Architect Stéphane Beel: ‘Geen voeling hebben met het leven en de wereld naast het architectenmilieu, wreekt zich in je ontwerpen’
Stéphane Beel (68) studeerde architectuur in Gent en verzorgde naast woningen en appartementen talloze publieke gebouwen in zijn carrière. Een van de bekendste daarvan, het Roger Raveel Museum in Zulte, bestaat 25 jaar en viert dat nog tot eind 2024 met verschillende expo’s en evenementen.
Onvoorwaardelijke liefde
‘Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef hoe geprivilegieerd mijn jeugd was. Een liefdevolle moeder die onder meer elke dag kookte met wat de moestuin bood, een vader die ons mee de wijde wereld in nam toen dat verre van gebruikelijk was en zelfs een bescheiden zwembad liet installeren – dan mag je van geluk spreken. Maar het mooist was de onvoorwaardelijke liefde tussen mijn ouders. Dat ze die zelfs op hoge leeftijd nog uitspraken en voedden, inspireert vandaag mijn eigen relaties met mensen. Of het nu om mijn echtgenote gaat of vrienden, je moet het vuur brandend te houden.’
Pen en papier
‘Mijn vulpen is mijn vrijheid. Bij het ontwerpen ben ik met honderd-en-een dingen tegelijk bezig. Met het plan zelf en alle technische berekeningen, maar ook met de sfeer, het licht, de organisatie binnenin en de kostprijs. Allerlei bedenkingen en inspirerende woorden flitsen door mijn hoofd, en dan moet ik die meteen noteren of ik ben ze kwijt. Op een computer kan ik nooit al mijn gedachtesprongen volgen, maar dankzij mijn Meisterstück kan ik alles op één blad papier samenbrengen.’
Meerwaarde
‘Mijn vak draait om genoegdoening geven. Dat is het verschil tussen een architect en een kunstenaar, die enkel naar zichzelf moet luisteren. Tegelijk vind ik dat we de opdracht in vraag moeten stellen en verder gaan dan de initiële briefing. Anders doe je precies wat de bouwheer vraagt, maar voeg je vanuit je eigen kennis en kunde niets toe. Daar gaat het over voor mij: gebouwen ontwerpen die een bepaalde meerwaarde hebben, zelfs al roepen je ideeën in eerste instantie weerstand op.’
Zonder die ziekte van mijn centraal zenuwstelsel was het succes me misschien naar het hoofd gestegen.
Inlevingsvermogen
‘Een architect moet mensenkennis hebben. Of je nu een gevangenis bouwt, een museum of een psychiatrisch centrum, de uitdaging is altijd om je te verplaatsen in de mensen die een gebouw zullen gebruiken. Daarom ben ik blij dat ik in mijn studententijd ’s nachts bijkluste als taxichauffeur en als jonge gast op werkvakantie ging in landen als Joegoslavië en Zuid-Afrika. Geen voeling hebben met het leven en de wereld naast het architectenmilieu, wreekt zich in je ontwerpen.’
Pragmatisme
‘Ik ben mede wie ik ben dankzij mijn oma langs moederskant. Toen haar gezin moest vluchten tijdens de oorlog, bereidde ze de avond voordien een feestmaal met haar beste porselein, zilverwerk en kristal, en achteraf liet ze de afwas gewoon staan. Zo raakten de kinderen niet in paniek en stond alles er ook nog toen ze weer thuiskwamen. Dat pragmatisme heb ik overgenomen: ik wil overal het beste van maken en negatieve zaken in iets positiefs omkeren. Dat geldt voor mijn werk en de manier waarop ik omga met beperkingen, maar evengoed voor de ziekte die op mijn dertigste werd vastgesteld aan mijn centraal zenuwstelsel. Had ik die niet gehad, dan was het succes me misschien naar het hoofd gestegen en was ik nu een verwaande, gevoelloze etter.’
Leren discussiëren
‘Discussiëren is verrijkend. Allebei je opinie geven, argumenteren waarom je het niet eens bent met elkaar en zo bij een totaal nieuwe redenering uitkomen – voor mij is dat een haast wonderbaarlijke ervaring. Maar dat heb ik in de loop van mijn leven wel moeten leren. Mijn moeder herinnerde zich het rumoer in het notariaat van mijn grootvader, waardoor ze discussies vermeed. Maar niet van gedachten wisselen omdat je bang bent voor ruzie, dat is jammer.’
Maximalisme en minimalisme
‘Ik zie mezelf als een maximalist. Door de sereniteit van mijn ontwerpen denken anderen vaak juist aan minimalisme, maar mijn hoofdzorg is niet hoe gebouwen eruitzien, wel dat ze verschillende functies toelaten en mogelijkheden creëren. Dat vergt eenvoudige structuren met een duidelijk grondplan, want dan zijn mensen vrij om er hun eigen ding mee te doen. Het laatste wat ik wil, is gebruiksvoorschriften opleggen. Een gebouw moet leven, met alle onrust, chaos en oneigenlijke toepassingen van dien.’
Ruimte voor groei
‘Alles is een vingeroefening voor je volgende project. Al doende leer je altijd iets bij, waardoor je volgende ontwerp nog beter zal zijn. Daarom raad ik jonge architecten ook aan om geduld te hebben: gun jezelf tijd om te groeien, en aanvaard dat het altijd beter kan. Perfectie nastreven en je niet kunnen neerleggen bij tekortkomingen, dat maakt alleen maar ongelukkig.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier