vernieling de basis vormde voor een te populair trappistenbier

‘Alle trappistenbieren zijn abdijbieren, maar niet alle abdijbieren zijn trappistenbieren’, luidt een boutade. En het klopt nog ook! In zijn overzichtswerk ‘Belgische trappisten- en abdijbieren’ gaat Jef Van Den Steen abdij per abdij op zoek naar de oorsprong en ziel van onze Belgische trots. Hier lees je bij wijze van voorproefje het hoofdstuk over Orval.

Hoewel er in Orval reeds vroeger een monastieke aanwezigheid was (vanaf 1070 benedictijnen, vanaf 1124 reguliere kanunniken), wordt toch 9 maart 1132 als officiële stichtingsdatum beschouwd. Toen kwamen cisterciënzermonniken uit de abdij Trois-Fontaines (Marne, Frankrijk) er zich vestigen.

Voor de locatie van hun nieuwe abdij hielden de monniken terdege rekening met de aanwezigheid van het noodzakelijke drinkwater. De oudste abdijen vestigden zich daarom graag bij bronnen met zuiver water. Over de bron van Orval gaat de volgende legende.

‘De monniken mogen kiezen tussen wijn of bier, maar hun keuze ligt telkens voor een periode van zes maand vast. Zolang die termijn niet verlopen is, kunnen zij niet veranderen.’

Achille Massu, de abt van Saint-Pierremont, na een bezoek aan de abdij in 1703

De streek waar de abdij gevestigd is, behoorde tot het graafschap Chiny, waar Godfried met de Bult en zijn echtgenote Mathilde van Toscane de plak zwaaiden. In 1076 overleed Godfried. Zijn weduwe bezocht de abdij om er kennis te maken met de monniken en zich te bezinnen over haar toekomst. Gezeten aan de rand van de bron, die toen reeds de abdij overvloedig van water voorzag, liet zij per ongeluk haar trouwring vallen. Daarop bad zij vurig tot de Heilige Maagd, toen plots een forel opsprong uit het water en haar ring terugbezorgde. Sindsdien siert de vis met de ring het blazoen van de abdij (en de latere etiketten van het bier) en kreeg de miraculeuze bron de naam Mathilde-bron.

Liever bier dan wijn

De meeste benedictijner- en cisterciënzerabdijen brouwden veelal om twee redenen in onze streken: de onmogelijkheid om in ons klimaat aan wijnbouw te doen en de moeilijkheden die het transport van wijn vanuit Duitsland of Frankrijk met zich bracht. Op de abdij van Orval is dit echter niet van toepassing. Vanaf 1132 kwamen de monniken in het bezit van het domein Blanchampagne, dat naast bos, bouwland en weiden ook een wijngaard, uitgerust met een wijnpers, omvatte. Later verwierven zij ook nog wijngaarden in Prouilly en Bayonville, nu beide gelegen in Frankrijk.

De ruïnes van de oude abdij
De ruïnes van de oude abdij© Anrew Verschetze / Lannoo

Ondanks deze beschikbaarheid van wijn, werd er in Orval toch bier gedronken, maar ad libitum was het echter niet! Bernard de Montgaillard, de abt vanaf 1605, bepaalde in de door hem opgestelde Ordinationes (1628) hoeveel wijn en bier de monniken per dag mochten drinken. Dat bier brouwden zij uiteraard zelf.

Achille Massu, abt van Saint-Pierremont (op 150 km van Briey in Lotharingen), bezocht de abdij in 1703 en 1726. Hij geeft een gedetailleerde beschrijving van de brouwerij, die toen reeds gemechaniseerd was. Als drijfkracht was er het water, dat molens in werking zette. Hij beschrijft ook de drinkgewoonten van de monniken. ‘Zij mogen kiezen tussen wijn of bier, maar hun keuze ligt telkens voor een periode van zes maand vast. Zolang die termijn niet verlopen is, kunnen zij niet veranderen.’

Maar aan dit mooie liedje kwam een eind op 23 juni 1793. Na verscheidene dagen van plundering werd de abdij totaal verwoest door beschietingen en brandstichting van het Franse leger.

Ex ruinis resurgit

Het verhaal van Orval: hoe vernieling de basis vormde voor een te populair trappistenbier
© Anrew Verschetze / Lannoo

Na de verwoesting van de abdij viel een lange periode van stilte over de ‘gouden vallei’. Wat er nog restte van de gebouwen, viel ten prooi aan weer en wind, om nog te zwijgen van plunderaars, die de ruïne beschouwden als een steengroeve waar gratis natuursteen te halen viel. Het domein was in die periode reeds verschillende malen van eigenaar veranderd om ten slotte in handen te komen van de familie de Harenne. Zij schonk het domein aan de trappisten van La Grande Trappe, de abdij waar de orde in 1664 hervormd werd door Armand Jean Le Bouthillier de Rancé, op voorwaarde dat het religieuze leven er hersteld zou worden.

Abt Jean-Marie Clerc zocht en vond monniken om de abdij van Orval, of althans wat er nog van overbleef, opnieuw te bevolken. Op 7 maart 1927 vertrokken de eerste monniken van de abdij Sept-Fons onder leiding van de uit Gent afkomstige Marie-Albert Van der Cruyssen om er vanaf 9 maart het monastieke leven te hervatten.

Marie-Albert was bekend met de bouw – voor zijn toetreding tot het monastieke leven leidde hij immers het familiaal bedrijf in openbare werken. Samen met architect Henri Vaes, met wie hij in het burgerleven reeds had samengewerkt, kwam hij al snel tot het besluit dat de ruïnes niet meer heropgebouwd konden worden. Er zat dan ook niets anders op dan een ‘nieuwe’ abdij op te trekken op het domein. Om de enorme kosten van deze onderneming te financieren, was erg veel geld nodig. De jonge stichting beschikte echter nauwelijks over inkomsten, op een eerder beperkte steun van de moederabdij Sept-Fons en de toegangsgelden van de bezoekers van de ruïnes na.

In 1928 werd gestart met het maken van kaas, maar om de nieuwbouw te bekostigen was meer nodig. Even werd getwijfeld tussen het commercialiseren van het water van de Mathilde-bron en het brouwen van bier. Gelukkig voor de bierliefhebber viel de keuze op een brouwerij.

Gesticht door leken

Deze brouwerij werd, in tegenstelling tot de andere Belgische trappistenbrouwerijen, niet opgericht om de monniken een aanvullende bezigheid te bieden. Zij hadden hun handen reeds vol met de boerderij, de bakkerij en de kaasmakerij. De brouwerij werd in 1931 door leken gesticht met als enig doel financiële middelen te genereren voor de heropbouw van de abdij. De aandelen (150 aandelen van elk 1000 frank) van de nv Brasserie d’Orval werden onderschreven door een tiental ‘vrienden van Orval’, die actief mee wensten te werken aan deze heropbouw, onder wie bankier Eugène Resteau, baron Coppée, de familie de Harenne … Later droegen deze stichters hun aandelen stukje bij beetje over aan de monniken, zodat de abdij ten slotte hoofdaandeelhouder werd. Het laatste aandeel werd pas in 1987 teruggegeven.

Na enkele proefbrouwsels in 1931 ging de brouwerij definitief van start in het voorjaar van 1932. Het eerste brouwsel verliet de abdijbrouwerij op 7 mei 1932. Om het bier zo snel mogelijk een zo groot mogelijke verspreiding te geven, werd het in houten tonnen naar concessionarissen gestuurd, die het dan zelf afvulden in flessen. Zo werd het bier van Orval het eerste nationaal verspreide trappistenbier.

Hoewel de brouwerij niet bezocht wordt, heeft de abdij kosten noch moeite gespaard om de brouwzaal mooi aan te kleden, onder andere met een glasraam waarop de vis met de ring, de toren van de abdijkerk en een roodkoperen brouwketel zijn afgebeeld.
Hoewel de brouwerij niet bezocht wordt, heeft de abdij kosten noch moeite gespaard om de brouwzaal mooi aan te kleden, onder andere met een glasraam waarop de vis met de ring, de toren van de abdijkerk en een roodkoperen brouwketel zijn afgebeeld.© Anrew Verschetze / Lannoo

Omdat elk bier in België een eigen glas moet hebben, liet de brouwerij glazen maken van het type pilsglas met als opdruk ‘Orval’. Nauwelijks een jaar na de start van de brouwerij ontwierp architect Vaes het bekende kelkvormige glas, dat vanaf 1933 het pilsglas verving; ook het kegelvormige flesje is een ontwerp van zijn hand.

Over de eigenlijke start van de brouwerij is weinig bekend – iedereen was toen druk bezig met de heropbouw. Toch kan verondersteld worden dat vier personen, elk op hun eigen manier, bijgedragen hebben tot wat het bier uiteindelijk geworden is. Vooreerst is er Honoré Van Sande (°1865 in Erpe-Mere), aangesteld tot directeur vanaf de stichting van de nv nog voor de brouwerij in werking was. Hij heeft nooit gebrouwen in Orval, maar adviseerde Van der Cruyssen en Vaes vanaf het begin van de bouw van de brouwerij. De eerste brouwer was Martin Pappenheimer (°1883 in Gotha, Duitsland), een brouwerszoon die op zoek was naar werk en in Orval terechtkwam. Hij werd bijgestaan door Firmin Hosselaer (°1913 in Erpe-Mere), een familielid van Van Sande, die na het overlijden van Pappenheimer in 1942 van aide-brasseur tot maître-brasseur bevorderd werd.

Het Engelse kantje van Orval wordt toegeschreven aan Jan (of John) van Huele, een brouwer uit Bredene die vaak in Engeland had gewerkt. Hij werd technisch directeur en later zelfs administrateur van de nv Brasserie d’Orval.

Monniken met verantwoordelijkheid

In 1949 gaf brouwmeester Firmin Hosselaer zijn ontslag om in zijn geboortedorp te huwen – dom Marie-Albert verzorgde de huwelijksmis – en er het bier van Orval te verdelen. Tot dan werkten er in de brouwerij geen monniken. Maar in dat jaar stuurde de abt twee jonge monniken, broeder Dominique en pater Raphaël, naar Scourmont om er door père Théodore een maand lang opgeleid te worden tot brouwer.

Het verhaal van Orval: hoe vernieling de basis vormde voor een te populair trappistenbier
© Anrew Verschetze / Lannoo

Ze maakten er kennis met professor Jean Declercq, die van dan af ook in Orval als adviseur werkzaam was. Onder diens invloed ging er meer aandacht naar het reinigen van de gistkuipen. De Bierstein (= aangekoekt schuim) moest volledig weggeschrobd worden en daarna moesten de kuipen nagespoeld worden met een ontsmettingsmiddel. Het resultaat was … nefast! Door het hygiënischer onderhoud van de gistkuipen verloor het bier zijn typische karakter, dat ontstond door de werking van wilde gisten, de zogenaamde brettanomyces.

Om op hygiënisch en brouwtechnisch verantwoorde manier het bier zijn aparte karakter terug te geven, ging broeder Dominique op zoek naar de wilde gisten die verantwoordelijk zijn voor de typische rinse smaak. Met – letterlijk – monnikengeduld zocht deze broeder op verschillende plaatsen in de brouwerij naar wilde gisten, die hij vervolgens aan het bier toevoegde. Daarop voltrok zich het ‘wonder’. Het bier kreeg zijn vooroorlogse smaak terug.

Nu nog worden na de hoofdgisting deze wilde gisten toegevoegd. Ze komen pas in actie wanneer de cultuurgisten nagenoeg uitgewerkt zijn. Vandaar dat Orval pas echt op dronk is als ook deze wilde gisten hun werk hebben gedaan.

Toen in 1994 de brouwerij een audit liet uitvoeren, was een van de conclusies dat de productie moest stijgen om op lange termijn leefbaar te blijven – in dat jaar was de jaarproductie slechts 34.000 hectoliter. Vanaf 1995 werd er geïnvesteerd om de productie te verhogen, een investeringsplan dat in 2007 afgerond werd met de ingebruikname van een nieuwe brouwzaal. Ondanks de productiestijging tot 80.000 hectoliter op jaarbasis heerst er sinds 2010 schaarste: de vraag is sneller gestegen dan het aanbod.

De ruïnes

De eens zo bloeiende abdij, die in 1793 tot een ruïne herleid werd, veranderde verschillende keren van eigenaar na de openbare verkoop in 1797. In 1862 werd het domein aangekocht door graaf Loen d’Enschedé, die als eerste beschermende maatregelen trof om verdere plunderingen te voorkomen.

Veel romantische zielen lieten zich in die tijd verleiden door deze verlaten ruïnes. Zo bezocht Victor Hugo de plek in 1862, 1863 en 1864. In 1913 sloot de Belgische staat een overeenkomst met de nieuwe eigenaar, de familie de Harenne. Deze overeenkomst verleende aan het publiek vrije toegang en verplichtte de staat de bewaring van de ruïnes te verzekeren. In 1927 werd deze overeenkomst hernieuwd met de nieuwe eigenaars, de trappistengemeenschap, die de toegangsgelden mocht behouden om de werkzaamheden aan de nieuwe abdij te bekostigen.

Plan je een bezoek aan de abdij? Neem dan zeker wat kleingeld mee. Het (bij)geloof wil immers dat wie een muntstuk in de bron gooit een wens kan doen die zeker uitkomt.

Een van de populairste plaatsen bij een bezoek is ontegensprekelijk de Mathilde-bron. Hier verloor, volgens de legende, Mathilde van Toscane haar trouwring. Op de bodem van de bron ligt sinds meer dan negenhonderd jaar geen ring meer; hij is wel bezaaid met glinsterende munten uit verschillende landen. Het (bij)geloof wil immers dat wie een muntstuk in de bron gooit een wens kan doen die zeker uitkomt.

Na een bezoek aan de abdijruïnes is de auberge À l’Ange Gardien bijna een must. Hier wordt niet alleen de Orval geschonken die gecommercialiseerd (6,2 vol % alc.) wordt, maar ook het petite bière (4,5 vol % alc.), het lokale bier dat in de abdij en in het gastenverblijf geschonken wordt. De glazen voor dit bier dragen een groen opschrift (naar de oude naam van dit bier, Orval Vert), terwijl de normale glazen een blauw opschrift hebben.

De keuken van de auberge doet alle eer aan die andere schat van de abdij, de kaas, die verwerkt wordt in quiches, kroketten, toast, sauzen en omeletten. Voor de bierliefhebber is er, op nauwelijks 15 kilometer van Orval het Musée de la Bière in Stenay (Frankrijk), dat in 1986 de deuren opende. Met een tentoonstellingsoppervlakte van 1400 vierkante meter is dit een van de belangrijkste musea over bier en brouwen in Europa.

Uit: Belgische trappisten- en abdijbieren, Jef Van Den Steen (Lannoo, 49,99 euro)

Praktisch

ABDIJ NOTRE-DAME D’ORVAL

Orval 1, 6823 Villers-devant-Orval

+32 61 31 10 60

www.orval.be

Bezoek ruïnes: +32 61 31 10 60 of ruines@orval.be


AUBERGE À L’ANGE GARDIEN

Orval, 6823 Villers-devant-Orval

+32 61 31 18 86

www.alangegardien.be

alangegardien@orval.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content