ROBERT SCHNEIDER. Een eerste liefde is altijd een valse liefde
De drieëndertigjarige schrijver Robert Schneider leeft teruggetrokken
in het Oostenrijkse bergdorpje Meschach. Het is ook daar “ergens midden
in Vorarlberg” dat de tragische gebeurtenissen uit zijn suksesroman
“Wie liefheeft slaapt niet” zich afspelen. Een gesprek met Schneider, een tocht
door het fiktieve, 19de-eeuwse Eschberg en het nauw verwante Meschach, anno 1995.
ANNA LUYTEN
FOTO’S : LIEVE BLANCQUAERT
Iedere hoop is zinloos. Niemand kome op de gedachte over de verwezenlijking van zijn dromen na te gaan denken. Het is integendeel zaak dat hij inziet dat hopen dwaas is. Ziet hij dat in, dan mag hij hopen. Als hij dan nog kan dromen heeft zijn leven zin. (pag. 115, Wie liefheeft slaapt niet)
“En daar sta je dan. Opnieuw alleen. Dertig. En je denkt : nooit meer. Dit komt nooit meer terug. En dan begint het wachten al. Wachten tot de liefde komt. Hopen. Het geduld tegen beter weten in. ” Hij prikt met zijn vork in de plakjes worst, de gemalen kaas, de schijfjes witte kool, drijvend in zure azijnsaus. “Lümpensalat, ” zegt Robert Schneider. Lompensalade. “Een typisch streekgerecht. Salade bedacht door armoedzaaiers. ” Op het bankje voor het Gasthaus Berghof van de familie Lampert spelen de kinderen in het stof. De tweelingzussen Lampert hebben nooit ergens anders gewoond dan in Meschach, net zoals hun voorouders. “Een boerendorp”, zegt Schneider, een dorp waar de mensen schuilen in hun nukkigheid. Anders dan in de mondaine stad waar we Schneider die ochtend ontmoetten.
“Dat zalig geschenk uit de hemel van vanochtend. Ik zal het nooit vergeten. Net nu jullie, buitenlandse journalisten, mij opzoeken, zitten twee plaatselijke auteurs op hetzelfde terras in Dornbirn. Ooh. Ik deed zo mijn best om hen dat duidelijk te maken door luidop Engels te spreken. Heb je ze zien kijken ? Heb je hun afgunstige blikken gezien ? “
En dan :
– “Lijk ik arrogant ? “
– “Op het eerste gezicht wel. Ja. “
– “Verlegenheid. Het is zoiets als de wereld op een afstand willen houden. “
Ook in het zichzelf beminnen, heeft men een rivaal nodig.
Op weg naar Meschach zapte Schneider op zijn cd-speler van de ene kantate van Bach naar de andere. De volumeknop op maximum. Het dak van zijn felblauwe Japanse sportwagen had hij neergelaten. Een kabrio tussen traktors die versierde meibomen ter ere van Maria naar kapelletjes trokken. Götzis langs, het stadje dat in zijn roman Götzberg heet en in de toeristische gidsen omschreven staat als pittoresk.
Een zijweg in. Rondom bergen en weiden. Een kronkelige bergweg leidt steeds hoger naar verlatenheid. En in die verlatenheid ligt Meschach, het dorp waar Schneider woont, een dorp niet meer dan enkele huizen en een kerkje groot. “Een plaats waar God de mensen nooit had gewild. “
Op die plaats, Eschberg in de roman, wordt in 1803 Johannes Elias Alder geboren. Johannes Elias is een muzikaal genie dat opgroeit tussen de spuwende en stugge boeren. Johannes Elias’ leven is “een waanzinnige karikatuur van een goddelijke fout”. In het dorp begrijpt men de vreemde jongen niet. Hij wordt er een veelbesmoesde karikatuur.
Schneider, een meesterverteller, schreef een schitterend verhaal over een jonge man die ooit het universum heeft gehoord, maar in zijn woordenloosheid verstikt. Genegenheid voelt hij als hij de stalpet van zijn vader opzet waarin de geur van de koeien nog hangt. In het dorp worden aan liefde niet veel woorden vuilgemaakt. Elias hoorde de chaos van honderd harten. Maar het was de harteklop van het meisje Elsbeth die hem voortstuwde en hem tenslotte in zijn ondergang deed strompelen. Ook Peter, zijn vriend die verliefd op hem is, leidt hem naar de dood. Elias is een gevoelig muziekminnaar in een dorp waar nooit een musicus geweest is. Het enige instrument dat hij vindt, is het kerkorgel van het kleine dorpskerkje. Dat orgel wil hij terug een ziel geven. Nachtenlang zit hij te spelen op het instrument. Hij komponeert prachtige, hartstochtelijke muziek. Als Bach.
“Later, als het werk op de boerderij het toeliet, wilde hij organist van Eschberg worden. ” Zijn geniale talent wordt ontdekt door een buitenstaander, maar nog voor hij uit zijn dorp kan losbreken, sterft hij. Een vrijwillige dood.
“Hoe, zo dacht hij, kan een man met een zuiver hart beweren dat hij zijn vrouw zijn leven lang liefheeft, terwijl hij dat alleen overdag doet en dan wellicht ook nog maar voor de duur van één gedachte ? Dat kon niet van waarheid getuigen : wie slaapt, heeft niet lief. “
(pag. 7)
Wie liefheeft slaapt niet, is het romandebuut van Robert Schneider, een jong Oostenrijks auteur. Het verscheen vier jaar geleden bij de Duitse uitgeverij Reclam Verlag onder de titel Schlafes Bruder. Het werd meteen de literaire sensatie van het jaar. Intussen is het boek in veertien talen vertaald. Russisch, Grieks, Turks… Schneider heeft ze allemaal in een kast naast elkaar gezet. Op zijn schrijftafel staat de lovende brief die Cannetti hem schreef in een glazen kader. “Cannetti begreep niet waarom Elias vrijwillig stierf. ” In Frankrijk kreeg de roman de Prix Médicis voor het beste vertaalde boek van het jaar. Dit najaar wordt de verfilming van het boek door de Duitse kineast Joseph Vilsmaier in de bioskoop verwacht. Schneider schreef zelf het scenario. Schneider is een tevreden man.
“De meesterverteller”, zoals hij genoemd wordt, toont de VorarlbergerNachrichten, een plaatselijke krant waarin hij de plaatselijke schoonheidskoninginnen wil tonen. Hij wijst op een kort berichtje : Schneider ontvangt twee belangrijke Italiaanse literatuurprijzen voor zijn roman. Na zijn suksesroman schreef hij enkeleteaterstukken, waaronder Dreck.
Robert Schneider werd in 1961 in de stad Bregenz geboren. “Ik ben een adoptiekind, ” zegt hij. “Mijn pleegouders, eenvoudige, goede boerenmensen hebben mij hier in Meschach grootgebracht. ” En als we over de velden wandelen, de weiden en toeristen langs : “Ik herinner me dat ik van mijn vader niet mocht gaan zwemmen met de andere kinderen. Werken moest ik. Als het gras in de wei weer groeit, zo zwoer ik heimelijk, zal ik het gras voor mijn vader niet schudden, de koeien niet roskammen, de bek van de pas gekalfde koe niet in de melkemmer dwingen… ” Hij citeert de gedachten van Elias uit zijn roman. “Ik ben altijd bezeten geweest door muziek, ” zegt Schneider. “Mijn ouders hebben mij daarin gesteund. Ze begrepen niets van muziek, maar lieten me studeren. “
Toen hij twintig was, trok hij naar Wenen waar hij kompositie studeerde, kunstgeschiedenis en teaterwetenschap. “Ik heb de studies niet afgemaakt, ” zegt hij. Ik was graag organist geworden, maar had geen talent. Ik was geen genie zoals Elias. “
Een oud echtpaar zit op het bankje voor een nog oudere boerderij te kijken naar de zeldzame wagens die voorbijrijden. Ze wonen in het eerste huis langs de enige weg die naar de hoogte van Meschach leidt. Ze wuiven niet. “Die twee stonden figuur voor Nulf en Nulfin in het boek, ” zegt Schneider. Nulfin was een vrouw die de boosaardige nukken van de zondags altijd dronken man verdroeg…, die ondanks alle vernedering achter haar man stond en hem stil zijn zonden vergaf, waarvoor hij uit zichzelf nooit zijn verontschuldigingen zou hebben aangeboden. (pag. 85-86)
“Niemand in dit dorp heeft mijn boek ooit gelezen, ” zegt Schneider. Hij parkeert de wagen een boerderij verder. Een boerderij voor de bocht waar het Kristusbeeld onder een houten afdakje hangt. De boerderij van zijn pleegvader bij wie hij opnieuw zijn intrek heeft genomen. Vanuit het raam kijkt Schneider uit op het witte kerkje in een groene wei. Daarnaast het kleine kerkhof. “Toen mijn moeder stierf, is mijn vader blind geworden. Het is vreemd hoe in de liefde die lichamelijke vergroeidheid ontstaat. De ene sterft en enkele dagen later gaat de andere dood. Of je blijft zonder blik achter, ” zegt hij. In de weide rond de woning ligt een grote steen, een steen als een lichaam. De steen waarop Elias in de film zijn heil zoekt, waar het kind een “opgewekte eenzaamheid” beleed.
En hoe ze hem nu beschouwen, in dit dorp vol in zichzelf gesloten koppigaards. Het dorp waar geen winkel is, het dorp dat hij enggeestig noemt. Hij met zijn kabrio waaruit Bach klinkt en zijn schrijversbestaan ? “Oh, ” zegt hij. “De mensen weten dat ik schrijf, maar lezen niet. Ze roddelen. Ze konkelfoezen. Als de postbode om elf uur mijn krant komt brengen, sta ik hem in mijn piama op te wachten en blijf langgerekt geeuwen. ” Minachting voor talent, noemt hij dat in zijn boek. Het is vooral eenzaamheid.
Schneider : “Elias is in die stompzinnige verlatenheid een genie. Daarom is hij ook een buitenstaander. Mensen hebben behoefte aan grootsheid in hun omgeving. Het intrigeert hen, maar wekt ook afschuw. In het begin van het boek zeg ik dat het tragisch is, dat wij zoveel schitterende mensen hebben verloren omdat het hen niet gegund is geweest datgene te leren waar zij goed in waren. Had Elias het geluk gehad zich gewaardeerd te weten in zijn muziek, dan had hij zijn ongelukkige liefde misschien overleefd. Wie weet hoeveel genieën wij verloren hebben. Dat is toch een verschrikkelijke gedachte. Op hoeveel mensen is er geschoten, hoeveel mensen zijn in de holocaust omgekomen die gigantische talenten hadden en die ons allemaal ontzegd zijn gebleven ? “
Elias is het veelbesmoesde raadsel van Eschberg.
Dat Elias onbedorven bleef te midden van alle dorpssmeerlapperij van
gissingen, leugens en lasterpraat, is alleen toe te schrijven aan het
wezen van zijn hart. Dat was goed. Het had de kracht te hopen. (pag. 45)
Ik wil jullie iets tonen, ” zegt Schneider. We gaan de Schreckweg op, een smal weggetje in het groen dat naar een weide leidt. “Iets wat ik nog niemand getoond heb. Een lievelingsplek. ” We wandelen naar het hoogste punt van het verlaten dorp. We komen op een wei die uitzicht biedt op het drukke leven in de stad beneden. In de lucht hangen mensen aan kleurrijke zeilen. Schneider : “En daar vloeit de Rijn, en daar is de scheiding tussen Zwitserland en Oostenrijk. En hier was het dat mijn hoofdfiguur zich met de vingers aan het gras klampte alsof hij zich vast moest houden aan deze mooie, grote ronde wereld…. Nee, hij wilde haar niet opgeven, want op die mooie grote, ronde wereld leefde Elsbeth.
Schneider : “Natuurlijk gaat dit boek over mij. Natuurlijk heb ik hier een Elsbeth gehad. Auteurs die zeggen dat hun boek niet autobiografisch is, liegen of willen zichzelf niet blootgeven. Ik geef toe. Ik heb dit boek met een grote hartstocht geschreven. In een wereld die zo kil en koud is, moet tenminste een schrijver zich kwetsbaar opstellen. Voor ik mijn uitgever vond, werd ik al door drieëntwintig andere uitgevers de deur gewezen. Ik heb gevochten voor dit boek. Het is mijn kind. En als het nu een sukses is, wil dat zeggen dat ik niet voor niets gestreden heb. Die uiterlijke roem is niet belangrijk. Het is de innerlijke roem die me zo gelukkig maakt. “
“Ik had gehoopt een organist te worden. Ik had graag muziek gekomponeerd. Maar ik had de gave niet. Op mijn vierentwintigste heb ik besloten auteur te worden. “
“Muziek is de enige manier waarop Elias zich kan uitdrukken. Hij weent zelfs muzikaal. ” Op de steen in de rivier, onder de velden die achter het huis liggen, slijpt hij zijn stem bij. Met zijn muziek brengt hij zelfs de boeren aan het huilen. De boeren die zich alleen verheven voelen bij het drinken van jenever, zijn ontroerd. Maar Elias kan geen woorden vinden. Schneider : “Zijn muzikaliteit vormt een groot kontrast met zijn stilzwijgen. Elias werd in een luidruchtige wereld geboren. Een wereld vol gekakel en gekonkel van mensen. Zijn oren doen pijn wanneer hij zijn luidruchtige moeder in de keuken hoort. Hij is van nature niet spraakzaam. Hij leeft een tijdje opgesloten in een kleine kamer, hij spreekt met niemand, hij blijft stilzwijgend de wereld inkijken. “
“Ik ben iemand die veel praat. Het niet meer spreken, doet binnen in je een oorlog uitbarsten. Dan komt er een strijd die niet uitgestreden raakt. Want in het spreken worden konflikten opgelost, woorden zijn een machtig wapen. Maar in mijn boek spreken de mensen bijna niet met elkaar. Ze spreken alleen over elkaar. Verzwijgen is in dit bergdorp een gewoonte. Meestal is er ook niet veel te zeggen, want er gebeurt niets. Maar als er dan iets te zeggen is, dan nog zwijgt men. “
Zo gaat dat vaak in gesloten gemeenschappen. “De mensen spreken nog liever met het vee dan tegen elkaar met een krop in de keel. Ze spreken met lange pauzes. Ze laten hun lippen trillen en ademen alleen maar als ze iets belangrijks te zeggen hebben. ” Of als Elias’ vader zijn zoon om vergiffenis wil vragen, omdat hij beseft dat het kind gezien heeft hoe hij een man in brand stak :
“De zwarte heeft geworpen, ” zei hij moeilijk. Zijn krop ging omhoog, zijn gezwollen lippen bewogen nauwelijks. “Een kalf. Gisteren na de rozenkrans. ” (pag. 113)
Zelfs als Elias, Elsbeth wil zeggen dat hij van haar houdt, krijgt hij geen geluid over zijn lippen. In plaats van te spreken, bedenkt hij prachtige volzinnen die hij zou kunnen uitspreken. Als hij dan hoort dat Elsbeth een ander huwen zal “Lukas is goed voor dieren. Ik heb er hem nog nooit één zien slaan of uitschelden. ” (pag. 129) breekt hij, een slachtoffer van de eenvoud. Schneider : “Elias heeft iets verloren wat hij nooit bezeten heeft. Hij berust in zijn lijden. “
De liefde van Elias leidt hem naar de dood. Schneider : “De monsterlijke wet volgens welke iedere liefde tot de dood leidt, is bij deze man op een afschuwelijk perverse wijze werkelijkheid geworden. “
Elias beleeft het totale niets als hij de vreugde voor de muziek en zijn liefde voor de natuur verliest. Schneider : “Dan begint hij de wereld objektief te zien, maar dat is onverdraaglijk zonder hartstocht. “
“Zelfs de meest hopeloze hartstocht is makkelijker te verdragen dan helemaal geen hartstocht, ” schrijft Schneider.
Schneider : “Elias heeft geen gebroken hart omdat Elsbeth huwt met een ander, wel omdat hij leeg is en hij in een holle hartstocht blijft geloven. Elias kan niet liefhebben, omdat hij zich vastklampt aan een nostalgisch beeld van zijn liefde. Dat geldt voor ieder mens. Het gevoel van een eerste liefde kan een mens nooit meer terugkrijgen. “
“Een eerste liefde is altijd een valse liefde. Een eerste liefde is het gevoel dat je zelf hebt wanneer de eerste hartstocht ontwaakt. Dat is iets heel persoonlijks. Egoïstisch ook, omdat men in zo’n liefde vooral zichzelf wil ontdekken en niet de andere. In zo’n prille liefde is liefde nog geen engagement. ” Wat moet het dan wel zijn ?
“Liefde is een poging tot zorgzaamheid. Als de liefde dat niet is, dan werkt het niet. Liefde is ook trouw. Soms wachten. Je moet in staat zijn jezelf terug te nemen. Hoewel wachten op liefde fataal kan zijn. “
En dan is er Peter, Elias’ vriend, ” zegt Schneider als we het bergpad weer aflopen. “Voor mij het fascinerendste karakter uit het boek. Peter is Elias, maar de donkere zijde van het genie, een levende duivel met fluweelzachte tred. Peter en Elias zijn altijd samen. Pas wanneer Elias sterft, wordt hij genezen van zijn ziekte : het uitproberen van alle manieren om schepsels te kwellen zonder dat ze hun vertrouwen in hun baas verloren… “
Schneider geeft in zijn boek God de schuld van Elias’ lijden aan een teveel aan hartstocht. Schneider : “Het godsbeeld dat ik gebruik, is het beeld van de boze God. Het oude godsbeeld dat in de negentiende eeuw nog bestond en soms vertroosting bracht, maar dat de mensen ook beperkte. Pas als Elias God begint te verachten, is hij bevrijd van zijn behoefte om lief te hebben. Pas dan is hij verlost. ” En dan op het einde van het Schreckpad zegt Schneider : “Maar verlossing is het inzicht dat alle leven zinloos is. ” Schneider droeg zijn boek op aan de harteklop van Pascale. “Ze is weggegaan, ” zegt hij.
De oorspronkelijke titel van zijn boek luidde Schlafes Bruder, naar het lied dat Elias op het orgel moest uitvoeren voor de jury die hem op zijn spelkwaliteit zou beoordelen. Dan wil Elias duidelijk maken hoe een mens zich tegen het noodlot en God en de dood moet verzetten : “De Dood als plotselinge stilte, als onverdraaglijke pauze. En de vernederde mens, hoe hij het uitschreeuwt in zijn zinloze gebed… Hoe hij toch altijd ter aarde geworpen wordt. Want al dat verzet helpt niets. God is een boosaardig en navelloos kind… “
Het begint bijna te donkeren als we beneden in het dorp komen. “De steen, ” zegt Schneider. “Ik toon jullie de echte steen waar Elias zijn eenzaamheid vergat. ” We dalen de berghelling onder het huis af, kruipen onder de struiken en komen aan de kleine rivier. In het water ligt een grote steen. Als een hand waar een mens precies in past. “Hier zat ik als kind altijd, ” zegt Schneider. “Een toevluchtsoord. “
“Wat is er dan zo biezonder aan deze steen, ” vroeg zij.
“Van deze plek gaat een vreemde kracht uit. Die is er altijd van uitgegaan. Toen ik nog een kind was, heeft deze steen me al geroepen. Ik heb het gehoord, ik ben uit mijn ledikant gekomen en hier naartoe gegaan. Ik weet zeker dat de steen leeft. En steeds als ik bedroefd was, heeft de steen me getroost.
Je zult wel denken dat ik krankzinnig ben, lieve Elsbeth, ” zei hij onzeker, “maar ik geloof dat je vanaf deze plek in de hemel komt… ” (pag. 93)
Nacht. Opnieuw de kantates van Bach in de blauwe Japanse sportwagen. De volumeknop wijd open. De Actus Tragicus. Het spreken van muziek. We rijden met Schneider naar de tot een dancing verbouwde elektriciteitscentrale. Even buiten de stad Götzis. Een lichtplek in een donker bos. Binnen staan mensen stug naar elkaar te kijken. Een d.j. probeert ze aan het dansen te krijgen.
Hij haalt hooguit wat schokschouderende bewegingen uit de logge massa. “I said Hey Hey Hey what’s going on. ” Een jongen wiegt van het ene been op het andere. Behoedzaam, opdat het bier niet uit z’n pint pletst. Men zegt niet veel tegen elkaar. Geen praters. Men kijkt rond. Eindelijk zaterdagavond. Jongeren uit de streek zoeken elkaar. Schneider : “Zie je die stugheid ? Hier dansen ze niet. Mensen kunnen zich niet laten gaan. Ze willen wel, maar doen het niet. En die zwijgzaamheid… In ons dialekt heeft men niet eens een uitdrukking om te zeggen : ik ben verliefd op jou. Er is alleen een soort sprakeloosheid voor. “
Hoewel ze elkaar in innige vriendschap toegenegen waren, hielden ze hun veelbetekenende gevoelsaandoeningen toch voor elkaar geheim. Dat is een heel typerende trek van het geslacht Alder, en we mogen er redelijkerwijs aan toevoegen : van de gehele streek Vorarlberg. Nooit zou een Alder iemand hebben toevertrouwd dat hij van iemand hield. Alles moest gebeuren zonder dat er iets gezegd werd, en als het dan toch moest, dan via toespelingen en halve woorden. Die mensen waren met stomheid geslagen, ja levenslang met stomheid geslagen. (pag. 116)
Nog een glas bier. En nog een. Vele blikken kruisen elkaar. Buiten barst een onweer los. De wereld regent weg. Aan slapen wordt niet eens gedacht.
“Wie liefheeft slaapt niet. ” Oorspronkelijke titel : “Schlafes Bruder”. Vertaald door W. Hansen. Uitgeverij De Arbeiderspers., 200 blz., 699 frank.
Robert Schneider en zijn felblauwe Japanse sportwagen : opvallende verschijningen in het bergdorp Meschach.
De steen waar Elias zijn eenzaamheid vergat. Robert Schneider kwam er als kind altijd, het was zijn “toevluchtsoord”.Ik geef toe.Ik heb dit boek met een grote hartstochtgeschreven. In een wereld diezo koud en kil is, moet tenminste een schrijverzich kwetsbaar opstellen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier