DE PECHSTROOK VAN HET LEVEN

Op de loopband : stilstaand stappen als therapie om vooruitgang te maken. © Karel Duerinckx

Journalist Bernard Van De Popeliere verbleef na een motorongeluk zes maanden in het revalidatiecentrum van het UZ Gent. Daar werden niet alleen zijn benen een stuk beter, hij werd er ook een beter mens. Dat hoopt hij tenminste.

Die ochtend in het revalidatiecentrum schuif ik in de rolstoel aan bij medepatiënten met dwarslaesies. Hun tafel staat hoger zodat ze er met de elektrische rolstoel onder kunnen. Een dwarslaesie is de onderbreking van de zenuwbanen in het ruggenmerg wegens een breuk van nek of ruggengraat, met gedeeltelijke of gehele verlamming als gevolg. Op het gelijkvloers van K7, het revalidatiecentrum van het UZ Gent, verblijven mensen met dwarslaesies, amputaties en polytrauma. Ik behoor tot de laatste categorie : twee gebroken benen waarvan het linker ernstig en een dropvoet wegens zenuwschade. Wat betekent dat de linkervoet deels verlamd is : hij hangt naar beneden. Gewoonlijk ontbijt ik bij het raam met Frederik die net als ik met een gestrekt been in een rolstoel zit. Rond zijn gezwollen been zit een fixator, een metalen raamwerk, om de breuken op hun plaats te houden. De tafels aan de ramen zijn bezet. Frederik grijnst. Ten gevolge van zijn werkongeval ontbreken zijn twee voorste tanden. Hij raakte ook erg verbrand. Als kraanman werd hij geraakt door een gasfles die in een hoop schroot zat die een andere kraanman platkneep. De fles ontplofte en vloog dertig meter ver, tot in Frederiks cabine. Frederik is niet zijn echte naam, omwille van hun privacy hebben in dit verhaal alle medepatiënten een pseudoniem.

Aan de tafel bij de dwarslaesies zit mijn nieuwe overbuurvrouw in een elektrische rolstoel. Ze heeft rond haar hoofd een halo fixator die met vier ijzeren stangen verbonden is met een korset om haar hoofd vast te zetten. Omdat ze niet naar beneden kan kijken, wordt haar ontbijt op een bankje op de tafel gezet zodat ze het kan zien. Paquito (zijn echte naam is even ongewoon) is een jongeman die rechtlijnig denkt en tegelijk wonderlijke gedachtesprongen maakt. “Wat is u overkomen, mevrouw ?”, vraagt hij aan Madeleine.

Ze vertelde me dat ze op de pechstrook was gestopt omdat er een lampje op het dashboard flikkerde. Seconden later reed een vrachtwagen over haar auto. Nek gebroken. De twee kleinkinderen die op de achterbank zaten overleefden de klap.

“Ik stond op de pechstrook en werd aangereden door een camion“, vat Madeleine haar verhaal samen. “Maar had je wel pech ?”, vraagt Paquito. “Je mag enkel stoppen op de pechstrook als je echt pech hebt !” Ze had tweemaal pech, denk ik. Ik heb zin om zowel Madeleine als Paquito te knuffelen. Sinds ik in het revalidatiecentrum verblijf, overkomt me dat vaker. Ik doe het niet en zeg evenmin : “We staan samen op de pechstrook van het leven.” Die metafoor zou Paquito verwarren en leiden tot een ingewikkelde discussie. “Smakelijk, mevrouw”, zegt hij. Sommigen zullen op de pechstrook van het leven blijven. Zelf zal ik na zes maanden het revalidatiecentrum verlaten, steunend op een wandelstok.

NACHTELIJKE TRAAN

Ik was 23 jaar lang een voorzichtige, defensieve motorrijder. Tot die 29ste juni van vorig jaar. Mijn zus had een barbecue voor haar vrienden zijspanrijders gegeven en hoewel ik een solorijder was, werd ik uitgenodigd. ’s Avonds reed ik terug naar huis. Ik dronk nooit als ik moest rijden. Ik reed met 70 kilometer per uur toen er plots een auto uit een zijstraat de voorrangsweg opdraaide. Een botsing was onvermijdelijk. Ik vloog door de lucht, landde onzacht en werd naar het ziekenhuis van Deinze gebracht. Waar de chirurgen me vertelden dat ik twee gebroken benen en een dropvoet had. Ik ontwaakte op intensieve zorgen met een fixator rond mijn verbrijzelde linkerbeen en -knie en een pin in mijn rechterdijbeen. De verpleegsters waren vrolijk : blijkbaar had ik bij het ontwaken uit de narcose rare dingen gezegd, wat niet ongebruikelijk is. Ze wilden niet zeggen wat ik had uitgekraamd. Ik hoop dat het niet onfatsoenlijk was.

Mijn broer en zus trokken bleek weg toen ze me zagen. Ik maakte een flauw grapje dat ook onfatsoenlijk was. “Als zij die barbecue niet had gegeven, lag ik hier niet”, grijnsde ik tegen mijn broer. Mijn zus kreeg tranen in de ogen en voor het eerst in decennia knuffelde ik haar. Sindsdien kus ik haar elke keer als we elkaar zien, zo is er toch iets goeds van het ongeval gekomen.

In Deinze lag ik twee maanden in een kamer met uitzicht op twee muren en een plat dak. Mijn linkerbeen werd met een hoop schroeven en platen aan elkaar gezet. Na een tijd kon ik met een looprek naar het toilet sukkelen, na zes weken kon ik mijn knie in een hoek van 50 graden plooien. De meeste nachten lag ik wakker en als het heel donker was, vloeide er een traan. Ik dacht dat mannen niet huilden maar nadat ik in het revalidatiecentrum belandde, kreeg ik vaker tranen in de ogen. Soms van blijdschap, soms door medepatiënten die er erger aan toe waren en toch de moed niet opgaven. En bleven lachen.

IN DE HANDEN VAN MAGIËRS

Na zeven weken ziekenhuis verkas ik naar het revalidatiecentrum. Het is september, de zon schijnt en de rode gevel van K7 doet denken aan de Provence. Ik jank bijna wanneer mijn zus me uit de auto in de rolstoel helpt. Ook door wat ze nog voor me doet : de administratieve rompslomp van verzekeringen, de was, mijn koelkast vullen om onsmakelijke ziekenhuismaaltijden aan te vullen…

De eerste maand deel ik een kamer. Het bureau van mijn kamergenoot staat vol knuffelbeesten en foto’s. Wat erop wijst dat hij hier al een tijd is. Negen maanden, blijkt. Frank is een vijftiger die stil praat en ernstig kijkt. Hij is verlamd vanaf zijn middel. In tegenstelling tot Paquito durf ik zelden vragen wat iemand overkomen is, uit schroom. Na een paar dagen hoor ik het. “Getuigen hebben gezien dat ik met de auto voor het rode licht stopte. En dan waarschijnlijk uit verstrooidheid, traag doorreed”, vertelt Frank. Hij werd aangereden door een bestelwagen en brak zijn rug. Hij moet in en uit bed en rolstoel geholpen worden. En om de paar uur wordt een sonde ingebracht, wegens zijn verlamming kan hij niet zelf plassen. Ook ’s nachts. Frank slaapt nog minder dan ik en is dan in de weer met zijn iPad. “Kijk je films ?”, vraag ik. Nee, hij surft naar immobiliënsites : hij zoekt een boerderijtje waar hij paarden kan houden. Zijn zonen zijn ruiters, soms gaat hij op zondag naar een jumping kijken. Frank is een moedig man.

De volgende dag maak ik kennis met het regime in K7. Na het ontbijt moet ik naar de revalidatie op verdieping -1. Revalideren doe ik van negen tot vijf. Ik begin met kinesitherapie en beland in een van de kooien. In een kooi van metalen hokjesdraad lig je op een massagetafel. Katrollen worden met haken aan de bovenkant en de zijwanden bevestigd en een touw gaat via de katrollen van je been naar een zandzakje dat als gewicht dient. Je moet plooien en strekken en na een week krijg je een zwaarder gewicht aan je been. Letterlijk.

De kinesisten en de stagiair(e)s zijn magiërs die mijn benen mobiliseren en me oefeningen geven. Die zijn confronterend. Ik blijk mijn linkerbeen niet van de tafel te kunnen heffen. Een maand later kan dat dankzij de oefeningen wel. De eerste keer dat ik tien keer na elkaar mijn been kan optillen, krijg ik vochtige ogen. Een maand later krijg ik een gewicht van een kilo om de enkel om reeksen van tien oefeningen te doen ! Elke keer als de plooihoek van mijn knie toeneemt, ben ik blij. Wanneer ik na een paar maanden met krukken mag stappen, blijkt mijn snelheid 2,2 kilometer per uur te zijn. Wat tegenvalt, mijn vader van 89 stapt bijna drie keer zo snel. Een maand later haal ik 2,5 kilometer, nog een maand later 3 kilometer en elke keer ben ik gelukkig. De therapeuten verrichten wonderen.

DOUCHE MET STOEL

De tweede dag leert ergotherapeute Sonja me hoe ik mijn transfers moet doen. Vanuit het bed naar de rolstoel, vanuit de rolstoel op het toilet. Ze leert me ook met een hulpstuk, dat eruitziet als een stok met een haak eraan, zelf mijn onderbroek en shorts aan te trekken. Dat is een grote stap vooruit, figuurlijk. Nog beter is dat er in de douche een stoel aan de muur hangt. Nadat er een waterdicht verband over mijn wonden is gekleefd, kan ik voor het eerst in zeven weken douchen. Ik blijf twintig minuten onder de waterstraal en ween een beetje. Van geluk. “Ik ben er de eerste keer een halfuur onder gebleven”, lacht Johnny. Hij is Franstalig en ik ben een van de weinigen die echt met hem kan converseren. Zijn benen werden verbrijzeld bij een auto-ongeluk en groeien verkeerd aan elkaar. Hij moet eerst leren stappen met een looprek op wielen dat tot onder zijn ellebogen komt. Ik zie hem zweten en moedig hem aan. Elke medebewoner doet me minder medelijden met mezelf hebben. We zijn met 62.

De volgende dag rijd ik naar de cafetaria voor de lunch die lekkerder is dan doorsnee ziekenhuiskost. Fons, die eind de vijftig is, komt naast me rijden en ziet de littekens op mijn been. “Godverdomme, ik ben veearts en als ik zo’n littekens achterliet bij een dier, raakte ik mijn vergunning kwijt !” Hij blijkt motorrijder te zijn. “Een ongeluk ?”, vraag ik. “Neen, een tekenbeet. Door de ziekte van Lyme zijn mijn benen verlamd. Voorgoed.” Ik zeg inwendig godverdomme. Wanneer ik aan tafel vraag of hij water wil, schudt hij het hoofd. “Door die verlamming ben ik incontinent en ik drink zo weinig mogelijk.” Godverdomme ! Zo hoor ik elke dag een verhaal dat me ontroert en doet beseffen dat ik van geluk mag spreken.

Annelies is een enthousiaste spring-in-’t-veld van 24, figuurlijk dan. Haar benen zijn boven de knie geamputeerd. Ze stond op de trein te wachten, viel flauw, waarschijnlijk wegens een suikerval, en belandde op de sporen. De eerste keer dat ik haar zie, springt ze van de massagetafel in haar rolstoel. Kinesist Patrick vindt dat ze dat niet moet doen. “Ik zou zo graag af en toe een minuut kunnen rechtstaan om de bovenste kast in de kamer te openen”, zegt ze wanneer we in het zwembad onze rolstoel ruilen voor een waterbestendig exemplaar dat onder de douche mag. Annelies zwemt zonder benen drie keer zo rap als ik. In de revalidatie leert ze met protheses stappen, met vallen, opstaan en pijn. Maar blijft vechten. En lachen.

KIJK ! ZONDER KRUKKEN !

Op een avond gaan we met een paar bestelwagens die ingericht zijn voor rollers naar de bioscoop. Een van de kinesisten heeft Annelies in het midden van de voorbank gezet. Ik ga op krukken naar de bestelwagen en probeer erin te klauteren. Iemand wil me helpen en duwt mijn been omhoog. “Dat is mijn slecht been”, kreun ik. “Er zijn geen slechte benen. Je hebt ze tenminste nog !”, lacht Annelies. Ik ben de rest van de avond stil.

Bert is een hippe dertiger die hier maanden verbleef en nu ambulant therapie volgt. Hij komt op een plooifiets. We dragen allebei een ‘voetopheffer’, dat is een soort brace die in je schoen gaat en met een velcroband rond je kuit zit om je dropvoet op te houden bij het stappen. Bert zegt dat hij ooit hetzelfde model had. Ik mompel over een blok aan mijn been voor de rest van mijn leven. Bert komt dichtbij staan en pakt me vast. “Een jaar geleden ben ik met een parapente (een soort parachute waarmee je kunt zweefvliegen ; bvdp) neergestort. Mijn benen, bekken en ribben waren gebroken, ik had inwendige bloedingen die me bijna fataal werden. Kijk nu, ik stap zonder krukken !” Hij doet zijn schoen, voetopheffer en sok uit en gaat op een been staan. “Ik kan mijn dropvoet al een paar millimeter optrekken. Nooit de moed opgeven !” Ik ga zwijgend naar mijn kamer.

Mijn overbuurvrouw Martha zit voor de deur. Zij kreeg een dropvoet (dat kan ook zonder zenuwschade) maar droeg soms haar voetopheffer niet omdat ze hield van jurken en mooie schoenen. Ze struikelde in haar slaapkamer met de hangende voet over een tapijt en brak een paar wervels. “Toen ze me zeiden dat ik nooit meer zou kunnen stappen, ben ik weer beginnen te roken”, zei ze wanneer ik haar bij de rokers voor de ingang ontmoette. Zelf rook ik sinds mijn ongeval niet, daarvoor nauwelijks. Maar bij de rokers is het gezellig, vooral dankzij Martha en haar scherpe galgenhumor. Ze laat wekelijks de kapster komen en draagt een hemelsblauw fluweelachtig trainingspak. “Wat een mooie training !”, zegt Paquito. “Mag ik er aankomen ?” Het is een onschuldig verzoek, het mag. “Prachtige stof ! Als de training versleten is, kun je er de ramen mee lappen”, zegt hij. We moeten allemaal lachen, behalve Paquito. Die neemt alles ernstig.

GA JE NOG MOTORRIJDEN ?

Soms, als ik in de leefruimte zit te lezen, rijdt hij een paar keer voorbij eer hij vraagt of hij niet stoort. Paquito heeft vroeger veel drugs gebruikt, zegt hij. “Ik zag onder invloed beestjes op de muur en ben uit het raam gesprongen. Ik geloofde toen nog niet in God maar in reïncarnatie, en dacht dat ik als een dier zou terugkomen. Of als een mens. Toen lag ik twintig meter lager en kon ik niet meer stappen. Maar ik heb gelukkig mijn geloof teruggevonden”, zegt hij. En dat hij nooit alleen zal kunnen wonen omdat hij ook een mentale beperking heeft. Ik knijp bemoedigend in zijn schouder, wat bijna een knuffel is en ik heb het over begeleid wonen. “Wat een prachtige kerstboom”, maakt hij een gedachtesprong. “Hij lijkt wel uit een Amerikaanse film te komen. Het kindje Jezus kan er elk moment van onder kruipen.” Hij kijkt ernstig terwijl ik lach. Ik hou van hem en van al mijn medebewoners.

Ook van norse Fred, een zestiger die met zijn vrouw achter op de motor in Kroatië verongelukte. Door zenuwschade kan hij een arm nauwelijks gebruiken, wat erger is dan mijn voet. Zijn hiel hangt ergens in een bocht aan het wegdek omdat hij op sandalen reed. Zijn been is zwaar toegetakeld. Het been van zijn vrouw Arlette is op twaalf plaatsen gebroken, ze ondergaat meer dan vijfentwintig operaties eer ik K7 verlaat.

“Ga je nog motorrijden ?”, vraagt Fred. “Nee, het is mooi geweest en ik heb geluk gehad”, zeg ik. “Bovendien kan ik door die voet niet schakelen.” “Je kunt de versnellingen aan het stuur zetten. Of met een scooter rijden”, stelt hij voor. Ik schud het hoofd, motorrijden is voor mij voorbij. “Ik ga rijden, maar die arm moet meewillen. Ik heb een splinternieuwe motor in de garage staan. Ik móet weer rijden. Mijn vrouw is wel niet zot van het idee”, zegt hij met een zeldzaam lachje. Zeggen dat ze gelijk heeft doe ik niet, ik probeer een beter mens te zijn.

MEER PECH DAN IK

Na zes maanden verlaat ik als patiënt K7, mijn medebewoners en het fantastische personeel. Ik kom nog een paar maanden dagelijks ambulant en dankzij de therapeuten en oefeningen, ruil ik de krukken voor een wandelstok en kan mijn knie honderd graden plooien. Ik kan zelfs met een damesfiets rijden. Op een herenfiets geraak ik nog niet. Ik herinner me hoe de stagiair ergotherapie lijkbleek werd toen ik de tweede keer hier met een damesfiets reed en bij het stoppen mijn half verlamde voet niet op tijd van de trapper kreeg en traag omviel. Intussen heb ik veel kleine stappen vooruit gezet.

En ook weer terug : het metaal moest onlangs wegens een ontsteking operatief uit mijn linkerbeen verwijderd worden. Voorlopig moet ik weer met krukken stappen en met een brace om de knie.

Wanneer ik K7 binnenstap voor de foto’s voor bij dit verhaal, word ik hartelijk begroet door kinesisten Nico, Patrick en Ilse. Nico en Patrick namen me als roller mee naar thuiswedstrijden van AA Gent om de hoek, dat dit jaar voor het eerst kampioen werd. Dankzij hen werd ik Buffalosupporter. “Godverdomme !”, roept ergotherapeut Kris wanneer hij me ziet. Dat heb ik ook vaak gezegd toen ik hier verbleef. Meestal om de verhalen van de anderen, die bewezen hoe genadeloos het noodlot kan zijn. Bij de uitgang zit Arlette in de zon, ze is hier al negen maanden. Fred ook maar die is boodschappen gaan doen op zijn ‘scootmobiel’. Hij rijdt toch al met iets dat geen rolstoel is en leunt in de bochten zoals een motard naar binnen. Ik wens Arlette het beste. “Ik moet met die rolstoel en die arm leren leven”, zegt ze met een moedig lachje. Ik knik zwijgend en ga naar huis. Godverdomme, denk ik. Op de pechstrook van het leven staan mensen met meer pech dan ik. Ik wens ze allemaal het beste. Meer kan ik niet doen.

Bernard Van De Popeliere & Foto’s Karel Duerinckx

“Voor het eerst in decennia knuffelde ik mijn zus. Sindsdien kus ik haar elke keer, zo is er toch iets goeds van het ongeval gekomen”

“Ik dacht dat mannen niet huilden maar nadat ik in het revalidatiecentrum belandde, kreeg ik vaker tranen in de ogen”

“Elke medebewoner doet me minder medelijden met mezelf hebben. We zijn met tweeënzestig”

“Elke dag hoor ik een verhaal dat me ontroert en doet beseffen dat ik nog van geluk mag spreken”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content