Bestsellers en blockbusters
Waarom we het boek vaak beter vinden dan de film? Niet het minst omdat een beetje fantasierijk mens tijdens het lezen zijn eigen ideale cast van acteurs voor zijn geestesoog laat paraderen.
Toen bekend werd dat Renée Zellweger de rol van Bridget Jones zou spelen, schreeuwden de Londense tabloids moord en brand. Stel je voor, een elfjesachtige Texaanse van Zwitsere en Noorse komaf die gestalte zou geven aan een oer-Brits instituut als de calorieëntellende, wodkazwelgende, e-mail- en zelfhulpboekenverslaafde Ms Jones. Als je de London Evening Standard mocht geloven, was Bridget dan weer een verontrustend accurate spiegel voor alle alleenstaande vrouwen ter wereld in hun tegenstrijdige aspiraties om vrij, zelfstandig, slank, efficiënt, gezond levend, sexy en onvoorwaardelijk bemind te zijn. Kortom, Bridget Jones was niet zomaar een fictief personage, maar de spirit of the age zelve. Wat volgde was een regelrecht Bridgetgate, waarbij het gerucht circuleerde dat auteur Helen Fielding zich tegen “lichtgewicht” Zellwegers casting verzet had, wat zijzelf overigens met klem ontkende.
Als je het mij vraagt: veel getoeter om niets. Best een amusant romannetje, daar niet van, maar míjn tijdgeest ademde het niet, Bridgets dagboek. Als late babyboomer haalde ik in de wilde jaren ’70 de mosterd bij Erica Jongs Fear of Flying, zeldzaam doeltreffend vertaald als Het ritsloze nummer. ” The mind wanting freedom, the body wanting sex, sex, sex” beloofde de cover hijgerig. Waar het op neerkwam, was dat Erica’s desperaat losbandige heldin vooral te maken kreeg met heren met remsporen in hun ondergoed, die al begonnen te zingen voor ze het kerkportaal goed en wel betreden hadden, om het nu maar eens beschaafd uit te drukken.
Goed, de wilde seventies zijn een vage herinnering en Erica ziet er tegenwoordig eerder uit als een queen mum dan als een jewish princess, maar vergeleken met de min of meer autobiografische esbattementen van haar heldin destijds zijn Bridgets erotische avonturen in het post-aidstijdperk maar lauwe lammetjespap.
F ear of Flying is godzijdank nooit verfilmd, maar Bridget Jones dus wel. Wat een prent opleverde zoals het boek: pretentieloos, vagelijk amusant en nu en dan echt grappig, met het realiteitsgehalte van een aflevering van Friends. Maar de hamvraag is natuurlijk of Zellweger deugt als de incarnatie van het Britse singledom. De man met wie ik de film ging bekijken, vond van wel. Waarom zou een Texaanse geen Engelse mogen spelen? Daarvoor is ze actrice, daarvoor worden die lui betaald. Kijk, daar kon ik hem volledig in volgen. Werd Zorba, de beroemdste Griek na Homerus, niet gespeeld door een Mexicaan met Ierse roots? Oogstte Meryl Streep geen lof en vele onderscheidingen voor het overtuigend uitkauwen van het ene uitheemse accent na het andere? (” I haad a faarm in Aafricaa…”) Werden we in dezelfde film, Out of Africa dus, niet verondersteld te geloven in Robert Redford als de zeer Britse avonturier Finch-Hatton? Met het Britse accent van Renée zit het overigens wel snor, in die zin dat ze klinkt als Gwyneth Paltrow in Shakespeare in Love: ” I daahnced awwwll night…”
Blijft het beruchte pizza- en milkshakedieet (noem het method eating) dat Zellweger volgde om gestalte te geven aan de gewichtsgeobsedeerde Ms Jones. Daar verschenen in de pers de meest overdreven verhalen over, vooral te wijten aan het feit dat de meeste niet-Britse journalisten niet weten dat één pond 453,6 gram bedraagt. Hoe dan ook, Zellwegers vreetsessies ontlokten Libby Gelman-Waxner, de onbetaalbare columniste van het filmblad Première, de opmerking dat als een man twintig kilo aankomt, het is om een zwaargewicht bokser op zijn retour te spelen, of een ongezond levende Federal Express-koerier die vervolgens schipbreuk lijdt op een onbewoond eiland en spectaculair vermagert. Als een vrouw zoveel aankomt, is het om een single te spelen…
Nu, niemand maakt mij wijs dat Zellweger opzienbarend is verdikt, ook al heeft ze appelwangetjes in de film en zorgt een push-upbeha onder haar doorkijkblouse voor een Sabine Hagedoren-effect. Maar als ze in haar slipje Colin Firth op straat achternaholt (op een koude decembernacht nota bene), zie je dat ze nog altijd het figuur van een ondervoede lolita heeft. “Maar dat is nu juist het punt”, zuchtte mijn metgezel, die zowel Bridget Jones’s Diary als Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus gelezen heeft en zich nu als een kenner ter zake beschouwt. “Met haar 59 kilo is Bridget Jones helemaal niet dik, alleen denkt ze zoals elke vrouw dat ze er met elke gram meer meteen als een waterbuffel uitziet.”
Kan best zijn en ik ben zelfs bereid om toe te geven dat Zellweger een begenadigd comédienne en een aanvaardbare Bridget Jones is, maar míjn Bridget Jones is ze niet. Wat zou het kind zich zorgen maken dat ze niet meer aan de man raakt, ze ziet er geen dag ouder dan 25 uit… En is dit een lichtjes neurotische vrouw die de ene Silk Cut na de andere opsteekt en op eenzame avonden zeven eenheden wodka soldaat maakt? Ga fietsen, bij dit wicht ontbreekt alleen de Mmmm melksnor. Nee, bij Bridget Jones denk ik nog eerder aan Kate Winslet, die is tenminste echt mollig. Of aan dat meisje dat in Secrets and Lies de dochter van Brenda Blethyn speelt. Nee, niet die zwarte natuurlijk, die andere die straatveegster is en doorlopend kijkt alsof er zes maanden slecht weer op komst is. Poets die een beetje op, laat haar wat minder bloeddorstig kijken en je hebt een prima Bridget. Alleen zit je dan met een hoofdactrice met zero box office power, zodat er geen hond naar de film komt kijken.
Maar goed, laat ons er toch maar van uitgaan dat in het geval van Bridget Jones de filmversie grotendeels aan de verwachtingen van de lezers voldoet. Wat, laat ons eerlijk zijn, eerder uitzondering dan regel is. Meer dan de helft van alle films is gebaseerd op romans, novellen of korte verhalen. Waarom zouden scenaristen zich immers uitsloven om een originele story te bedenken als er in de boekwinkel zoveel prima materiaal voor het rapen ligt? Alleen jammer dat je in de meeste bewerkingen bitter weinig terugvindt van wat je in hun literaire voorbeelden nu juist zo bewonderde. Semiotici en andere lui die daar voor doorgeleerd hebben, hebben daar ongetwijfeld een ingewikkelde uitleg voor, maar laten we het er hier maar op houden dat literatuur en film twee media zijn die in de grond niets met elkaar te maken hebben. Meer nog, hoe ambitieuzer en meergelaagd het boek, hoe groter de kans dat de film een overgesimplificeerd afkooksel is.
Wat niet belet dat het vaak net de onverfilmbaar geachte meesterwerken zijn die regisseurs aantrekken, zoals het licht de motten. Neem nu De ontdekking van de hemel. Wat denkt een mens als hij hoort dat Jeroen Krabbé dat allesoverkoepelend magnum opus van Mulisch onder handen gaat nemen? Dat Krabbé, overigens een beste kerel, een beetje gek is. Of ten prooi viel aan een aanval van hubris. Of allebei. Tot in oktober heeft hij het voordeel van de twijfel.
Nu ja, af en toe wil het natuurlijk weleens lukken. Neem nu The Unbearable Lightness of Being, Milan Kundera’s onverbiddelijke bestseller over liefde, erotiek en de Russische invasie in Praag. Een schitterend boek, door Philip Kaufman op bijna miraculeuze wijze tot een schitterende film geadapteerd. Of Ken Keseys One Flew over the Cuckoo’s Nest, veruit de beste Amerikaanse film van Milos Forman, met Jack Nicholson als de rebelse non-conformist die een psychiatrische instelling op stelten zet, maar uiteindelijk het onderspit moet delven voor de ijzige kenau van een hoofdverpleegster, nurse Ratched. In latere films speelde Nichsolson vooral Nicholson. Maar voor elke geslaagde bewerking van een literair meesterwerk kan ik zo tien mislukkingen opnoemen. The Name of the Rose, bijvoorbeeld, naar de onverwachte bestseller van Umberto Eco. U hoeft het natuurlijk niet met mij eens te zijn, maar wat Jean-Jacques Annaud ervan bakte, was toch niet veel meer dan een onhandig vertelde middeleeuwse whodunit. Daar konden zelfs de présence en de prachtige stem van Sean Connery niets aan veranderen, net zo min als de inspanningen van de make-upafdeling, die zich lekker mocht uitleven op de horde gedrochtelijke paters die het Escher-achtige klooster bevolkten.
Wat onvermijdelijk leidt tot de vraag wanneer een verfilming van een boek dan wel geslaagd te noemen is. Daar zou je natuurlijk ook weer geleerde theorieën over zender, ontvanger en medium kunnen bijsleuren. Maar laten we het simpel houden: een filmbewerking deugt, als de regisseur erin slaagt de intenties van de schrijver op de toeschouwers over te brengen. Met andere woorden: als hij ervoor zorgt dat de kijkers zich niet alleen inleven in het verhaal, maar meteen ook kennis maken met de ideeën en levenshouding van de auteur van het boek, net zoals de lezers dat deden.
In die optiek is de recente filmversie van Captain Corelli’s Mandolin een regelrechte stinker. Het boek was dan ook niet minder dan een tour de force: een liefdesverhaal verweven met een kaleidoscopische visie op de Tweede Wereldoorlog in Griekenland, nu eens grappig, dan weer satirisch of dieptragisch, verteld vanuit het standpunt van alle betrokkenen, tot de Griekse eerste minister Metaxas en Il Duce toe. “Blijf daar af”, kreunt een mens inwendig als hij hoort dat John Madden dat hypnotisch boek gaat verfilmen. Maar ja, wat wil je: zo’n man heeft een film gemaakt die zeven oscars kreeg ( Shakespeare in Love) en denkt dus dat hij zich alles kan permitteren. Het resultaat: een flauwe love story die nog het best werkt als een toeristisch promotiefilmpje voor de Griekse dienst voor toerisme.
Dan bracht Anthony Minghella het er in het glamoureuze en stijlvolle The English Patient een stuk beter vanaf, ook al was de film vreselijk lang en had de zogezegd stomende buitenechtelijke relatie tussen twee van de stiffest upperlips van de Britse cinema ( Kristin Scott Thomas en Ralph Fiennes) in hun witte koloniale outfits iets vreemds afstandelijks. Maar het ambitieuze dooreenweven van de verschillende tijdlijnen en Juliette Binoche maakten veel goed. Dat meisje kan alles, zelfs de toeschouwers van Chocolat voor een totale levercrisis behoeden. Een typisch geval overigens van een boek dat pas echt een bestseller werd na het uitkomen van de film.
Het omgekeerde bestaat ook: een film die het niveau van het originele boek spectaculair overstijgt. Grote literatuur kon je Mario Puzo’s bestseller over een maffiadynastie nauwelijks noemen. ” Pretty cheap stuff” noemde Francis Ford CoppolaThe Godfather, maar dat weerhield hem niet om er met Puzo als coscenarist een ijzersterk koningsdrama van te maken over een gangsterbaas die genoodzaakt is zich aan te passen aan de veranderde normen van het naoorlogse Amerika en zijn opvolging opdringt aan zijn onwillige jongste zoon, die zich op zijn beurt tot een genadeloos machtswellustige en dodelijk eenzame controlefreak ontwikkelt. Tegelijk was de film een metafoor voor de verloedering van het Amerika van de vrije onderneming. Het publiek lustte er pap van: bij de oorspronkelijke release bracht de film een miljoen dollar per dag op. Zelfs de maffia was opgezet met de manier waarop de organisatie geportretteerd werd. In de maanden na de première merkte het FBI op dat maffialeden hun bazen ” godfather” begonnen te noemen en de hand te kussen. Een duidelijk geval van life imitates art, want Puzo had die praktijken uit zijn duim gezogen.
The Godfather betekende ook de heropleving van de carrière van Marlon Brando. Puzo had Brando voor ogen toen hij het personage van Vito Corleone bedacht, een keuze waar Coppola volledig achterstond. De studiobazen twijfelden niet aan Brando’s talent, maar vonden de man onbetrouwbaar en een verschrikking om mee te werken. Voor zijn screentest verscheen Brando in kimono en paardenstaart, maar toen hij kleenex in zijn wangen stopte om de manier van praten van de ouder wordende patriarch te creëren, wist iedereen: “Dit is Vito Corleone.” Alles bij elkaar is Brando maar in één derde van de film op het scherm te zien, maar de rol bevestigde zijn reputatie van beste acteur ter wereld.
Robert de Niro deed een screentest voor de rol van de oudste Corleone-zoon, maar Coppola vond zijn vertolking ” too electrifying” en spaarde De Niro op voor het al even magistrale The Godfather II, waarin hij in flashbacks de jonge Vito Corleone speelde. Voor de rol van de jongste zoon werd een talentenjacht georganiseerd die in koortsachtigheid die naar de ideale Scarlett O’Hara evenaarde. Ryan O’Neal was een tijdlang in de running, evenals Warren Beatty en godbetert Robert Redford. Namen die ons in die context enigszins belachelijk voorkomen, omdat het personage Michael Corleone intussen onlosmakelijk verbonden is met de figuur van Al Pacino, toen een nobele onbekende “met een saaie kop, zonder enig charisma”, aldus de studiobazen. Het publiek gaf hen ongelijk.
Misschien is dat wel de definitie van een geslaagde casting: dat je je met geen mogelijkheid een andere acteur in de rol kunt voorstellen. Anthony Hopkins ís Hannibal Lecter. Zonder hem had Hannibal, het vervolg op Silence of the Lambs geen enkele kans op slagen. Vooral omdat in de oorspronkelijke film FBI-agente Clarice Starling het hoofdpersonage was, terwijl in de sequel alle aandacht naar de briljante psychopatische serial killer en gourmetkok Lecter gaat. In die zin was Jodie Foster dan ook perfect vervangbaar door Julianne Moore. Vooral omdat Lecter en Starling elkaar in de sequel pas naar het einde toe daadwerkelijk opnieuw ontmoeten – als Lecter de hersenen van Starlings CIA-nemesis flambeert. Bijgevolg kan er ook geen sprake zijn van de wonderlijke chemie tussen de protagonisten die hun ontmoetingen in het origineel zo opwindend maakte.
Verteltechniek, cameravoering, dialoog en montage: allemaal elementen die een rol spelen bij de vertaling van woord naar beeld. Maar voor de leek is de casting van de personages ongetwijfeld het meest in het oog vallende en tegelijk het meest aanvechtbare. Best mogelijk dat de meeste vrouwen Daniel Day-Lewis een onweerstaanbare Hawkeye vonden; hij zag er dan ook redelijk adembenemend uit in zijn hertsleren leggings. Maar toen ik als elfjarige James Fenimore Coopers onverwoestbare Laatste der Mohikanen las, waren de Nieuwe Man en Gaia nog lang niet aan de orde. Mijn Hawkeye was dus van het viriele zwijgzame Gary Cooper-achtige type, niet zo’n kerel die eruitziet alsof hij aanstonds bij de analist op de sofa moet omdat hij tegen zijn principes een hert heeft neergelegd.
Als doodgewone lezers al zo gehecht zijn aan hun visie op een geliefd boekenpersonage, hoeveel prangender moet het dan niet zijn voor de schrijver? Van Anne Rice, auteur van Interview with the Vampire, is bekend dat ze zich hevig verzette tegen de casting van glamourboy Tom Cruise als de tweehonderdjarige getroebleerde vampier Lestat. Na het zien van de film bood ze prompt haar excuses aan.
Brett Easton Ellis was dan weer in de wolken met de keuze van Welshman Christine Bale als de misogyne Wall-Streetmakelaar en serial killer Patrick Bateman, antiheld van American Psycho. Weer zo’n boek waarvan je je afvraagt hoe iemand het in zijn hoofd haalt om het te verfilmen, maar regisseur Mary Harron verlegde het accent van de weerzinwekkend gedetailleerde moorden naar de absurditeit van de materialistische en door image geobsedeerde levensstijl van de jaren ’80 en maakte van het schandaalboek een inktzwarte sociale satire. Bloedmooie Bale (ooit nog brave borst Laurie in het van lavendel doordrenkte Little Women) was geen voor de hand liggende keuze, maar Harron hield het been stijf, ook al wilden de producers liever Edward Norton, en was er zelfs sprake van dat Leonardo di Caprio de rol zou spelen. Toegegeven, die zou de broker from hell een babyface-achtige perversiteit gegeven hebben, maar nog net op tijd realiseerden de studiobonzen zich dat Di Caprio vooral goed in de markt ligt bij veertienjarige meisjes, die voor American Psycho niet eens een kaartje hadden kunnen kopen.
Christian Bale zit overigens ook in Captain Corelli’s Mandolin, en God mag weten wat auteur Louis de Bernières daarover denkt. Want de wat naïeve visser uit het boek die zich aansluit bij een communistische partizanengroep en meer leden van rivaliserende verzetsbewegingen vermoordt dan Duitsers, is in de film een regelrechte en bovendien razend knappe oorlogsheld, zodat je je afvraagt wat Penelope Cruz in hemelsnaam in die lullige Captain Corelli (een al even miscaste Nicholas Cage) ziet.
Je zou als schrijver voor minder met Hollywood in de clinch gaan. Toen de Britse J.K.Rowling de rechten van de immens succesvolle Harry Potter-reeks aan Time Warner verkocht, eiste ze inspraak in de keuze van het jongetje dat de gebrilde leerling-tovenaar zou spelen. Geen cute Amerikaans kindsterretje, ordoneerde Rowling, zelfs niet Haley Joel Osment, de revelatie van The Sixth Sense. En ook niet de Britse Jamie Bell, alias Billy Elliot, want die was te oud. Uiteindelijk ging de rol naar de elfjarige nieuwkomer Daniel Radcliffe, waarna de discussie kon beginnen over de exacte locatie van Harry’s bliksemvormige litteken: boven zijn linkeroog of midden op z’n voorhoofd.
Ook aan technothrillerauteur Tom Clancy hebben ze in Hollywood een kwaaie klant. ” They didn’t screw it up too much“, concludeerde hij droog toen in 1990 The Hunt for Red October uitkwam, met Alec Baldwin als de jonge CIA-agent Jack Ryan. Maar Harrison Ford, die het personage in Patriot Games en in Clear and Present Danger speelde, vond geen genade in Clancy’s ogen. Te oud, oordeelde hij, en de “onnozelaar” kon niet eens echt met een automatisch pistool schieten.
Wat volgde, was een regelrechte oorlog tussen de koppige Clancy en filmstudio Paramount, die maakte dat een volgende project, de verfilming van The Sum of all Fears, waarin Jack Ryan vice-president van de CIA is, een drankprobleem heeft en op scheiden staat, jarenlang op de lange baan geschoven werd. Uiteindelijk trok Ford zich uit het project terug en werd Ben Affleck voor de rol aangezocht. Met zijn 28 jaar een beetje een bizarre keuze voor de vice-president van de CIA, maar de onvoorspelbare Clancy ontving Affleck met open armen. De schrijver was zelfs bereid de nodige wijzigingen aan het verhaal toe te staan: Jack Ryan wordt opnieuw een jonge CIA-agent, bijgestaan door een oudere mentor, waarschijnlijk gespeeld door Morgan Freeman.
Nee, dan verliep de casting van de tegenspelers van Renée Zellweger in Bridget Jones veel simpeler. In de eerste plaats komen zowel Hugh Grant en Colin Firth met naam in Bridgets dagboek voor, niet het minst omdat Helen Fielding een dikke boon voor beide acteurs heeft. Bovendien speelde Colin Firth in de televisieversie van Jane Austens Pride and Prejudice de smeulende held Darcy, het personage naar wie Fielding haar eigentijdse Marc Darcy modelleerde. Een duidelijk geval van typecasting, dus. Maar lang niet zo duidelijk als Michael Jackson, die in een animatiefilm naar de kinderklassieker The Last Unicorn gecast zou zijn als de stem van, jawel: de wanhopig eenzame laatste eenhoorn…
Linda Asselbergs
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier