Jesse Brouns
‘De modeweken in september gaan door als gepland, maar allicht zonder megaspektakels’
De modesteden maken zich op voor hun halfjaarlijkse hoogmis. Maar het virus kijkt mee. Alles moet dus kleiner en met afstandsregels. Een beetje zoals het ooit begon?
De modeweken in september gaan door als gepland, maar allicht zonder megaspektakels met honderden toeschouwers in het Grand Palais, het Louvre of het sportstadion van Bercy. Milaan en Parijs kiezen dit seizoen voor een combinatie van digitale presentaties, one-on-one afspraken en veelal kleine shows met weinig of geen publiek. In dat laatste geval keren we een beetje terug naar het glorieuze verleden van de mode.
De eerste defilés dateren van rond 1860. Charles Frederick Worth, een uitgeweken Brit, was de eerste couturier die zijn klanten uitnodigde in zijn salons in rue de la Paix. Ze kregen er zijn nieuwe creaties te zien op levende, bewegende modellen. Het defilé werd een plek waar je moest worden gezien, en waar de beau monde met een glas champagne in de hand roddels kon uitwisselen.
De modeweken in september gaan door als gepland, maar allicht zonder megaspektakels.
De modeweek, met shows van verscheidene huizen en ontwerpers, is dan weer een Amerikaanse uitvinding. Te beginnen met de Press Week van New York, in 1943. Reizen naar Parijs was tijdens de Tweede Wereldoorlog niet zonder gevaar, daarom promootten de Amerikanen hun eigen textielindustrie, met shows in warenhuizen. Parijs begon meteen na de oorlog, nog in 1945, met de coutureweek. De reguliere modeweek, met prêt-à-porter, werd pas in 1973 in het leven geroepen door de Chambre Syndicale de la Haute Couture. Die koepelorganisatie is opgericht in 1868 en was de voorganger van de Fédération de la Haute Couture et de la Mode, die nog altijd de shows organiseert.
Ondergronds defilé
Het salon bleef tot ver in de twintigste eeuw de geprefereerde locatie voor shows, zeker voor de couture. De shows waren zelden spectaculair. De modellen droegen vaak een nummer, en een annonceur gaf kort uitleg bij elk ensemble. De klanten werden mettertijd aangevuld met journalisten, en nog later met fotografen. Die laatsten stonden aan weerszijden van de catwalk opgesteld, niet ervoor, zoals tegenwoordig.
Toen de shows groter werden, weken de belangrijkste huizen uit naar balzalen van hotels, en vervolgens naar reusachtige witte tenten — op een binnenkoer van het Louvre, in Parijs, of in Bryant Park in New York. In Milaan kregen veel shows een plek in de sindsdien afgebroken tentoonstellingspaleizen. In Parijs werd in de jaren negentig het ondergrondse winkelcentrum Carrousel du Louvre gebouwd, met twee grote zalen die specifiek voor defilés waren bestemd. Maar toen dat complex werd ingehuldigd, was er eigenlijk geen behoefte meer aan. Ontwerpers als Martin Margiela waren uitgezwermd naar verlaten metrostations en bouwvallige theaters. Toen Virgil Abloh vorig jaar de zalen van de Carrousel du Louvre gebruikte voor twee shows van Off-White, was dat voor journalisten met al wat jaren op de teller als een reis terug in de tijd.
Het salon bestaat nog. Chanel showt de haute couture nu en dan in het hoofdkwartier van rue Cambon. Schiaparelli gebruikte tot vorig jaar de opulente salons met zicht op de kolom van Place Vendôme voor shows. Hedi Slimane showde zijn afscheidscollectie bij Saint Laurent in het perfect gerenoveerde hôtel particulier, waar hij zijn atelier in had ondergebracht.
Tenzij er in extremis nog iets misloopt, en dat is best mogelijk, troept het modecircus eind september weer samen. In kleinere spektakels en met de nodige afstand. Op vergulde stoeltjes, onder vergulde lambriseringen. Nostalgisch naar vroeger, dat zeker, maar toch eerder naar pakweg 2018 dan naar 1868.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier