Oververmoeid? Pechvogel? Ga op citytrip naar Lissabon
U bent een beetje gestrest, oververmoeid en verwacht daarom ziek te worden (en bovendien de pech te hebben in slecht weer terecht te komen) mocht u een tripje plannen? Twijfel in dat geval niet: ga naar Lissabon.
Lissabon was een van de bestemmingen van 2015. Je kon geen krant, magazine of blog openslaan of het was van dat: proef de pastéis, hobbel mee in de felgekleurde trams, vergaap je aan de kastelen. ‘Allemaal goed en wel voor hipsters en andere frisse mensen met bakken tijd en energie,’ het ging door ons hoofd bij het bladeren in veelbelovende reisreportages.
Ons: jonge mensen, maar niet zo fris. Wegens nageslacht voor wie slaap het meest overschatte concept is sinds Bohemian Rhapdsoy van Queen. Wanneer dan de locatie moet geprikt voor vijf waanzinnig uniek geworden nachten ononderbroken slaap, dan wees de vinger eerst richting zon-zee-strandbestemmingen. Maar Lissabon lonkte. Haar geschiedenis van veroveraars. Het prachtige kleurenspel van gele trams tegen azuurblauwe hemels. De gebraden sardines, wiens ingebeelde geur al in eigen land water in de mond geeft.
Dus, toch geboekt. Evenwichtige keuze gemaakt: beetje aan het water liggen in kuststadje Cascais, daarna twee dagen ogen en ziel de kost geven in de hoofdstad zelf. Cultuur! Architectuur! Zeezichten! Meteen ook een weerapp geïnstalleerd: zo konden we alvast in de gaten houden hoe wàrm het er zou zijn. Hoe heerlijk drukkend warm. Terwijl het thuisfront (in september) al dode bladeren en regen zou krijgen aangewaaid.
T’è drukkend, ee?
De eerste pech tekende zich al af in die app. Want die app kleurde steeds minder zongeel naarmate het aantal weken minderde dat ons nog scheidde van slaap, onafgebroken slaap en opstaan wanneer we dat zelf wilden. Het ging van losjes boven de 30 graden, naar amper 20 graden. Tot zelfs, op luttele dagen voor afvaren: hier en daar een spatje regen!
Aangekomen in Lissabon is het eerste wat we horen: ‘T’è drukkend, ee? ‘ Beeldt u zich die zin in met Zuid-Westvlaamse tongval. Eén: dat was voor Bevergem van het West-Vlaams cult maakte. Twee: het wàs er helemaal niet drukkend. Het was er fris.
Edoch, niet getreurd. Want de busrit van de luchthaven naar centrum Lissabon, zo’n 20 minuten rijden, lost de eerste beloftes uit de reisreportages in. Wat een mooie lanen, welk een historische echo’s gonzen uit die majestueuze gebouwen en ronde punten met indrukwekkende standbeelden ter meerdere eer en glorie van viriele veroveraars.
Hetzelfde gaat op voor de treinrit van Lissabon naar Cascais, een op 30 kilometer gelegen kustgemeente. Wie vertrekt uit het Cais do Sodré-station, waar de bus je netjes afzet, doet er zo’n 40 minuten over. De heen- en terugreis kost een schamele 5 euro per persoon. Overigens is niet alleen het openbaar vervoer er zeer betaalbaar, ook de taxi’s zijn er veel goedkoper dan hier.
Cascais is een mooie aanvulling op Lissabon-de-citytrip: genoeg stranden en mooie hotels waar je lekker kan zonnebaden. Imagine Travel bewees haar kunde door Casa Vela Guest House voor te stellen. Deze uitmuntende B&B (het zijn niet onze woorden, Tripadvisor reikte hen een Certificaat van uitmuntendheid uit), ligt op een flinke 10 minuten wandelen van het station – in het historische, rustige en residentiële hart van Cascais.
Casa Vela was een statige villa, waaraan in een zeer geslaagde restauratieoperatie een moderne vleugel is gebouwd. Het rijkelijke interieur van de gemeenschappelijke ruimtes, de smaakvol ingerichte kamers (allen genaamd naar specerijen, en zo refererend naar de historische veroveraar die Portugal was) en de grote stadstuin zijn de redenen waarom Casa Vela onder handelaren in clichés als ‘oase’ aangevinkt staat.
Maar.
De weer-app kreeg dus gelijk. De eerste drie dagen van onze midweek kleurde de hemel grijs en plensde de regen cirkeltjes in het zwembad. Nu goed. Er is – in de context van een vakantie – niets triester dan een zwembad waar regen in valt en dat bijgevolg onbruikbaar is. Aan die slechter-kan-het-niet-worden-grap trokken we ons op. Daarin gesterkt door de uitermate energieke uitbater Joao Paulo. Hij deed ons enkele geweldige culinaire tips van de hand.
‘Ga vanavond naar restaurant O’Pereira en zeg aan Mrs. Gina dat jullie van hier komen. Schrik wel niet: ze houdt het midden tussen een tank en een sumoworstelaar. Maar koken kan ze.’ Dat laatste was juist. De vergelijking – hoewel hilarisch – toch een beetje grotesk.
Ook Apeadeiro was een uitstekende keuze. En niet alleen omdat een van de obers een exacte replica is van Cassius Catastrofus, de stokebrand uit het Asterix-album De Intrigant. Beide restaurants ademen die charmante zuiderse sfeer, garant voor goed eten: neonverlichting en niet te veel spel maken van trendy inrichting. Want wie zit daar op te wachten?
We volgden in beide resto’s – op het menu: klassieke Portugese keuken – gedwee de raad van onze ober en kozen voor hun dagvers gevangen vis en inktvis. We hebben ons dat niet beklaagd. In de bescheidenheid schuilt het meesterschap: de (inkt)vis was elegant gekruid met peper en zout en werd opgediend met gekookte aardappeltjes en wat sla en tomaat. Meer moet dat niet zijn. Eten deden we telkens voor een kleine 40 euro, voor twee personen. Eerlijke prijs.
Niets hield ons tegen om terug te dartelen naar het hotel. Niets, behalve een plotse griepaanval.
Zo leerden we dat er nog iets triester is dan een zwembad dat onklaar gemaakt wordt door de regen: een zwembad waar regen in valt, maar dat sowieso onbruikbaar is wegens een griepaanval. Een cascade aan bijgestelde vooruitzichten werd ons deel.
Eerst was er – waar hààlden we het – het vooruitzicht op zwembad en zonnen. De regen, waar niets drukkend aan is, noopte ons tot bijstellen tot enkele dagen in een erg smaakvol kader een maandenlange leesachterstand inhalen. Fair enough, zo hielden we onszelf kranig. Lezen, ononderbroken doorlezen: het is net als slaap een weinig gesmaakt genoegen voor wie zichzelf zo nodig wil voorplanten. Ook dat mocht niet zijn, en dus trokken we ons op aan het vooruitzicht eens ongegeneerd ziek te kunnen zijn zonder te moeten zorgen voor huis en kind. Welke jonge moeder/vader zou daar geen kruiwagen geld voor overhebben? Jawel, op onze zen zou een Dalai Lama met zes valiums in de kas jaloers geweest zijn.
Gelukkig moest het beste nog komen: Lissabon zelf. Nog wat wankel op de benen namen we het treintje terug. De rustige rit, de zon die het pleit voorzichtig won van de regenwolken en het mooie zeezicht: we begonnen weer op te krabbelen. We besloten het vakantiegevoel af te dwingen door te voet te gaan van het Cais do Sodré-station naar ons tweede hotel: het Memmo Alfama. Dat ligt in de bekende Alfama-wijk, in de schaduw van het kasteel van São Jorge. Een toplocatie, want perfecte uitvalsbasis om Lissabon te verkennen.
Verdwalen
Het Memmo Alfama is erg stijlvol ingericht: denk designmeubels, mooi evenwicht tussen oud en nieuw en luxueuze badkamers. Niet goedkoop ook, maar wel meer dan het geld waard. Alleen al voor het ontbijt op het dakterras. Het geluk begon ons toe te lachen, want de eerste ochtend in het Memmo Alfama scheen zowaar de zon. Niets beter om de laatste griepvirusjes uit het lijf te jagen dan een stevig ontbijt op een zonovergoten dakterras (met zwembad).
Tijdens het kauwen kijk je uit over het levendige Lissabon: kleurrijke gevels, kappellen en kerktorens waar lustig aan gerenoveerd wordt en luttele honderd meters dieper de Taag. Links prijkt het kasteel van São Jorge, rechts hangt de 25 April-brug – gebouwd door dezelfde bouwfirma van de Oakland Bay Bridge in San Francisco. Je kan je echter ook in Rio De Janeiro wanen, want wie in de richting van de brug kijkt, wordt aangestaard door het Christus Koning-standbeeld: gebouwd in opdracht van de Portugese dictator António de Oliveira Salazar en op de Braziliaanse Christus de Verlosser gebaseerd.
Alfama is de uitgelezen wijk voor de fijnste activiteit die een citytrip kan bieden: verdwalen. Langs boekenhandels, antiekzaken en de monumenten en vergezichten kronkelt het stijl omhoog en naar beneden. Een uur wandelen in heuvelachtig Lissabon: je doet het niet met een belabberde conditie. Wat natuurlijk niets dan voordelen biedt. IJsjes, pasteis, huisgemaakte limonades: je verdient ze.
Gewoon even de museumshop?
De tweede dag in Lissabon besluiten we voor een absolute topper te gaan: het museum Calouste Gulbenkian. In het waanzinnig mooi gebouw van architecten Ruy Jervis d’Athoguia, Pedro Cid en Alberto Pesso huist de stichting Fundação Calouste Gulbenkian.
Gulbenkian was een van de rijkste mensen van de 20e eeuw. Zijn fortuin maakte de Britse zakenman van Armeense afkomst in de oliebusiness. Mister 5 percent hielp onder meer Shell oprichten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Gulbenkian in Frankrijk, maar hij week uit naar Portugal, waar hij uiteindelijk tot aan zijn dood zou leven. Wie in deze tijden zijn nagelaten collectie doorloopt, kan weinig anders dan mijmeren over wat vluchtelingen waard kunnen zijn voor hun gastland.
Aanrader in alle reisgidsen is niet enkel de collectie in het museum, maar ook de magistrale tuin errond. Als Lissabon gebukt gaat onder de koperen ploert, is deze tuin wellicht de locatie voor een verkoelende promenade. Wellicht, schrijven we, want herinner u dat de weergoden ons die ene week in september minder gunstig gestemd waren.
Tel daarbij dat op dat moment van onze reis de moedeloosheid ons een tikje gaf. Het griepje trapte wat na, de werkstress was nog niet helemaal weggewerkt. En dus stonden we op het punt de grootste fout uit ons reisleven te maken.
‘Gaan we niet gewoon wat op dit bankje blijven zitten? Als ik een museum bezoek moet ik fris zijn, anders heb ik er niets aan.’
Het Gulbenkian-museum is een zuurstofmasker: als kunst de wereld niet kan redden, dan toch een reisje
“Mja, doen we. Maar misschien kunnen we gewoon even de museumshop binnenlopen? Dan hebben we tenminste wat mooie cadeautjes voor thuis.” Wij schrijven dit niet zonder schaamrood op de wangen.
Maar die reflex heeft de reis dus gered. In de museumshop werden we gegrepen door de schoonheid van de collectie: die is zeer smaakvol gegoten in onder meer sieraden, mooie catalogi n fijne souvenirs. We konden niet anders dan zo snel mogelijk een ticket kopen. In welk een weelde werden wij ondergedompeld! ‘Dit is echt een zuurstofmasker’ stamelden we al in de eerste zaal, waar Gulbenkians Egyptische, Grieks-Romeinse en Mesopotamische kunst verzameld werd. (Mijn koninkrijk voor dat Egyptische kelkje, het eerste op rechts!)
Deze eclectische collectie is een staalkaart van het mooiste waartoe de mens – en religie – in staat is. Vazen en schrijfdoosjes uit het Verre Oosten. Tapijten uit Perzië. Fantastisch bewerkte Korans en andere boeken die bibliofielen het hoofd op hol brengen. Lampen uit het Oosten van Turkije, vervaardigd in de 18e eeuw door Armeniërs, magnifieke marmeren beelden van de Maagd Maria of een door Rodin gesculpteerde buste van Victor Hugo: Gulbenkian kegelt je van de ene wereld naar het andere tijdperk.
Er zijn ook de 18e eeuwse Franse meubelen en de René Lalique-juwelen (Art Deco en jugendstil). En dan zijn er nog de schilderijen! Manet, Dégas, Renoir, Monet, ze voeren er de dans met Van Dyck, Turner, Rembrandt en Boldini. Wie buitenkomt uit Gulbenkians schatkamer heeft hoofd en ziel volgezogen met voldoende schoonheid om een jaar door te komen.
Alle zintuigen werden op scherp gesteld, en Lissabon ontvouwde zich. We namen de taxi aan het Gulbenkianmuseum tot op het Praça do Príncipe Real – een handige tip uit ‘48 uur in Lissabon‘ uit Knack Weekend, een van die reisreportages die een must zijn als voorbereiding.
Witte port, met ijs graag
Van dat plein is het heerlijk uitwaaieren. Er is voor elk wat wils. Hip shoppen in Embaixada, een omgebouwd Arabisch paleis uit de 19e eeuw. Of zich een uitstekende porto laten verkopen in een van de slijterijen (en laat u meteen ook eens het verschil uitleggen tussen Tawny en Ruby Port). Wij kregen er ook de tip om witte porto gekoeld te schenken, met enkele ijsblokjes. Klinkt vreemd? Ja, maar smaakt uitstekend. En uiteraard: enkele pasteis kopen, zoet of zout.
We daalden weer af via Jardim de São Pedro de Alcântara (even stoppen en de stad overschouwen) richting hotel. Echter niet zonder ergens willekeurig links in te slaan, en dan nog eens, om uiteindelijk weer op het Praça do Príncipe Real uit te komen. Klinkt onnozel, maar leverde enkele erg kleurrijke herinneringen op: in de steegjes vele cocktail-, fado- of andere bars. Boven het hoofd: wapperende was.
Obligaat is door een van de centrale lanen van de stad te gaan. Daar is weliswaar weinig te zien dat niet ook in Brussel, Parijs of Berlijn te spotten valt (Zara et tutti quanti), in dat krioelen krijg je een inkijkje in hoe inwoners van Lissabon verschillen van de Spanjaarden of de Italianen.
Wie een fatsoenlijke reisgids over Lissabon meeheeft, zal het lezen: Portugezen zijn geen drukdoeners, ze staan mooi in de rij aan te schuiven bijvoorbeeld. Onze ervaring met Portugal reikt niet verder dan Cascais en Lissabon, maar hier spreken ze ook meer dan alleen de eigen taal – waar dat in Italië of Spanje vaak minder het geval is. En in tegenstelling tot Barcelona, waar een wel zeer assertieve verkoper op La Rambla ons middels een handgeschreven bord toebeet dat hij ‘zeer gelukkig was zonder de toeristen’ , heb je niet het gevoel in deze mensen hun weg te lopen. Elke vraag tot uitleg werd geduldig en uiterst voornaam beantwoord.
Het kan aan ons liggen – de vermoeidheid aan het begin van de reis – of aan het weer dat niet echt meewerkte, maar Lissabon lijkt een stad te zijn die zich traag prijsgeeft. Anders dan Sevilla of Beiroet knalt ze minder in het gezicht. Maar zoals dat gaat met trage dingen: ze duren ook langer. Lissabon blijft nasmeulen, op haar zachte, niet opdringerige manier.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier