Proust in Luik op zoek naar de verloren tijd

De schrijver en de Waalse stad : op het eerste gezicht een vreemde combinatie. Tot blijkt dat Marcel Proust van alle tijden, maar misschien ook van alle plaatsen is.

Mark Gielen / foto’s Jan Caudron

Herfst, de stadsdrukte is onhoorbaar. In dit labyrint van stille hoeken en nauwe stegen, die met hun traag ritme doodlopen tegen de heuvel van de Citadelle, lijkt het wel of ik ronddool in een dorp : witte gevels als in een begijnhof, armemensenhuisjes, Mariabeelden in een nis. Devotie wint het in de impasses van Luik van de reclame in de winkelstraten. Tussen de gevallen bladeren op een binnenkoer ligt speelgoed, een fietsje, een glijbaan. Ik ben niet op zoek naar Proust, maar plots is hij daar : een gesloten deur, in de hoek een lelijke plastieken bloempot met geraniums, waarvan de laatste blaadjes hun roodblozende gloed verliezen. In het venster boven het houtwerk verdicht de hemel zich tot een tuin van bloemen die boven de daken bloeit. Het glas weerspiegelt de gevels en de wolken, zoals de glasramen van Amiens of die van een onbeduidend kerkje, als een illusie van geluk. Achter het raam huizen taferelen van behaaglijke warmte, ?comme une exposition de cent tableaux hollandais juxtaposés?. Maar het mooist zijn de wekkers die op de balk staan, allemaal met hun rug naar me toegekeerd. Ik kan niet zien of ze tikken of stilstaan, maar in deze paar seconden rolt de hele rijkdom van een roman voorbij, vertraagt de tijd, stollen de drieduizend bladzijden van A la recherche du temps perdu in dit ene beeld, en weet ik dat je Proust overal kan tegenkomen.

Dat gebeurt zelfs op één van de 374 trappen van de Montagne de Bueren, een steile klim naar de Citadelle boven de stad. Al vlug ben ik buiten adem, dit is niets voor een schrijver die aan astma leed. Een stel schoolmeisjes komt spelend en lachend naar beneden. ?Les jeunes filles en fleurs?, denk ik onwillekeurig : een blondje met krullen, twee zwartjes, verschillende ogen, even snel zijn ze weer weg. Maar mijn herinnering zal blijven, zoals voor de jonge verteller in de roman die op de zeedijk van Balbec na veel tobben en associëren uit het bonte gezelschap op die ene Albertine verliefd zal worden. Halfweg de trappen ontmoet ik Antonia di Giovanni, een van de vele Italiaanse inwijkelingen in la ville ardente. ?Alle dagen inkopen doen, alle dagen op en af. Die trappen houden me jong?, zegt de oude vrouw. Aan haar huisje tegen de heuvelflank toont ze me het tuintje waar ze groenten kweekt. Ik heb er een magistraal uitzicht : een zilveren lint van water, bruggen over de stroom, de stad in de vallei. Het lijkt op de Seine, het lijkt wel Parijs. Maar het is de Maas die glinstert in de zon, het is het vurige Liège, een kolen- en staalstad met een zwartgeblakerde reputatie. Maar dat beeld is onterecht : Luik is gastvrij en koestert het aureool van een kunststad. Bijna een jaar lang organiseert ze nu zelfs een Saison Proust.

Dat verrast me : in oktober 1902, vier jaar voor Proust met het neerschrijven van Op zoek naar de verloren tijd begint, vertrekt hij voor z’n laatste culturele reis, naar België en Nederland, op zoek naar schilderijen van Rubens en Rembrandt, Memling, Vermeer en Van Dyck. In Brugge ziet hij de Vlaamse primitieven, langs Gent en Antwerpen reist hij naar de Hollandse steden : Dordrecht dat hem bevalt, Rotterdam en Delft, ook Amsterdam en Volendam doet hij aan, en Den Haag en Haarlem om er les Hals te bewonderen. Al die beelden heeft hij opgezogen en bewaard in z’n geheugen om ze later, als een heremiet in z’n schrijverskamer, opnieuw op te roepen, zich te herinneren, te transformeren en weer prijs te geven in die ene grote, tijdeloze, overdadige en eindeloze roman. Wat Proust schrijft over de schilderkunst, geldt ook voor zijn schrijverschap : ?l’Art de peindre n’est que l’art d’exprimer l’invisible par le visible.? Proust observeert de wereld om een oeuvre te scheppen.

Maar nergens in zijn boek vind ik een spoor van Luik. Misschien is hij er ooit gepasseerd met de trein, toen hij met z’n moeder onderweg was naar het kuuroord Bad Kreuznach. Waarom dan zo’n groots opgezette Saison Proust ? Georges Goldine lacht alsof hij mijn scepsis verwacht heeft. Hij is vice-president van Le grand Liège, een vereniging die de culturele organisaties van de stad omvat, en vader van het idee Saison Proust : ?Of hij ooit in Luik is geweest, doet er toch niet toe ? Ik heb gezocht naar een cultureel thema dat de hele stad bijeenbrengt, van gastronomie over muziek naar geneeskunde. Die hele kosmos zit in zijn boek. Proust is uniek in de literatuur, hij overstijgt zijn grenzen in een veelheid aan thematieken en domeinen van de kunst. Opera, theater, universiteit, restaurants en literaire kringen, iedereen doet mee. Zo kan een colloquium over astma even goed als romanisten die een salon uit Prousts tijd reconstrueren : een interieur als dat van Madame Verdurin met muziek van Vinteuil, dat romanpersonage waarin Reynaldo Hahn, Fauré en misschien een vleugje van de Luikenaar César Franck is opgegaan. Een rode draad in de Saison Proust is er evenwel niet, zelfs Prousts 75-jarig overlijden is een minimale aanleiding. Hij zei : ?l’Art, c’est une beauté?, dat is een intense manier om te zeggen dat het echte leven schepping is. Zo willen wij een seizoen lang een ambiance scheppen waarin de samenhang van alle kunsten kan rijpen. Dat is moeilijk uit te leggen, maar het begint bij de affiches in het straatbeeld, bij de afwisseling van de tentoonstellingen, de stemming onder de mensen, en het eindigt bij de boekhandel waar Prousts boeken verrassend goed verkopen. De magie is dat bij Proust alles samenhangt. Daarom is hij een unieke kans om de mensen bijeen te brengen.?

Over de voetgangersbrug La Passerelle trek ik naar de volkswijk Outre-Meuse, een vrije republiek waar volksheld Tchantchès is geboren, maar ook Simenon, van wie op een pleintje een borstbeeld met afgebroken pijp staat. Ik drink een thee in het migrantencafé Le Grétry, waar kaartspelers in toevallige combinaties van harten en drie andere symbolen de tijd doden. Ik bestel een thee en kan niet anders dan denken aan het verhaal dat iedereen kent : het verhaal van het moment waarop de verteller in de roman achteloos een madeleinekoekje in z’n thee sopt en in een flits van herinneringen z’n verloren kinderjaren weet op te roepen. Het is het bekendste verhaal uit de Recherche, maar er is zoveel meer in de roman die z’n geheimen maar beetje bij beetje prijsgeeft, net zoals een geraffineerde maaltijd of een exquise wijn slechts langzaam z’n raadsels laat ontfutselen. In drieduizend pagina’s heeft Proust overal geuren en smaken uitgestrooid, de roman zit barstensvol associaties tussen culinair genot en herinneringen. Van de familiemaaltijden die Françoise klaarmaakt tot de mondaine recepties is Prousts oeuvre doorspekt met gerechten die ons binnenloodsen in een vervlogen epoche. Zo geeft Madame Verdurin geen diners, maar ?woensdagen?, waarop een kring van artiesten en wetenschappers een ijdele clan rond de gastvrouw vormt. Zo is de theeceremonie van Odette de Crécy, la dame en rose, een geprivilegieerd moment voor het ontwaken van de zinnen, een initiatie in de liefde, ?une occasion de nous réunir?. Zo ook krijgen maaltijden pas echt hun waarachtige charme van eenvoud en verfijning aan de aristocratische tafel van de hertogin de Guermantes. En altijd is er een discours de la table, een amalgaam van woorden, nietszeggende weetjes en charmante conversaties, gesprekken vol emoties die toegang geven tot bevoorrechte ogenblikken van levenskunst. De spijskaart is een uitnodiging tot een tijdperk, tot een mijmering over het voorbijvliedend leven. De genietingen van de tafel zijn een van de sleutels tot Op zoek naar de verloren tijd. Ik blader nog wat in een van de zeven delen van de roman, en krijg in het geelgerookte interieur van Café Lequet een Luikse specialiteit voorgeschoteld : bouletten met frietjes, begeleid door een salade in vinaigrette.

Et si vous venez le weekend prochain, ce sera meilleur?, had de galante stem aan de telefoon gezegd. Geen mercredi bij madame Verdurin, maar een weekendje gastronomie in de Ardennen, het is een goede gelegenheid om de Saison Proust ook gastronomisch te genieten. Voorbij Luik begint langzaam de inwijding : kronkelend langs de meanders van de Ourthe rijd ik door een steengekapt land dat een oude industrie verraadt. Tussen de dorpen met middeleeuwse namen (met een x, zoals Xhoris of Xignesse) ligt in Comblain-la-Tour de Hostellerie Saint-Roch : witte vakwerkgevel, rode baksteen rond de vensters. Een machtige kastanjelaar, in de zomer moet de gevel een waterval van trossen klimop en bloemen zijn. Er bloeit geen meidoornhaag, maar binnen geurt het naar bloemen en essences. Als in een verre herinnering ontvangt de dame des huizes me in de fonkeling van glas en spiegels. Nicole Dernouchamps‘ gastvrijheid is die van de stem aan de telefoon, ze straalt als de hertogin Oriane de Guermantes, ?un personnage de laterne magique?, gedistingeerd, met een naam die baadt ?dans un coucher de soleil?. Het is hier ?tant de chaleur, de parfums et de fleurs?, zoals bij de Swanns thuis : een hotel als een doolhof met hoekjes en gangen, een klein museum vol meubels en antiek, met schilderijen, porselein en een collectie beeldjes van de heilige Rochus, pestheilige en beschermer van de pelgrims. In de kamer verspreiden de gedroogde bloemen een aroma van geborgenheid. Nachten heten hier bijna proustiaans des nuitées.

Echtgenoot Francis is maître cuisinier de Belgique en antiekverzamelaar, met zijn snor lijkt hij wel le gourmet Charles Swann. Met zoon Fréderique tekent hij voor een Franse en klassieke keuken. ?Veel Proust heb ik niet gelezen, op school hebben ze dat eerder ontmoedigd. Hij is niet voor iedereen weggelegd. Het idee Saison Proust vond ik geniaal, maar wat te doen ? In het begin had ik echt geen inspiratie. Tot ik begon te lezen, dat was een ontdekking én een herkenning : alle gerechten waar hij van hield, zien er goed uit. Je krijgt zin om te eten. De maaltijden van grootmoeder of van Françoise zijn niet gecompliceerd. Zo’n perdreaux aux champagne, dat is het vakmanschap van de echte kok. Al die gerechten zijn evenzovele odes aan de klassieke keuken. Escoffier blijft de bijbel, ook al weten we dat we moeten evolueren. Maar je moet het doen op de juiste manier, niet excentriek. Proust, dat is la cuisine retrouvé. En er is het plezier om het cliënteel die gerechten uit een vorige eeuw voor te schotelen. Zo’n feuilletté croustade de ris de veau, veel mensen generen zich om dat te bestellen. Zonder Proust is het té klassiek, nu ontdekken ze zonder schaamte al die smaken en geuren : ‘Qu’est-ce-que c’est bon ! ‘ Een goeie consommé, wat is daar mis mee ? Wat is er beter en simpeler dan een turbot grillé ? Op de kaart staat artisjokkenhart met bospaddestoelen in een mousselinesaus : Proust zal dat wel nooit gegeten hebben, maar ik denk dat hij het zou appreciëren. Het geheim is nog altijd de magie van de eenvoud !?

Zo ontdekt ook de verteller op het eind van de roman dat de essentie van het diner de gerechten zelf zijn, eerlijk en simpel zoals de kleine jongen ook de toewijding van Françoise had bewonderd : zij is misschien wel een van de belangrijkste personages die hem inwijden in de kunst van het genieten. In zijn geboortehuis in Auteuil of op vakantie bij tante Léonie in Combray ontdekt hij via geuren en smaken een stuk van de wereld. Haar boeuf mode is een volmaakt kunstwerkje, elk gerecht is een gastronomisch chef d’oeuvre. In het kleine universum van haar keuken, ?son petit temple de Vénus?, bereidt Françoise subtiele gerechten, ze gebruikt het wisselen van de seizoenen. Voor Proust is de kok de gelijke van de kunstenaar, die uit de producten van de aarde een kunstwerk maakt.

Buiten tikt het water van de Ourthe als de tijd onherroepelijk voorbij, de tafel is kostelijk gedekt, opgesmukt met kaarsen, glazen en een bloementuil die uit de roman lijkt weggeplukt. Met mijn gastheer verdwaal ik in Prousts culinaire genietingen. ?Natuurlijk zal ik met Proust de seizoenen volgen. Nu serveer ik canard sauvage aux airelles du pays. Maar opdat de mensen zouden kunnen kiezen, is er ook boeuf stroganoff in een roomsaus. Bouillabaisse of forel met amandelnootjes maak ik niet, daar komen de mensen niet voor. Ook geen petites madeleines, dat zal iedereen wel doen. Maar ik wil wel aan de wensen van de klanten tegemoetkomen.? En welke heerlijkheden uit Prousts keuken brengen voorjaar en zomer ? Asperges, de ?groenten in de adelstand? die in de roman zo’n cruciale rol spelen ? ?Mei wordt zeker een aspergemaand?, lacht de meesterkok. ?Oesters degusteren is bij Proust communier avec la vie de la mer. En de kreeft, le homard flambé au feu éternel, is in haar roze kleur een bron van verlangen. Niet iedereen wil oesters eten, het is ook meer een stads- dan een plattelandsproduct, ik kies er niet voor. Maar de mensen zijn wel dol op kreeft, en daar zal ik zeker iets mee doen.?

Voor het dessert krijg ik nog een pudding Nesselrode, crème fouettée en Marasquin, even fijn als de zinnen uit de roman kostbaar zijn. Het genot van de maaltijd, een symfonie voor alle zintuigen, versmelt met het plezier van de bediening. Grote gastronomie is alchemie. De vreugde voor het oog, het rinkelend bestek, het prevelen van de andere gasten en de echo van het kristal : alle zintuigen worden verleid, op de proef gesteld en uiteindelijk bevredigd.

Luik is ook een ville d’art, met kerkschatten zoals de doopvont in Saint Barthélémy, het Curtius-museum en het Musée d’art Religieux et d’art Mosan. Het kan niet anders of tal van tentoonstellingen brengen thema’s die Proust hebben gefascineerd : glas, foto’s van Paul Nadar, uurwerken, schilderijen. En Luik is muziek, de stad van Isaye en Grétry, die op de oude briefjes van duizend frank staat en al bijna vergeten is. Het is een stad van opera, jazz en een bonte verzameling chansonniers en gelegenheidszangers. Stilaan wordt het nacht en ik dwaal door de straten van Le Carré, met z’n boetieken, restaurants en cafés het hart van la ville ardente. Een late orgeldraaier lijkt ontsnapt uit Schuberts Winterreise. Ik stap binnen in Aux Seigneur d’Amay, waar Brel wel eens kwam. In een hoek van het afgelegen café zitten z’n erfgenamen, een pianist en contrabassist. Ze spelen Il neige sur Liège. Aan de wand van het 16de-eeuwse patriciërshuis hangen religieuze schilderijen. Vreemd hoe ik met iedereen in gesprek raak. ?Dit is ons huis, Luikenaars vinden feesten uit om toch maar plezier te maken?, lacht iemand me toe. Een deftige heer die is ontsnapt uit Prousts universum van Sodoma en Gomorra omhelst me en betoogt dat openheid ?typiquement liègeois? is. ?C’est une ville maft?, giert de dronkaard in koeterwaals, en drukt me tegen de borst. Een vrouw zingt bluesnummers, een kerel een smartlap. ?La Musique?, schrijft Proust, is ?la communication des âmes?. Als ik in het donker naar mijn slaapstede slenter, bedenk ik dat hij op zijn reis naar Duitsland misschien van de trein had moeten stappen. Voor ons loopt de omweg naar Proust dezer dagen langs Luik, maar uiteindelijk is het doel van de reis toch altijd opnieuw de roman.

Nicole en Francis Dernouchamps. Hij is maître cuisinier de Belgique en antiekverzamelaar, met zijn snor lijkt hij wel le gourmet Charles Swann. Proust, dat is la cuisine retrouvé. Het is een plezier om gerechten uit een vorige eeuw op te dienen. Zo’n f

Dit labyrint van stille hoeken en nauwe stegen die met hun traag ritme doodlopen tegen de heuvel van de Citadelle, lijkt eerder een dorp.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content