Jane Goodall: U en ik moeten de wereld redden
Wat bezielt een vrouw van 65 om driehonderd dagen per jaar van hot naar her te reizen? In haar autobiografie “Hoop voor de toekomst” gunt de wereldberoemde primatologe Jane Goodall ons een blik in haar binnenste.
De manier waarop ze in het Nederlandse VPRO-programma Van de schoonheid en de troost haar geliefde chimpansees nabootste, was onvergetelijk. Zonder enige gêne ging de vrouw, die wereldwijd erkenning krijgt voor haar wetenschappelijk onderzoek, in op de vraag of ze kon laten zien hoe apen hun gevoelens uiten. Dus huilde ze zachtjes als een baby-aap, gilde van opwinding en slaakte kreetjes van verrukking. Wie het gezien heeft, zal beamen dat het indrukwekkende tv-momenten waren.
In al haar eenvoud – grijze paardenstaart, ogen die niet kunnen liegen – en met een ontwapenende openhartigheid vertelde Jane Goodall in datzelfde programma over haar mystieke ervaringen. Soortgelijke verhalen doen nuchter denkende mensen doorgaans de wenkbrauwen fronsen, maar uit haar mond klonk het geloofwaardig. Een zelfde overtuigingskracht is terug te vinden in haar autobiografie, waaraan ze tijdens haar zeldzame rustperiodes heeft gewerkt.
In Hoop voor de toekomst schrijft Goodall dat ze tijdens een van haar recente reizen in Noord-Amerika in 7 weken 27 steden heeft bezocht. Gedurende diezelfde tournee maakte ze 32 vliegreizen, gaf ze 71 lezingen en maar liefst 170 interviews. Niet helemaal verwonderlijk noemt ze een dergelijke onderneming “een uitputtingsslag”.
Sinds 1986 trekt Jane Goodall in dat helse tempo de wereld rond om geld in te zamelen voor diverse milieuprojecten én om zoveel mogelijk mensen te mobiliseren opdat ze onverwijld hun steentje zouden bijdragen om onze planeet van de ondergang te redden.
Tijdens al die reizen wordt haar steeds opnieuw gevraagd waar ze haar energie vandaan haalt, hoe het komt dat ze zo’n rust uitstraalt en hoe het mogelijk is dat ze ondanks al het menselijke leed en de rampzalige berichten over het milieu toch optimistisch blijft.
Om een antwoord te geven op die vragen heeft ze dit boek geschreven. “Ik heb serieus gewetensonderzoek gedaan en daarbij zijn pijnlijke perioden van mijn leven opgerakeld die ik het liefst zou vergeten, maar ik heb geprobeerd mijn verhaal eerlijk te vertellen, anders zou dit boek zinloos zijn geweest.”
Die eerlijkheid treft vanaf de eerste pagina. Jane Goodall legt hier “haar geest, haar hart en haar ziel” bloot. In haar inleiding beschrijft ze hoe ze in 1974 tijdens een bezoek aan de Notre Dame in Parijs getroffen werd door de indrukwekkende kathedraal waarin orgelmuziek van Bach weerklonk. Ze beleefde er wat ze noemt ” een moment van extase” met verregaande gevolgen: “Sindsdien kan ik niet meer geloven dat dit alles het gevolg is van toeval, ik moet toegeven dat toeval niet bestaat. En als gevolg daarvan moet ik geloven in een sturende kracht in het heelal. Met andere woorden: ik moet geloven in God.”
Je kunt het boek ook haar geloofsbelijdenis noemen. Ervaringen met spirituele krachten die zij in haar omgang met mens en natuur ervaart, komen herhaaldelijk ter sprake. Goodall schrijft die in alle bescheidenheid neer, zodat ze nooit storend of opdringerig zijn voor wie sceptisch staat tegenover dit soort verhalen. Andersdenkenden laat ze alle ruimte: “De vraag hoe wij mensen nu moeten handelen om de puinhoop die we zelf hebben geschapen op te ruimen, is veel belangrijker dan de vraag hoe we zijn geworden wie we zijn.” Wel betreurt ze herhaaldelijk dat zoveel mensen denken dat wetenschap en religie elkaar uitsluiten. Ze brengt ook haar zoektocht en haar twijfels onder woorden. Zoals zij respect opbrengt voor al wat leeft, zo kun je als lezer(es) uiteindelijk niet anders dan respect te hebben voor haar spirituele wereld.
Goodall gelooft niet alleen in God, maar ook in reïncarnatie en in het feit dat haar leven verloopt volgens een vooropgezet plan. Wanneer ze tijdens een taxirit van de chauffeur een hele tirade te horen krijgt over iedereen die geld “verspilt aan dieren”, wordt ze niet boos, maar denkt dat het geen toeval kan zijn dat zij in deze taxi terecht is gekomen. Vervolgens overtuigt ze de man van zijn ongelijk. De anekdote leest als een bekeringsverhaal.
Volgens Goodall begon die niet-toevallige samenloop van omstandigheden al vroeg in haar leven. Zo kreeg ze, toen ze één jaar oud was, van haar vader een grote speelgoedchimpansee, Jubilee, die – uiteraard – haar lieveling werd. Dat ze voorbestemd was voor een leven in de natuur bleek al toen ze als uk van anderhalf een handvol regenwormen mee naar bed nam. Een andere keer liet ze zeeslakjes rondkruipen in haar slaapkamer.
Haar eindeloze geduld om dieren te observeren, manifesteerde zich al in het kippenhok. Als meisje van vier wou ze per se weten waar bij een kip die opening zat die groot genoeg was om een ei door te laten. Een hele namiddag wachtte ze in het leghokje, verstopt onder een bergje stro, tot ze het wonder zag gebeuren. Haar bezorgde moeder Vanne had intussen al de “verdwijning” bij de politie gemeld. Diezelfde moeder luisterde daarna wel vol belangstelling naar haar enthousiaste relaas over de kip en het ei.
Dat de persoonlijkheid van haar moeder een ongelooflijke stimulans is geweest in haar verdere levensloop, wordt aan de hand van diverse voorvallen geïllustreerd. Vanne begreep haar passie voor natuur en dieren en moedigde haar daar zelfs in aan. “En belangrijker: ze leerde me in mezelf te geloven.” Tussen moeder en dochter zou altijd een zeer intense band blijven bestaan. Vanne overleed kort na de publicatie van dit boek op 94-jarige leeftijd.
In verscheidene passages uit Jane haar dankbaarheid voor de opvoeding die ze kreeg, zelfs voor het feit dat er thuis geen geld te veel was zodat aan elk extraatje intens plezier werd beleefd. “Had ieder kind maar zo’n jeugd in zo’n gezin. Ik geloof dat de wereld er dan heel anders zou uitzien.”
Na de oorlog scheidden haar ouders, dat feit wordt sec vermeld, zonder meer. Wel weidt Goodall uit over het huis van haar grootmoeder in Bournemouth, aan de zuidkust van Engeland, waar ze het grootste deel van haar kindertijd doorbracht en waar ze nog graag naartoe gaat om uit te blazen.
In de tuin bouwde ze indertijd haar eerste kampen of kroop ze in haar lievelingsboom Beuk om weg te dromen boven het Junglebook of Tarzan-verhalen. “Ik was hopeloos verliefd op de heer van de jungle en vreselijk jaloers op die andere Jane. Het waren mijn dagdromen over het leven in het oerwoud met Tarzan die leidden tot mijn beslissing naar Afrika te gaan en mijn leven te delen met de dieren en boeken over ze te schrijven.”
Maar voor het zover was, werd de puber (platonisch) verliefd op de nieuwe predikant en worstelde ze – achtervolgd door de beelden van de holocaust – met begrippen als goed en kwaad. Ze was in die tijd geobsedeerd door martelingen. Ze las veel, schreef gedichten en verhalen. Geld voor de universiteit was er niet, maar haar moeder dacht dat ze ook als secretaresse ooit wel in Afrika aan de slag zou kunnen. Toen ze na haar studie een brief kreeg van een vroegere schoolvriendin die met haar ouders naar Kenia was verhuisd en uitgenodigd werd, leek de voorzienigheid alweer op de afspraak te zijn. Ze aarzelde geen seconde. Het grote avontuur kon beginnen! Het was ook een vanzelfsprekendheid dat ze na de vakantie bij haar vriendin in Afrika zou blijven.
Eerst vond ze in Nairobi werk als secretaresse, maar algauw werd ze in dienst genomen bij de beroemde antropoloog Louis Leakey. Die hielp ze bij opgravingen naar beenderen van onze allervroegste voorouders. Of zij voor hem niet het gedrag van de chimpansees wou gaan bestuderen?
Omdat van overheidswege geëist werd dat ze een Europese metgezel zou meenemen op de tocht in de wildernis van Gombe (Tanzania), besloot haar moeder mee te gaan. En zo gebeurde het dat twee gekke Engelse vrouwen – samen met een kok – hun tentje opsloegen in het oerwoud. Bang? “Eigenlijk was ik in die tijd helemaal niet bang dat wilde dieren me zouden aanvallen. Ik was er oprecht van overtuigd dat ze voelden dat ik geen kwaad in de zin had en dat ze me daarom met rust zouden laten.”
Misschien slaagde ze er dankzij die onbevangenheid uiteindelijk in het vertrouwen van de chimpansees te winnen. David Greybeard was de eerste die haar als “witte aap” accepteerde. Hij liet haar zien hoe hij met een grasstengel in een termietenheuvel prikte en leverde zo het wetenschappelijk belangrijke bewijs dat deze diersoort werktuigen gebruikt. Later leerde ze Flo kennen, en haar dochter Fifi en haar zonen Faben en Figan,…
Jane Goodall gaf de dieren namen, wat volgens de ethologische code van de jaren zestig ongepast was. Ze beschreef ook hun persoonlijkheden en kende ze menselijke emoties toe, wat voor een wetenschapper ook al uit den boze was. Tijdens haar eenzame tochten – “ik ben altijd graag alleen geweest” – gaf ze ook de natuurelementen een naam: “Hallo, Beek” of “Ach Wind, ga toch liggen.” Ze schrijft: “Ik kwam aldoor dichter bij de dieren en bij de natuur en als gevolg daarvan ook dichter bij mezelf en steeds meer in harmonie met de spirituele kracht die ik overal om me heen voelde.” Jane Goodall zou Gombe nooit meer loslaten en er telkens opnieuw terugkeren, hetzij voor wetenschappelijk onderzoek, hetzij om er innerlijke rust te vinden.
In 1964 trouwde ze met Hugo van Lawick, filmmaker en fotograaf, met wie ze in Gombe een onderzoekscentrum uitbouwde dat inmiddels is uitgegroeid tot een van de belangrijkste ter wereld. Toen hun zoon Grub geboren werd, bracht die zijn eerste kinderjaren in de wildernis door. Maar het paar groeide uit elkaar, fundamentele meningsverschillen raakten niet opgelost en uiteindelijk liep het huwelijk na tien jaar op de klippen. In die periode promoveerde Goodall in Cambridge en werd ze docente aan de Stanford universiteit, waar ze elk jaar een kwartaal lesgaf. Het moet een behoorlijk chaotische periode zijn geweest. Toen Grub negen was, ging hij bij zijn oma in Engeland wonen.
De blanke Tanzaniaanse politicus Derek Bryceson werd haar nieuwe partner. Volgens Goodall is het aan hem te danken dat het onderzoekscentrum kon blijven bestaan, want na een ontvoeringszaak in 1975 (vier studenten die op het centrum werkten, werden ontvoerd en uiteindelijk tegen losgeld – dat bij Kabila terechtkwam – vrijgelaten) werd zij in het defensief gedrongen en beschuldigd van gebrek aan verantwoordelijkheidszin. Een jaar later werd het Jane Goodall Institute opgericht dat zich tot vandaag in allerlei landen inzet voor chimpansees en andere dieren.
Een paar jaar later overleed Derek aan kanker. Bewogen schrijft Goodall over zijn ziekte en dood, de “wreedste” periode uit haar leven. Ze legt ook uit hoe ze na zijn dood nog met hem communiceerde, en hoe haar zoon in de nacht van zijn overlijden in een droom werd gewaarschuwd. Goodall gelooft rotsvast in zulke paranormale verschijnselen, maar: “Ik heb er geen behoefte aan dit tegenover iemand te bewijzen. (…) Voor mij is het genoeg dat mijn overtuiging me innerlijke vrede brengt en mijn leven betekenis geeft.” Na Dereks dood zocht Goodall genezing in de bossen van Gombe.
In 1986 verscheen haar boek The Chimpanzees of Gombe, wat haar zelfvertrouwen veel deugd deed. Dat boek was ook de aanleiding voor een internationale conferentie over het lot van de chimpansees. Goodall hoorde er praten over het snelle verdwijnen van de chimps in Afrika, over de handel in apenvlees, over het lot van apen in circussen en laboratoria. Na die conferentie stond haar beslissing vast: de rest van haar leven zou ze zich inzetten voor natuurbehoud en educatie. “Ik had 25 jaar in mijn droomwereld mogen leven. Ik was gelukkig geweest in de eenzaamheid van het woud en ik had mogen leren van de fascinerendste schepsels van onze tijd.” Nu was de tijd aangebroken voor actie.
Sindsdien is ze permanent onderweg. Ze bezoekt scholen, houdt lezingen, verzamelt fondsen en verschijnt “zoveel mogelijk in de media”. Haar pijlen richt ze onder meer op dierproeven, bio-industrie, milieuverontreiniging en onze materialistische consumptiestijl.
“Ja, we zijn onze planeet aan het verwoesten”, schrijft ze. “Toch heb ik, ondanks alles, hoop voor de toekomst – voor onze toekomst – maar alleen als we onze levensstijl veranderen, en wel zo snel mogelijk.”
Ze ziet vier redenen tot hoop. Ten eerste worden almaar meer mensen zich bewust van de milieuproblematiek en wordt er gezocht naar “groene” oplossingen. Daarnaast stelt ze vast dat de natuur over een verbijsterend incasseringsvermogen beschikt: er zwemmen bijvoorbeeld opnieuw vissen in de Theems. En bij jongeren ontwaart ze een veranderende mentaliteit, daarom stopt ze veel energie in de organisatie “Roots & Shoots” (Wortels en Scheuten) die zich bezighoudt met milieubeschermende activiteiten. Er bestaan al tweeduizend groepen in meer dan veertig landen.
Ten slotte verwijst ze naar mensen als Nelson Mandela en andere, minder bekende, fantastische mensen om aan te tonen dat individuen tot grootse dingen in staat zijn. Niet dat we allemaal heldendaden moeten verrichten, ook consumenten kunnen het verschil maken: “Wij moeten de wereld redden: u en ik.” Zijzelf is in ieder geval vastbesloten door te gaan zolang ze er de energie voor heeft.
Een Apache heeft haar daarbij ooit geholpen. Hij schonk haar een klein, zwart, uitgesneden beertje. Sindsdien houdt ze dat tijdens lezingen in haar hand, het geeft haar kracht en moed.
Jane Goodall, Hoop voor de toekomst, uitg. Elmar (verspr. De Standaard), 272 p., 790 fr.
Johanna Blommaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier