Hoe Rwanda 800.000 hectare bos herstelde in 10 jaar tijd
Rwanda herstelde 800.000 hectare bos in minder dan tien jaar. Dat is minder dan de beoogde 2 miljoen hectare, maar toch behoort Rwanda tot de landen die wereldwijd het best presteren.
De inspanningen van Rwanda zijn onderdeel van de Bonn Challenge, een wereldwijde poging om uiterlijk dit jaar 150 miljoen hectare bos en gedegradeerd land te herstellen, en 350 miljoen hectare tegen 2030.
Voor het dichtbevolkte en geografisch kleine Afrikaanse land waren er veel mogelijke hindernissen die een groei van het beboste gebied naar 30 procent van het totale landoppervlak in weg konden zitten.
Naast de beperkte beschikbaarheid van land – Rwanda heeft een oppervlakte van in totaal slechts 2,4 miljoen hectare – kent het land veel steile heuvels en sterke bodemerosie. Daarnaast stookt bijna de gehele bevolking op hout, wat betekent dat bossen productiever moeten worden. Sinds de jaren 1960 nam het beboste gebied af met twee derde. Zeventig procent van het land is bovendien in handen van kleine boeren. De diversiteit aan boomsoorten was bij het begin van de ‘challenge’ laag, evenals de kwaliteit van boomzaden.
800.000 hectare
In 2018 behoorde Rwanda, samen met Zuid-Korea, Costa Rica, Pakistan en China, echter tot de landen met de meest succesvolle herstelprogramma’s. Het wist 800.000 hectare bos te herstellen, bijna de helft van het originele doel, in minder dan tien jaar tijd.
Het succes is deels te danken aan de herstructurering en versterking van het Nationale Zaadcentrum in Huye, dat op ongeveer 133 kilometer afstand van de hoofdstad ligt, in het zuiden van Rwanda.
Het centrum heeft de taak zaden te distribueren, nieuwe zaden te winnen, bomen die slecht groeien te verbeteren en zaad te certificeren. Tot 2014 viel het centrum onder het Rwandese Bestuur voor Ontwikkeling van Dierlijke en Agrarische Bronnen. Maar boeren klaagden dat 90 procent van het geleverde zaad niet opkwam.
Slechte zaden
Emmanuel Nsabimana werkt al veertig jaar voor het Nationale Zaadcentrum. ‘Boeren moesten weinig hebben van het centrum, omdat ze vonden dat het incapabel was en slechte zaden leverde’, zegt hij. ‘De zaden werden vaak teruggestuurd.’
In 2014 werd het centrum onderdeel van het Rwandese ministerie van Bosbouw. En in 2016 werden ook de IUCN en de Duitse overheid – tevens initiatiefnemers van de Bonn Challenge – partner. Om het centrum te versterken ging de IUCN ging daarnaast een partnerschap aan met de Rwandese regering, het Belgisch Ontwikkelingsagentschap (Enabel) en de Universiteit van Rwanda. Dit leidde tot personeelstrainingen, nieuwe apparatuur, nieuwe infrastructuur zoals kassen en het bijhouden van zaadbanken en het verbeteren van de zaadopslag, zegt Jean Pierre Maniriho van de IUCN.
‘Voor deze partners erin stapten, gingen veel dingen niet goed. Zo was er bijvoorbeeld geen koude ruimte, wat slecht was voor de zaden. Ook waren er maar twee personeelsleden en de voorraad was oud. Maar dat is langzaamaan allemaal verbeterd’, zegt Floribert Manayabagabo. Hij maakt de geoogste zaden verzendklaar voor de markt.
Laboratorium
Manayabagabo zegt dat het succesverhaal te danken is aan een combinatie van goede partnerschappen, die ervoor gezorgd heeft dat het centrum nu een goede infrastructuur heeft, inclusief kwekerijen, een laboratorium, een moderne koude ruimte en vijf fulltime medewerkers.
Dertig procent van de zaden komt momenteel uit negentig jaar oude arboretum van Ruhande, dat 200 hectare groot is en ligt rondom de Universiteit van Rwanda. De zaden uit het arboretum komen van 207 exotische en inheemse soorten, zegt Emmanuel Niyigena, veldwerker van het centrum. De overige zaden worden onder meer geleverd door negen coöperaties die gelinkt zijn aan de bosbouw in Rwanda, en geïmporteerd uit Kenia.
Succesvolle samenwerking
Eric Kazubwenge is inspecteur in het Nationale Zaadcentrum, waar hij verantwoordelijk is voor kwaliteitscontrole. ‘Normaal gesproken gebeurt dat door te controleren of ze niet beschadigd zijn. Daarna doen we testen in het laboratorium, voordat we ze verder testen in de kwekerij.’ Kazubwenge volgde zijn opleiding deels in Kenia en via de IUCN.
Hij vertelt dat het vroeger lastig was voor de coöperaties om goede zaden te leveren, omdat ze goede en slechte kwaliteit moeilijk konden onderscheiden. Het zaadcentrum had destijds ook niet de capaciteit om testen te doen, omdat het slecht was uitgerust. Die beperkingen zijn er nu niet meer. ‘Onze voorraad bestaat nu uit kwalitatief goede zaden, dankzij de samenwerking en opleidingen die we gedaan hebben, zegt Janviere Muhayima. Hij is bij het zaadcentrum verantwoordelijk voor voorraadbeheer.
Toekomst
Naast het verbeteren van het Nationale Zaadcentrum, werd ook de informatieverstrekking aan de boeren verbeterd. ‘We krijgen nu geen klachten meer van boeren. De zaden reageren goed in de bodem.’
Kazubwenge hoopt dat het centrum in de toekomst met geavanceerde technologie kan gaan werken, waarmee hij genetisch onderzoek en analyses kan doen. ‘Dan kunnen we meer kennis opbouwen over de compatibiliteit van zaden op grond van hun herkomst.’
Maniriho zegt dat Rwanda goed op weg is om regionaal een leidende rol te gaan spelen op het gebied van zaden. ‘Ontbossing is een wereldwijde uitdaging. Burundi of Malawi kampen met dezelfde problematiek als Rwanda. We importeren nu zaden uit Kenia, maar straks importeren landen misschien zaden uit Rwanda. Als we dit soort connecties aangaan, versterken we de wederkerige partnerschappen en hoeven we wellicht geen geld meer uit te geven aan zaden die we nu soms van overzee moeten betrekken, omdat we ze zelf niet kunnen produceren.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier